| |
| |
| |
Lijst van aangehaalde werken
| |
I Werken van Bredero
Werken van G.A. Bredero. Met inleiding en Aanteekeningen van Dr. J.A.N. Knuttel. Dramatische Werken. Deel II. Amsterdam 1924. G.A. Brederoods Angeniet (Amsterdam 1923). |
G.A. Bredero's Griane. Ingeleid en toegelicht door Fokke Veenstra. Culemborg 1973. |
G.A. Bredero's Boertigh, Amoureus, en Aendachtigh Groot Lied-boeck. Uitgegeven en toegelicht door G. Stuiveling met medewerking van A. Keersmaekers, C.F.P. Stutterheim, F. Veenstra, C.A. Zaalberg. Culemborg 1975. |
G.A. Bredero's Het daget uyt den Oosten. Ingeleid en toegelicht door Dr. B.C. Damsteegt. Culemborg 1976. |
G.A. Bredero's Kluchten. Ingeleid en toegelicht door Dr. Jo Daan. Met een studie over de bouw van Bredero's Kluchten door Prof. Dr. G. Stuiveling. Culemborg 1971. |
G.A. Bredero's Kluchten. Uitgegeven door Dr. C. Kruyskamp. Zutphen (19762). |
G.A. Bredero's Over-gesette Lucelle. Ingeleid en toegelicht door Prof. Dr. C.A. Zaalberg met medewerking van Drs. M.J.M. de Haan. Culemborg 1972. |
G.A. Bredero's Rodd'rick ende Alphonsus. Ingeleid en toegelicht door Dr. C. Kruyskamp. Met een studie over de structuur van Bredero's vers door Prof. Dr. G. Stuiveling (...) Culemborg 1973. |
G.A. Bredero's Schyn-heyligh. Ingeleid en toegelicht door Dr. E.K. Grootes. s'Gravenhage 1979. |
G.A. Bredero's Spaanschen Brabander. Ingeleid en toegelicht door Prof. Dr. C.F.P. Stutterheim. Culemborg 1974. |
G.A. Bredero's Stommen Ridder. Ingeleid en toegelicht door Dr. C Kruyskamp. Culemborg 1973. |
| |
| |
| |
II Studies en ander werk
J. ten Brink, G.A. Bredero, Historisch-aesthetische studie van het Nederlandsche blijspel der 17de eeuw. Rotterdam 1871. |
J. Brouwer ‘J.J. Starter’. In: Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Vierde deel. (red. F. Baur). 's-Hertogenbosch enz. (1948), blz. 321-329. |
J.H. Brouwer, J.J. Starter. Assen 1940. Teksten en Studiën, dl. IV. |
F. Buitenrust Hettema, ‘Een-en-ander vooraf’, in: Liederen van Bredero, uitgegeven door F. Buitenrust Hettema. Zwolle z.j. (1896), blz. VII-XXXII. |
Ch. M. Dozy, ‘Bredero's Zwanezang’. In: Bredero-album. Feestnommer van Oud-Holland, 2, 1885, blz. 27-41. |
A. van Duinkerken, ‘Inleiding’ in: Joost van den Vondel, Leeuwendalers. Lantspel. Pax optima rerum. Ed. Anton van Duinkerken, Utrecht enz. 1948. (herdrukt in: Anton van Duinkerken, Verzamelde Geschriften. III. Utrecht enz. 1962, blz. 356-407). |
I.H. van Eeghen, ‘Magdalena Stockmans’. In: Amstelodamum, 41 (1954), blz. 137-141. |
G. van Eemeren, ‘De benamingen voor “Bedrijf” en “Scene” in het Nederlandse drama tussen 1575-1625’. In: Spiegel der Letteren 15 (1973), blz. 161-186. |
H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek, I, Humanisten, Dwepers en Rebellen in de zestiende Eeuw. Amsterdam 1975. |
A. Geerebaert, Lijst van de gedrukte Nederlandsche vertalingen der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers. Gent 1924. |
H. Enno van Gelder, De Nederlandse munten. Utrecht enz. 19725. Aula 213. |
R. Graves, The Greek Myths. Vol. One. Harmondsworth (1955). Penguin Books 1026. |
E.K. Grootes, Dramatische struktuur in tweevoud. Een vergelijkend onderzoek van Pietro Aretino's Hipocrito en P.C. Hoofts Schijnheiligh. Culemborg 1973. Teksten en studies. |
Handbuch zur Sinnbildkunst des XVI. und XVII. Jahrhunderts. Hrsg. von Arthur Henkel und Albrecht Schöne. Stuttgart 1967. |
P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal of verzameling van Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen van vroegeren en lateren tijd. 3. dln. Utrecht 1856-1870. |
D. Hoek, Haags leven bij de inzet van de gouden eeuw. Rondom Mr. Jacob van Dijck (1564-1631). Assen 1966. Van Gorcum's Historische Bibliotheek Nr. 76. |
