Angeniet
(1982)–G.A. Bredero, Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
VII De geloofwaardigheid van Starters zingeving getoetstVanzelfsprekend dient onderzocht te worden 1o of Starters interpretatie van Bredero's nagelaten fragment, en 2o of zijn hypothese omtrent Bredero's dood en de gevolgen ervan voor dat fragment, nl. dat het dáárom onvoltooid moest blijven, houdbaar zijn. Is de interpretatie dat niet, dan kunnen we niet zomaar Bredero verantwoordelijk stellen voor de gebreken van het spel-in-zijn-voltooide-vorm in verband daarmee. De resultaten van het tweede onderzoek hebben vanzelfsprekend repercussies op het zicht op Bredero's-leven-en-werk. Allereerst dan de interpretatie van I, II en III door Starter zoals die blijkt uit zijn bedrijven IV en V. Die lijkt op zijn zachtst uitgedrukt niet erg gelukkig. In I en II toch worden (III speelt geen rol, met alleen goden als handelende personen), met name door Roosen-daal, als die (dan nog) sympathiseert met Kloridon, over deze laatste gegevens verstrekt die de zelf-identificatie van Kloridon (in V,5) met Bredero niet eenvoudig, en zo niet-plausibel maken. Kloridon blijkt daaruit immers hoveling, vreemdeling, geschikt voor de landsregering; hij wordt jonkheer en edelman genoemd; hij is niet rijk, maar bezit ‘hooghwaardigheydt’. Men kan resumerend zeggen: Kloridon wordt hier geportretteerd als een ‘uytlandigh hoveling’, een vrijmoedig minnaar, verdacht van veinzerij maar, zover men constateren kan, oprecht in zijn bedoelingen met Angeniet. Zijn schrijverschap komt voor het éérst even ter sprake als Angeniet in I,2 de vrees uitspreekt dat in geval van haar, door Kloridon vermoede, ontrouw, zijn ‘pen, Souw levend' schildren af hoe eerlijck dat ick ben’ (vzn. 477-478). De tweede keer gebeurt het in de slotfase van de lange dialoog tussen Kloridon en Melimpior, in II,3. Kloridons woede-uitbarsting wordt hem door zijn vriend verweten. Deze vraagt hem, na diens lange klacht waarin zijn dichterschap géén rol speelt: ‘Waar zijn de lessen die ghy yder altijt geeft, Wat spaandy u van 't geen dat yder van u heeft, Door uwe Poësy? Ghy hebt te wel geschreven, Om dat so achteloos niet beter te beleven’ (vzn. 1417-1420). Dat Bredero zichzelf schuil zou laten gaan achter deze voor ieder (eigen) landgenoot (niet die van Angeniet c.s.) wijze poëzie schrijvende hoveling uit een ander vaderland dan dat van zijn geliefde, komt me niet erg waarschijnlijk voor. Toch is dit Starters interpretatie. De samenhang tussen deze hypothese en die omtrent de dood van de dichter kan op tweeërlei wijze tot stand zijn gekomen: ofwel heeft Starter eerst op ons onbekende en niet te achterhalen gronden zijn interpretatie opgesteld, en vervolgens de teleurstelling van Kloridon doen resulteren in diens vroegtijdige dood, die dan toevallig correspondeerde met Bredero's dood. Ofwel, aanzienlijk méér voor de hand liggend, heeft Starter verondersteld dat | |
[pagina 80]
| |
Bredero's dood een gevolg was van een teleurstellende laatste liefde, en bezag hij in het licht daarvan het Angeniet-fragment, en ‘ontdekte’ hij er het autobiografische in. Men kan zich afvragen of Starter mede op grond van geruchten over de doodsoorzaak van Bredero tot zijn hypothese over het onvoltooid nalaten van de Angeniet is gekomen. Alleen in dat geval is het mijns inziens begrijpelijk dat hij - in haast werkend - een niet zo waarschijnlijke interpretatie van I, II en III als basis voor zijn voltooiing heeft genomen. Dan zou die haast