de Alteratie, 1578, heersende patriciaat.
Vanwege zijn leergierige aanleg kreeg Bredero onderwijs boven zijn eigenlijke stand; zo was hij een tijdlang op de franse school, maar de klassieken bleven hem ontzegd. Zijn bewonderenswaardige kennis op dit gebied heeft hij zich later grotendeels uit vertalingen eigen gemaakt. Daarnaast heeft hij zich, waarschijnlijk aan de hand van Spiegels Rederijck-kunst (1587), grondig verdiept in de retorica (Damsteegt 1981).
Het meest opmerkelijke van de jaren 1600 tot 1615 is Bredero's intensieve contact met leeftijdgenoten uit zuidnederlandse families die in de jaren '80 uit vrees voor de opdringende spaanse troepen naar het vrije Noorden waren uitgeweken. Eerst zijn leerjaren als schilder bij Francesco Badens die zijn italiaanse naam te danken had aan een verblijf van vier jaar in Italië, maar zich daarna toch weer in Amsterdam had gevestigd. Kunstschilder te zijn was een erkend, in het Sint-Lucasgilde gereglementeerd beroep, dat Bredero levenslang bleef beoefenen zonder zich daarin echter te onderscheiden. Dan zijn omgang met schrijvers van zuidnederlandse afkomst voor wie hij liminaria schreef: Karel Kina, Joost van den Vondel, Abraham de Koning en Jan Siewertsen Kolm. Tenslotte zijn omgang met de befaamde, uit Antwerpen afkomstige schermmeester Gerard Thibault, die in de jaren 1612-1615 in de bovenzaal vlakbij Bredero's geboortehuis in de Nes schermles gaf, theoretisch en praktisch, schermlessen waar Bredero blijkens een gedicht diep van onder de indruk was.
Maar in diezelfde periode valt ook het samenwerken met Reinier Telle voor de berijming van lied-teksten uit de Tragische Historien, waardoor hij kennis kreeg van de franse poëzie in de stijl van de Pléiade. Stellig heeft de classicus Telle hem ook de beginselen van het Latijn bijgebracht.
Het is een probleem hoe de tegenstellingen tussen de rederijkersstijl van de Zuidnederlanders en de renaissancistische stijl van de Pléiade bij Bredero juist zijn belangstelling voor de volkstaal van Amsterdam en omgeving hebben versterkt. Misschien doordat hij zich de relativiteit van alle taalgebruik bewust werd en inzag dat de lévende taal zijn wortels had en moest hebben in de volkstaal. Zijn liederen in rederijkersstijl, zijn liederen in de renaissancistische stijl en zijn bij de kluchten aansluitende liederen in de volkstaal zijn dan waarschijnlijk ontstaan in de opeenvolgende fasen van deze periode, waarin zich overigens ook enkele niet meer achterhaalbare verliefdheden hebben afgespeeld.
Na het jaar 1615 is Bredero's dichterschap in een stroomversnelling gekomen, waarbij de erkenning door Petrus Scriverius en diens verzorging en inleiding van het Geestigh Lied-Boecxken (1616) een factor van belang is geweest;