| |
| |
A. Huizinga, Nederlandse zegswijzen. Ruim twaalfduizend spreekwoorden en uitdrukkingen uit Nederland en Vlaanderen, etymologisch, historisch en folkloristisch verklaard. Amsterdam enz. 1965. |
R. Ingarden, Das literarische Kunstwerk. Tübingen 19653. |
W.J.A. Jonckbloet, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Derde deel. Vierde druk, herzien en tot den tegenwoordigen tijd bijgewerkt door C. Honigh. Groningen 1889. |
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Vierde deel. Groningen 1909. |
G. Kalff, ‘De bron van Breero's Angeniet’, in: TNTL 34 (1915/1916) blz. 233-236. |
M.M. Kleerkooper, ‘Starters laatste levensjaren († 1627 of '28)’, in: Taal en Letteren 13 (1903), blz. 49-65. |
J.A.N. Knuttel, ‘Inleiding’ in: Werken van Bredero. Met Inleiding en Aanteekeningen van J.A.N. Knuttel. Liederen, Gedichten en Proza. dl. III. Amsterdam 1929. |
G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel II. Vijfde, geheel herziene, druk. 's-Hertogenbosch 1971. |
K. ter Laan, Nederlandse spreekwoorden, spreuken en zegswijzen. Met de weerspreuken verzameld door A.M. Heidt Jr. Den Haag enz. 19675. |
Karel van Mander (1548-1606) De Kerck der deucht. Uitgegeven en van kommentaar voorzien door Hessel Miedema en Marijke Spies. Amsterdam 1973. |
J.F. Masselink, ‘Betekenis en taak van de geschiedenis der Grieks-Romeinse meteorologie’, in: Hemel en Dampkring 55 (1957), blzn. 109-121. |
Memoriaal van Bredero. Documentaire van een dichtersleven. Samengesteld door Garmt Stuiveling. Culemborg 1970. |
L.C. Michels, ‘Weet of Rust’, in: L.C. Michels, Filologische Opstellen, dl. II. Stoffen uit de 16de en 17de eeuw. Zwolle 1958, blz. 118-121. |
H. Miedema (ed.), Karel van Mander, Den grondt der edel vry schilder-const. 2 dln. Utrecht 1973. |
Moderne Encyclopedie der wereldliteratuur. Red. J. Aerts e.a. Gent (Hilversum/-Bussum) 9 dln. (1963-1977). |
H.E. Moltzer, Studiën en schetsen van Nederlandsche letterkunde. Haarlem 1881. |
J.P. Naeff, De waardering van Gerbrand Adriaenszoon Bredero. Gorinchem 1960. |
G.A. Nauta, Taalkundige aanteekeningen naar aanleiding van de Werken van G.A. Bredero. Bijdrage tot de kennis der grammatica van het Nederlandsch der 17e eeuw. Groningen 1893. |
De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers. F. Baur e.a. Den Haag enz. 1952. |
| |
| |
G.S. Overdiep, ‘G.A. Bredero’, in: Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Vierde deel. (red. F. Baur). 's-Hertogenbosch enz. (1948), blz. 267-321. |
E. Panofsky, Iconologie. Thema's en symboliek bij de Renaissanceschilders (vert. van Studies in Iconology (1962)) Utrecht enz. (1970). Aula 437. |
Pauly's Real-Encyclopädie der Classischen Altertumswissenschaft. Neue Bearbeitung begonnen von Georg Wissowa (...), herausgegeben von Wilhelm Kroll. Stuttgart 1894-... (Pauly-Wissowa). |
J. Prinsen J. Lzn, Gerbrand Adriaensz. Bredero. Amsterdam 1919. Onze groote schrijvers I. |
J. Prinsen J. Lzn, Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis. 's-Gravenhage, tweede herziene druk, 1920 (19161). |
L. Rens, Genres in het ernstige Renaissancetoneel der Nederlanden tot 1625. Verslag van een onderzoek. Met medewerking van Drs. G. van Eemeren. Hasselt (1977). Bibliotheek van Literatuurwetenschap. |
L. Rens, ‘“Spaanschen Brabander” of de contaminatie’, in: Spiegel der Letteren 17 (1975), blz. 128-137. |
L. Rens, recensie van G.A. Bredero's Het daget uyt den Oosten, Ed. Damsteegt. In: Spiegel der Letteren 19 (1977), blz. 310-318. |
C. Ripa, Iconologia of Uytbeeldinghe des Verstants van Cesare Ripa van Perugien enz. Uyt het Italiaans vertaelt door D. Pietersz. Pers. Amsterdam (1674). |
N. de Roever, Van Vryen en Trouwen. Bijdrage tot de Geschiedenis van Oud-Vaderlandse zeden. z. pl. 1891 (anast. herdr. Amsterdam 1968). |