hem belet hebben om te corrigeren wat in Bredero's verzen zich niet zo goed verdraagt met de identificatie van Kloridon en de auteur. De vraag dient dus gesteld of misschien niet Starters hypothese met betrekking tot Bredero's dood toch óók méde op reële gegevens, feiten en geruchten uit de alledaagse werkelijkheid van de 17de eeuw, tussen 1618 en 1623, is gebaseerd. Nergens is - zover wij weten - schriftelijk vastgelegd waaraan Bredero gestorven is. De nauwkeurige kennis van de doodsoorzaak zal dus tot de zeer kleine kring van intimi beperkt gebleven zijn. Tot die kring behoorde Starter zeker niet. Juist de algemene onwetendheid omtrent de doodsoorzaak bij een roemrucht man als Bredero in zijn jaren tenminste in Amsterdamse literaire en kunstkringen geworden was, kan gemakkelijk tot gerucht-vorming dienaangaande geleid hebben, als er maar een of meer gegeven(s) voorhanden geweest is (zijn), waarop dat gerucht gebaseerd kon worden, hoe wankel die basis dan ook geweest moge zijn. En zulke gegevens lijken aanwezig - al weten we niet met zekerheid dat ze geruchten in het leven hebben geroepen. Ik zie een tweetal van dergelijke gegevens. Het eerste is het volgende: Sinds 1622 kon men, door de publikatie ervan in het Groot Lied-boeck, het gedicht ‘Oogen vol maiesteyt’ kennenGa naar voetnoot1. Niets erin maakt duidelijk wie de destinataire ervan is. Misschien werd dit gedicht beschouwd en genoemd als betrekking hebbende op de láátste liefde van de dichter. Dat is - sinds wij, uit het handschrift dat ons, lateren, bekend is uit de publikatie van Ch.M. DozyGa naar voetnoot2, weten dat het gericht is aan Mademoiselle Madame Madalena Stocmans - conform de waarheid (voorzover wij die over Bredero in 1618 kennen). Verondersteld dat Starter bij geruchte vernomen heeft dat dit gedicht voor Bredero's laatste geliefde bestemd, en hij aan die liefde gestorven was, dan moet toch worden geconstateerd dat enkele details uit het gedicht niet goed in overeenstemming te brengen zijn met | |
[pagina 81]
| |
de voorstelling omtrent die laatste liefde in de Angeniet. De minnaar van het gedicht immers spreekt over ‘de waen’ die de aangesprokene ‘misschien quelt’, namelijk dat hij haar ‘soeck[t] te vrijen’, en zegt dat hij ondanks haar minzame gedrag jegens hem nooit heeft willen denken ‘op vryery’, want hij zou haar ‘soo veel quaat’ (als een huwelijk met ‘eender van staet’ als de zijne) ‘niet mogen gunnen’. Kloridon heeft zich, blijkens het spel, met Angeniet ànders gedragen; hij is wèl ‘soo stout geweest dat [hij] [haar] dorst begheeren’ - ja méér dan dat! - en hij spreekt, vóórdat Melimpior hem tot andere gedachten brengt, tot haar over ‘ons houwelijck’ (vs. 948), en nog daarná (in Starters deel) over ‘hare gonst te winnen’ (vs. 1994), al moet men zijn twijfels hebben over de reden waarom hij dit doel via Beatrix listig wil bereiken. Het tweede gegeven dat tot geruchtvorming geleid zou kunnen hebben, is het feit dat aan diezelfde Magdalena Stockmans Bredero omstreeks nieuwjaar 1618 een brief schreef, thans bij Bredero-kenners befaamdGa naar voetnoot1. Die Minne-brief kan Starter, als gericht aan dat meisje, hebben leren kennen via Van der Plasse. Deze immers nam ze op in zijn uitgave uit 1632 van G.A. Brederoods Nederduytsche PoemataGa naar voetnoot2. Hij bezat die brief (in minuut of afschrift) misschien al als onderdeel van de dichterlijke nalatenschap waarin hij de Angeniet-bedrijven I, II en III aantrof. Wellicht waarschijnlijker is het dat Van der