Typografisch zijn beide gedichten als bijeenbehorend gekenmerkt, doordat tussen het ‘Klinck-dicht’ en het lied geen horizontale lijn is gedrukt, zoals in andere gevallen wordt toegepast, wanneer een gedicht niet op een nieuwe bladzijde begint.
Het sonnet heeft duidelijk het karakter van een begeleidingsbrief: het begint met de gelegenheid te vermelden naar aanleiding waarvan het bijgevoegde lied tot stand kwam; daarna volgen er enkele regels over de beoordeling door critici die zelf niet altijd in staat zijn iets beters voort te brengen dan dat wat zij bij een ander afkeuren. En na nog een hoffelijke buiging voor de Kamer-Prins eindigt het sonnet met de zelfbewuste uitspraak dat het lied, hoe eenvoudig dan ook, z'n kwaliteit in zichzelf draagt.
In het liedje prijst de dichter-minnaar de tortelduif om de levenslange trouw van zijn gaai, een situatie waarnaar hij verlangt ten aanzien van zijn Margriet. Indien dit stellig vroege lied inderdaad voor een zekere Margriet is geschreven, is het om zo te zeggen een indirect aanzoek, aangezien de dichter vermaant de trouwe tortelduif als voorbeeld te nemen.
Aangezien er omtrent een dichtwedstrijd van de Eglentier niets bekend is, is een enigszins nauwkeurige datering van het ontstaan van dit sonnet en het bijbehorende lied niet mogelijk. Ervan uitgaande evenwel dat Bredero sinds het opvoeren van zijn Rodd'rick ende Alphonsus in 1611 wel lid van De Eglentier geweest zal zijn, kan men veilig aannemen, dat zij uit de periode 1611-1612 dagtekenen.