L. Roose, En is 't de liefde niet. Het Nederlandse sonnet in de zestiende en zeventiende eeuw. Leiden (1971). Literaire verkenningen. Tweede tijdvak. |
M. Rostovtzeff, De Oude Wereld (vert. van A History of the Ancient World. 2 vols. Oxford 1926/1927) Utrecht enz. z.j. (1956). Prismaboeken 165/166. |
J. van der Schaar, Woordenboek van voornamen. Inventarisatie van de doop- en roepnamen met hun etymologie. Utrecht enz. (19694) Aula 176. |
J.B. Schepers, ‘Bredero en de klassieken’, in: Levende Talen nr. 71 (1932), blz. 208-222. |
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, recensie van G.A. Bredero's Het daget uyt den Oosten. ed. Damsteegt, in: TNTL XCIII, 1978, blz 129-133. |
Schönfeld's Historische Grammatica van het Nederlands. Klankleer, vormleer en woordvorming. Vijfde druk, verz. door A. van Loey, m.m.v. M. Schönfeld. Zutphen 1954. |
W.A.P. Smit, Kalliope in de Nederlanden. Het Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850. Eerste deel. Assen 1975. |
W.A.P. Smit, Twaalf studies. Met een lijst van zijn wetenschappelijke publikaties
|
| |
| |
door S.F. Witstein. Zwolle 1968. Zwolse reeks van taal-en letterkundige studies Nr. 29. |
H.L. Spiegel, Twe-spraack, Ruygh-bewerp, Kort Begrip, Rederijck-kunst. Ed. W.J.H. Caron. Groningen 1962. Trivium III. |
F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden naar hun oorsprong en beteekenis verklaard. Zutphen 1923-19254 (2 dln.)/8e herziene en vermeerderde druk bewerkt door C. Kruyskamp. Zutphen 1953. |
M.G. Tengnagel, Alle werken Waarin opgenomen de paskwillen die ten onrechte aan Tengnagel toegeschreven zijn. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door J.J. Oversteegen. Amsterdam 1969. Nederlandse Klassieken. |
J.J.M. Timmers, Symboliek en Iconographie der Christelijke Kunst. Roermond enz. 1947. Romen's Compendia. |
C Tuinman, De Oorsprong en Uitlegging van dagelijks gebruikte Nederduitsche Spreekwoorden. Opgeheldert enz. ... door Carolus Tuinman. Middelburg 1726. |
Vondel, Den Gulden Winckel enz., in: De Werken van Vondel (...) Eerste deel 1605-1620. Amsterdam 1927. |
Vondel, De Vorstelijke Warande enz., in: De Werken van Vondel (...) Eerste Deel 1605-1620. Amsterdam 1927. |
C.G.N. de Vooys, Nederlandse Spraakkunst. Met medewerking van M. Schönfeld. Derde herziene druk. Groningen enz. 1953. |
Jan Vos, Aran en Titus, in: id., Toneelwerken. Ed. W.J.C. Buitendijk. Assen enz. 1975. Van Gorcum's Literaire Bibliotheek Nr. 28. |
J. de Vries, Etymologisch Woordenboek. Waar komen onze woorden en plaatsnamen vandaan? Utrecht enz. (1958). Aulaboeken. |
J. Walch, Nieuw handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis. 's-Gravenhage 19432/19472.(=3) |
A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse Taal. Vijfde druk. Zutphen z.j. [1970?] |
L.P. Wilkinson, The Georgics of Virgil. A critical survey. Cambridge enz. 1978. |
J. te Winkel, De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde. Tweede druk. Deel III. Haarlem 1923. |
S.F. Witstein, Bredero's ridder Rodderick. Groningen 1975. De Nieuwe Taalgids Cahiers 4. |
S.F. Witstein, ‘Het erotisch-etische referentiekader in Bredero's Stommen ridder, en de betekenis daarvan voor het handelingsverloop van dit spel.’ In: Ntg 67 (1974), blz. 439-448. |
J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Eerste deel. Groningen 1903. (anast. herdruk Rotterdam z.j.) |
| |
| |
J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 1496-1772. Uitgegeven met aanvulling tot 1872 door J.F.M. Sterck. Amsterdam 1920. |
C.A. Zaalberg, ‘Retouches aan het beeld van Bredero’, in: W.A.P. Smit-nummer van De Nieuwe Taalgids. Groningen 1968, blz. 43-47. |
|
|