Plasse de Minne-brief in handen kwam (vlak) na de terugkeer van Magdalena in Amsterdam, in datzelfde jaar 1632Ga naar voetnoot3 (en vóór de publikatie van de Poemata). Maar als Starter die Minne-brief in detail (via een afschrift) of globaal (via een minuut) heeft gekend voor of tijdens zijn werk aan de voltooiing van de Angeniet, dan heeft hij geweten dat Magdalena vrijwel zeker de laatste liefde van de dichter is geweest. Zijn hypothese houdt dan in dat Bredero aan liefdesverdriet om háár gestorven is, dat Angeniet háár alter ego is, en Endimyon haar toenmalige geliefde Izaak van der Voort verbeeldt, de man met wie zij 18 juni 1618 trouwdeGa naar voetnoot4. Nu vertoont wat we over deze echtelieden van vóór hun huwelijk weten wel | |
[pagina 82]
| |
enige, maar toch niet wezenlijk te noemen overeenkomsten met wat in de Angeniet gemeld wordt omtrent de hoofdpersoon en haar grijze koude ‘out-man vol ghebreken’ (vs. 907) die een aantal verzen later (in vs. 1037) ‘Hierlandsche Seneca’, al naar de situatie!, mag heten. Van der Voort is inderdáád ouder, ruim twintig jaar, dan Magdalena; hij is gefortuneerd en van Brabantse afkomst. Magdalena is jong, van Brabants/Gelderse afkomstGa naar voetnoot1. Beiden zijn dus niet-Hollanders, zodat bij situering van een spel over hen in hun land van herkomst, Bredero vreemdeling kan heten. En we hebben gezien dat de auteur van Angeniet I en II Kloridon als vreemdeling in de stad (en dus het land) van Roosen-daal, Klaremondt, Angeniet en Endimyon laat optreden. Als Bredero in ‘het land van Angeniet’ Zuid-Nederland verbeeld zou hebben, dan heeft hij afgezien van karakterisering der Zuidnederlanders in hun taal: géén der personages spreekt een typisch zuidelijk woord of dito zinswending. En Starter-zèlf laat Beatrix hier en daar zelfs Hóllandse kluchttaal sprekenGa naar voetnoot2. Corresponderen rijk- en ouderdom van Endimyon in principe met die van Van der Voort, zijn wijsheid, onaantrekkelijkheid en dichterschap hebben geen parallellen in de ‘bruyne Brabander’, voorzover onze kennis over hem strekt. En Magdalena mag, als Angeniet, vlug van geest, trots (als een meisje), flirterig en levend bij het ogenblik genoemd wordenGa naar voetnoot3, ook van haar is ons niets bekend omtrent dichterlijke activiteiten. Anders ook dan Angeniet is zij, als Bredero haar leert kennen, wees, en in haar connecties met Bredero (en ook Izaak) hebben haar ouders dus geen enkele rol kunnen spelen. Veronderstelt men dat geruchten op grond van ‘Oogen vol maiesteyt’ of kennis van dan wel geruchten over de Minne-brief aan Magdalena Stockmans de basis hebben gevormd van Starters hypothese omtrent de oorzaak van Bredero's dood en de daarmee verbonden interpretatie van zijn Angeniet-fragment - dan blijkt dat in beide gevallen ernstige discrepanties blijven bestaan tussen enerzijds de gegevens uit de tekst van het gedicht, en uit de werkelijkheid van 1618, en anderzijds belangrijke details uit de Angeniet-tekst. Men zou kunnen opmerken dat die discrepanties eventueel slechts een gevolg zijn van de transpositie die Bredero beoogde van de realiteit naar de tonéélwerkelijkheid, omdat hij geen afbeelding van zijn liefdesavontuur wilde maken, maar een verbeelding in dienst van zijn | |
[pagina 83]
| |
