Dochters liefdens liedt
Amoureus lied, door een meisje gezongen.
Beginregel: Al waer ick soo bemint als d'algoedighe Goon |
Eerste publikatie: Venus Minne-gifjens, Inhoudende Veelderhande nieuwe Deuntjens, en Voysjens, oock andere Liedekens, door verscheyden Componisten ghemaect, en noyt voor desen in druck ghesien. Als oock de verantwoordinghe van het Meniste Susjen. (Gravure: Venus en Cupido) Tot Amsterdam. By Cornelis Willemsz. Blau-Laecken, Boeckvercooper woonende in S.Jansstraet in 't vergulde A.B.C., blz. 14r. - Blijkens het jaartal 1622 op de eerste gravure mag de verschijning van dit ongedateerde boekje op 1622 worden gesteld; zie Groot-Lied-boeck III, De melodieën van Bredero's liederen (...) door F.H. Matter (1979), blz. 279. |
Omvang: 16 regels. |
Versvorm: alexandrijnen. |
Rijmschema: a a b b c c enz. |
Melodie: zie F.H. Matter a.w., blz. 26, 29, 106-108. |
Gezien de inhoud en de aanspreekvorm Ridder (vs. 2) zou dit lied een fragment kunnen zijn uit éen van Bredero's toneelspelen, een liefdesverklaring gesproken of gezongen door Elisabeth voor Rodderick, door Griane voor Florendus, ongeacht de vraag of die ridder op dat ogenblik in levenden lijve of alleen in haar verbeelding aanwezig was. De tekst komt echter in Bredero's toneelwerk niet voor, en moet daarom worden beschouwd als een zelfstandig gedicht dat in diezelfde sfeer en dus waarschijnlijk ook in diezelfde periode is ontstaan, d.w.z. 1611-1612.