weinig bekend is en de bestaande biografieën - indien men die term veranwoord acht - de lacunes hebben opgevuld met tientallen veronderstellingen en verzinsels, krijgt ook het kleinste authentieke gegeven, mits gedateerd, de betekenis van een ontbrekend steentje in het onvolledige mozaïek van zijn levensbeschrijving. Maar zelfs ongedateerd en ondateerbaar kan een gedicht door bepaalde kwaliteiten wel in staat zijn iets bij te dragen aan de kennis van Bredero's dichterschap, bijvoorbeeld doordat het tot een ánder genre behoort dan de twee overheersende: toneel en lied. Het laat zijn talent dan zien van een nog onbekende kant, en alleen dit feit al maakt een nadere beschouwing de moeite waard.
Op grond van deze overwegingen is de bundel Verspreid Werk opgebouwd uit twee afdelingen:
I. | de gedateerde of dateerbare gedichten in chronologische volgorde; |
II. | de ondateerbare gedichten in de volgorde van hun (steeds postume) publikatie. |
De Inleiding, voorafgaande aan de eerste afdeling, bestaat geheel uit beschouwingen betreffende de daarin opgenomen gedichten, en is dus ook chronologisch geordend en zoveel mogelijk biografisch ingericht. De beknopt gehouden commentaren op de gedichten uit de tweede afdeling staan hierná.
De bundel wordt tenslotte aangevuld met een Nalezing; zij bevat teksten die men m.i. ten onrechte voor werk van Bredero houdt of althans lange tijd heeft gehouden. Ik bedoel nu niet de anonieme liederen uit vroeg-zeventiende-eeuwse verzamelbundels, waarmee Schepers destijds heeft gemeend Bredero's oeuvre te mogen verrijken, enkel en alleen omdat daarin op joyeuze wijze het hof wordt gemaakt aan bruinogige amsterdamse meisjes. Ik bedoel de Emblemata Horatiana (Antwerpen 1607) die al in 1620 zijn terechtgekomen in de Nederduytsche Rijmen en sindsdien een wat schimmige rol spelen in zijn werk en in zijn leven; de twaalf ‘Sonnetten van de Schoonheyt’ (Apollo 1615) waarvan het eerste ook is opgenomen in het Groot Lied-boeck, zodat er eigenlijk al sinds 1622 een probleem bestaat: is Bredero nu de auteur van dit ene sonnet, of van méer, eventueel van alle, ofwel van géen ervan? En ten slotte de biografische prozaschets van Carel van Mander, opgenomen achter de herdruk van diens Uytlegginghe Op den Metamorphosis Pub. Ovidii Nasonis (Amsterdam 1616), een prozaschets die wordt afgesloten met een sonnet van Bredero en voornamelijk dáarom lange tijd als werk van Bredero is beschouwd. Deze drie teksten zijn integraal in de Nalezing afgedrukt, telkens voorafgegaan door een beknopte bespreking van de desbetreffende problematiek, en door een motivering van de negatieve conclusie inzake Bredero's auteurschap. Hoewel de literatuur-onderzoeker niet, zoals zijn schilderkunstige collega, de beschikking heeft over