Verspreid werk
(1986)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
internationale expeditie. Het is dus een gelegenheidsgedicht, een stukje gebruikslyriek zoals de zeventiende en de achttiende eeuw er honderden hebben voortgebracht, voor staatslieden, veldheren en zeehelden in allerlei omstandigheden, levend en dood, maar ook voor burgemeesters en andere overschatte grootheden. Niet zelden is het poëtisch gehalte recht evenredig aan het historisch belang, dus nul, en komt men met huwelijkshymnen, geboortezangen en lijkdichten terecht bij de très petite histoire. Maar in het begin van de zeventiende eeuw hield men dit ijdel gezichtsbedrog nog enigszins in bedwang, de ziekelijke woekering is van later tijd. Bij Bredero komt men dit genre dan ook zelden tegen en over die weinige gedichten valt nog wel iets meer te zeggen dan dat ze van hém zijn. Het meest vergelijkbaar is in dit geval stellig het afscheidslied voor de dordtse jurist-diplomaat Rutgers bij diens vertrek naar Zweden (Groot Lied-boeck I: 426; II: 396). Dat was een zaak van genoegzaam belang om dichters als Daniel Heinsius en Hugo de Groot te inspireren tot het schrijven en doen drukken van latijnse poëmata, en blijkbaar heeft Bredero toen, aangestoken door de creatieve geestdrift van die geleerde vrienden, in eigen hollandse stijl mee willen doen met iets voor samenzang. Dat hoorde er toch ook bij, en dat kon hij beter dan zij beiden. Gijsbert van Hooghendorp was zó belangrijk niet, maar hij had éen ding voor: Rutgers ging naar Zweden in dienst van de zweedse koning. Van Hooghendorp ging naar Venetië in dienst van de eigen Republiek. Van Hooghendorp behoorde in 1618 kennelijk tot Bredero's vriendenkring maar waarschijnlijk toch eerst sinds de zomer van 1617 toen de Nederduytsche Academie zich gereed maakte om haar aanstaande geboorte te vieren met het opvoeren van het door Van Hooghendorp geschreven historiespel over de moord op Oranje. Dat Bredero daar nauw bij betrokken is geweest, lijdt geen twijfel. Hij behoorde tot de oprichters en heeft dus mee vergaderd, mee gediscussieerd, mee beslist. Misschien ook heeft hij éen van de rollen in dit middelmatige stuk toebedeeld gekregen; daar weten we niets van; maar het zou toch wel vreemd zijn wanneer hij als rederijker nooit op de planken had gestaan. En mogelijk is Van Hooghendorp uit Den Haag overgekomen om de toneelrepetities, of althans enkele ervan, bij te wonen en aanwijzingen te geven. Maar hoe dit alles ook zij, in elk geval hebben Bredero en Van Hooghendorp elkaar minstens sedert september 1617 gekend, en blijkens de hartelijke toon van dit sonnet lágen ze elkaar nogal. Dat is niet zo verwonderlijk: beiden waren uitzonderingen in het militaire milieu waarin beiden zich thuis voelden: Bredero als vaandrig van de schutterij, Van Hooghendorp als officier in de lijfwacht van prins Maurits. Op het inzicht van het nageslacht inzake de ongelijkwaardigheid | |
[pagina 78]
| |
van beider dichterschap konden zij geen voorschot nemen. Het oordeel van tijdgenoten over elkaar is uiteraard bijziende en houdt zelden langer dan éen generatie stand. Van Hooghendorp was in 1617-1618 een man van formaat, maatschappelijk geslaagd en literair erkend; denk eens aan: een delftse rederijker die de eer genoot zijn toneelstuk dat in 1616 door de delftse Kamer De Rapenbloem was opgevoerd (Van Boheemen 1982) aanvaard te zien door de amsterdamse Academie waar men zich erop voorstond de rederijkerij te zijn ontstegen. Het contact blijkt dan ook niet te zijn verbroken. En toen Van Hooghendorp de eervolle opdracht kreeg, deel te nemen aan een diplomatiek-militaire missie naar Venetië, wilden de amsterdamse vrienden niet achterblijven in huldebetoon. Zij organiseerden voor hem een afscheidsfeest; meer weten we er niet van, en zelfs dit maar indirekt. Het sonnet van Bredero is een toast. Aannemende dat hij die zelf heeft gehouden, kan men zich licht voorstellen hoe hij de laatste drie versregels heeft voorgedragen: met een grote roemer wijns in de hand. Zijn ‘Klinck-vaers’ is niet enkel bestemd om feestelijk voor de eregast te klinken, maar ook om uit te lopen op de gelegenheid om mét de eregast te klínken. |
|