Verspreid werk
(1986)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
BronnenDe teksten die in de hoofdstukken ‘Gedichten van jaar tot jaar’ en ‘Overige Poëmata’ zijn opgenomen, zijn ontleend aan verschillende gedrukte bronnen. Naar hun herkomst kunnen we ze in vijf groepen indelen:
De gedichten van de eerste groep zijn afgedrukt naar: G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen, Als is: Verscheyden Brieven, soo in en buyten Rijm; oock het Loff van Rijckdom en Armoede: Ende vele dergelijcke sinrijcke ghedichtselen meer, by hem beschreven: t'Amsteldam, Voor Kornelis Lodewijcksz vander Plasse, Boeck-vercooper, woonende op de Beurs in d'Italiaensche Bybel. Anno M.DC.XX (zie Unger 1884, blz. 21, A). De inhoud van deze bundel vindt men in Bijlage 1 op blz. 335. Voor deze teksten heb ik gebruik gemaakt van het exemplaar van de bundel, aanwezig in de U.B. Leiden onder signatuur 1204 B 28.
De teksten van de tweede groep zijn afgedrukt naar: G.A. Brederoods Nederduytsche Poëmata, Als oock het Lof van Rijckdom en Armoede, met verscheyden Brieven, soo in en buyten Rijm; ende vele dergelijcke sin-rijcke Ghedichtselen meer, by hem beschreven, waer van eenige noyt | |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
voor desen in Druck zijn gheweest. T'Amsterdam, Voor Cornelis Lodowijcksz. vander Plasse, Boeck-verkooper aande Beurs in d'Italiaansche Bybel. Anno M.DC. XXXII (zie Unger 1884, blz. 22, C). Voor de inhoud van deze bundel zie men Bijlage 2 op blz. 336-337. Een exemplaar van deze druk, dat aanwezig is in de U.B. Leiden en deel uitmaakt van Alle de Wercken van 1638 onder signatuur 1090 B 5, heeft voor deze groep als legger gediend.
De eerste publikatie van Bredero's ‘Emblemata Amatoria’ is die in: Thronus Cupidinis, Editio altera, Amsterodami, Apud Guilj. Ianszonium. 1618. Dit bundeltje is herdrukt als: Thronus Cupidinis. Editio tertia. Prioribus emendatior, & multo auctior. Amsterodami, Apud Wilhelmum Iansonium, 1620. Van Thronus 1618 is in Nederland geen exemplaar meer aanwezig, maar over Thronus 1620 kunnen we beschikken in een facsimile-editie, ingeleid door H. de la Fontaine Verwey (Amsterdam 1968. Zie ook De la Fontaine Verwey 1979, dl. III, blz. 114 vlg.). Volgens A.G.C. de Vries, De Nederlandsche emblemata (Amsterdam 1899) zijn de edities van 1618 en 1620 op enkele drukfouten na identiek. De Emblemata Amatoria vormen het middengedeelte van de Thronus, fol. C6r-G8r. Op de rechterbladzijden staan 32 gravures van ruim 6 bij ruim 4 cm, volgens De la Fontaine Verwey van de hand van ‘de jongere generatie de Passe en Michel le Blon’; op de linkerbladzijden staan steeds drie bijschriften: éen in het Latijn van meestal vier, soms twee, drie of zes regels, éen in het Nederlands van vier, en éen in het Frans van zes regels; de latijnse en de franse zijn cursief gedrukt, de nederlandse in romein met cursieve titels. De nederlandse kwatrijnen komen in de editio princeps niet voor; ze zijn door Bredero dus waarschijnlijk in 1617 geschreven, en stellig met de prenten voor ogen (zie de Inleiding, blz. 69 hierna). De bijeenbehorende bladzijden links en rechts zijn genummerd van 1 tot en met 19; de ongenummerde dubbelbladzij (20) draagt rechts de tussentitel: ‘Des fideles & infideles amants’; de daarop volgende acht emblemata (20 tot en met 27) staan op de genummerde dubbelbladzijden 21 tot en met 28; de ongenummerde dubbelbladzij (29) draagt de tussentitel: ‘De ceux qui ont fallis en amour’. De laatste vijf emblemata (28 tot en met 32) staan op de genummerde dubbelbladzijden 30 tot en met 34. De nederlandse kwatrijnen zijn ook gedrukt in de Nederduytsche Rijmen van 1620, maar zonder de verzameltitel ‘Emblemata Amatoria’. Daarbij is kennelijk gebruik gemaakt van een andere bron, een mogelijk onvoltooid hand- | |||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
schrift uit de nalatenschap van Bredero. Er zijn maar 30 gedichten, de volgorde wijkt af, de tekst hier en daar ook. De 32 gedichten zijn, behoudens een enkele emendatie, afgedrukt overeenkomstig Thronus 1620 en voorzien van een doorlopende nummering die tot en met 19 correspondeert met de paginering; daarna echter niet meer. De bij de varianten uit de Nederduytsche Rijmen en de Nederduytsche Poëmata gebruikte nummering van de daarin voorkomende kwatrijnen is een toevoeging; zij komt in de bundels zelf niet voor.
De drie bij de Kluchten behorende teksten, nl. ‘Een ander clucht. Van een Huys-man en een Barbier’, ‘De Gheboorte van Luys-bosch, Alias Robbeknol’ en ‘Claes Cloet’, alsmede het rijmpje ‘Van seven ghesellen’, zijn afgedrukt naar: G.A. Brederoods Klucht Vanden Hoogduytschen Quacksalver. T'Amsteldam, Voor Cornelis Lodewijcksz vander Plasse, Boec-verkooper woonende op de Beurs in d'Italiaensche Bijbel. Anno 1622. Zij vormen daar in de gegeven volgorde een aparte afdeling onder de titel ‘Vermeerderingh’. Deze druk van de Quacksalver maakt met een eigen titelblad deel uit van de eveneens bij Van der Plasse verschenen tweede druk van de Klucht Van Den Molenaer van 1622 (zie Van Rijnbach 1926, blz. LXXXVII, sub I). Voor deze teksten heb ik gebruik gemaakt van het exemplaar aanwezig in de K.B. Den Haag onder signatuur 1120 E 68.
De drempeldichten zijn afgedrukt volgens de tekst van de eerste editie van de betreffende werken, de liederen ten slotte naar de oudst bekende druk van de betreffende liedboekjes. De bibliografische gegevens staan onder de afzonderlijke teksten. De meeste ervan zijn, zij het met kleine afwijkingen, vooral in de interpunctie, herdrukt in deel III van de Werken van 1890.
De gebruikte drukken zijn gecollationeerd met de herdrukken tot en met het jaar 1644; de varianten die daarbij aangetroffen werden, zijn per bladzijde onder de teksten opgenomen. Spellingverschillen die niet op klankverschil kunnen wijzen, zijn niet verantwoord, evenmin als verschillen in de interpunctie, tenzij deze van invloed kunnen zijn op de interpretatie. Bij de gedichten uit de Nederduytsche Rijmen zijn de varianten opgegeven van de Nederduytsche Poëmata van 1632, 1638 en 1644; bij de teksten uit de Nederduytsche Poëmata de varianten uit de edities van 1638 en 1644. De nadruk van de Nederduytsche Rijmen die in 1622 bij Pieter van Waesbergen in Rotterdam is verschenen (Unger 1884, blz. 22, B), is dus buiten beschouwing gelaten. | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
De drukken zijn benoemd met de door Unger 1884 (blz. 21-23) gebezigde letterindicaties:
Bij de teksten van de ‘Vermeerderingh’ zijn de varianten gegeven van de drukken van 1629, 1637 en 1644. Ze zijn aangeduid met de indicaties van Van Rijnbach (Van Rijnbach 1926, blz. LXXXVII en vlg.):
| |||||||||||||||||
TranscriptieBij het weergeven van de teksten deden zich geen bijzondere moeilijkheden voor. Evenals in andere delen van de reeks is het teken dat in fractuur (gotische letter) gebruikt wordt voor de kapitalen I en J, gedifferentieerd naar de klankwaarde. Dit is uiteraard niet gebeurd bij andere lettertypen waarbij de tekens voor I en J van elkaar verschillen. Ook de kapitaal die in fractuur de hoofdletters U en V representeert, is naar de klankwaarde door een van beide letters vervangen. De dubbele v (vv), die niet meer dan een (typo)grafische variant is van w, is overal door een w weergegeven. Verder gelden de onderstaande regels.
| |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
AnnotatieOvereenkomstig de bedoeling van de Bredero-reeks het werk voor een wijde lezerskring toegankelijk te maken, zijn de teksten uitvoerig geannoteerd en is ook herhaling van annotaties niet geschuwd. Dientengevolge zal de geschoolde lezer talrijke woordverklaringen en aanwijzingen ter opheldering van de zinsbouw aantreffen die hem overbodig schijnen, maar die voor belangstellenden met weinig ervaring in het lezen van Nederlands uit de eerste twee decennia van de zeventiende eeuw onmisbaar zijn. Met dezelfde bedoeling zijn alle namen van figuren uit de klassieke mythologie en van historische of vermeend historische figuren uit de klassieke geschiedenis toegelicht, óok de bekende daaronder. Hetzelfde geldt voor toespelingen op personen, feiten en omstandigheden uit Bredero's eigen tijd en voor bijbelteksten of toespelingen daarop. Aangezien wij voor dit deel hebben afgezien van zg. bredere aantekingen achterin, zijn alle toelichtingen in de voetnoten ondergebracht en daarom be- | |||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||
knopt gehouden. Dit geldt ook voor de taalkundige verklaringen, met name voor de verantwoording van de keuze tussen verschillende interpretatiemogelijkheden. De annotatie, voor een belangrijk deel reeds door Stuiveling voorbereid, steunt natuurlijk op het werk van eerdere uitgevers van deze teksten: op dat van Jan te Winkel voor de Nederduytsche Rijmen en de Nederduytsche Poëmata in de Werken van 1890, op het werk van Van Rijnbach en Kruyskamp voor de stukken uit de ‘Vermeerderingh’. Daarnaast breng ik dank aan vele vakgenoten op wier inzicht en kennis ik een beroep heb mogen doen; van hen noem ik alleen prof. dr. C.F.P. Stutterheim, omdat hem het leeuwedeel van de vragen ten deel is gevallen.
B.C.D. |
|