doelstelling, die wraak zou zijn. Maar dan moet men zich toch afvragen waartoe in een literaire wraakneming op die laatste geliefde nu juist de ouders - die nu net en alléén in zijn, Bredero's deel (bedrijf I) optreden - zo'n uitgebreide rol moeten spelen, waarom de drie ‘minnenden’ allen schrijvers moeten zijn, waarom Melimpior zo uitvoerig met Bredero's alter ego spreken moet, in welk gesprek minstens zo veel kritiek op Kloridon als op Angeniet geformuleerd wordt enz. Deze en soortgelijke vragen zullen het wel zijn die allen die Starter op zijn ‘woord’, dat wil zeggen, zijn interpretatie van I, II en III en zijn eigen interpretatie in en van het voltooide stuk, hebben geloofd, op zoek zijn gegaan naar een episode en een meisje ‘Angeniet’ in Bredero's leven niet in de láátste fase, die ‘van Magdalena’, maar enkele jaren vóór zijn doodGa naar voetnoot1. Daarmee (ver)oordelen zij impliciet de hypothese van Starter omtrent de oorzaak van Bredero's overlijden als ongeloofwaardig, niet in overeenstemming met de feiten die als basis ervoor zouden kunnen dienen. Die hypothese wordt ook anderszins door de Minne-brief niet gerechtvaardigd. Immers, afgezien van de moeilijkheden die de identificatie van de destinataire ervan met Angeniet levert, weten we niets, met betrekking tot het verband tussen de ziekte waarvan de brief melding maakt, en Bredero's sterven. Als hiervoor opgemerkt, de doodsoorzaak is niemand (meer) bekend. De gedichten naar aanleiding van zijn overlijden geven (en gaven toen) over die oorzaak geen uitsluitsel. Tussen de ontstaanstijd van de brief en de dood ligt ruim een half jaar van volop dichterlijke activiteit. Sommige der Lijk-dichten wijzen, behalve op de bij een dichter van 33 jaar ‘topische voortijdigheid’ wellicht juist niet-topisch op het onverwachte, plotselinge karakter van zijn stervenGa naar voetnoot2. Mogelijk tasten we voorgoed in het duister omtrent de oorzaak van de dood van de dichter; en blijven we in het onzekere omtrent de geloofwaardigheid-in-ernst dèstijds van Starters voorstelling van zaken betreffende het sterven van Kloridon-Bredero, en zo van de identificatie van Angeniets minnaar met Gerbrand Adriaenszoon. Voor onze eeuw moet die geloofwaardigheid miniem worden geacht. Het lijkt dus erg onwaarschijnlijk dat Starters ghost-writende arbeid heeft geresulteerd in een spel dat herkenbaar èn geloofwaardig een fase uit het leven van Bredero verbeeldt. Als men Starter op zijn slotwoord (de vzn. 2531b e.v.) zou moeten geloven, heeft hij daarnaar gestreefd. En dat dan merkwaardigerwijs in een spel waarvan de auteur blijkens zijn aandeel, de aanzet in I tot en met III, toch geenszins in toto ‘realisme’ - opgevat als: doorzichtig verbeelden van de realiteit | |
[pagina 84]
| |
zó dat men die kan herkennen; en in dit geval omwille van de wraak, zó dat men die wel móét herkennen - als doelstelling kan hebben gehad. Ongetwijfeld zijn I en II uitbeelding van een mogelijke, alledaagse werkelijkheid (afgezien natuurlijk van de versvormen die in mono- en dialogen worden aangewend, afgezien ook van de herkenbare citaten uit Bredero's werk, gebruik waarvan als hier gemaakt wordt, niet erg ‘realistisch’ mag heten). Maar III introduceert na dit ‘realisme’ de irrealiteit van een klassieke godenwereld met een burlesk-satirisch getoonzette godenconversatie, ten dele in sonnetvorm! Het basismateriaal voor Starters arbeid was dus in Inhoudt en de combinatie van I-II met III al een hybridisch mengsel van ‘realiteit’ en irrealiteit. In de delen die Starter erbij schreef, dat wil zeggen zowel het Praeludium als IV en V laat hij evenzeer irreële personages optreden: een allegorisch persoon als ‘In Liefd' Bloeyende,’, de Muzen, ‘Bred'roos gheest’, en opnieuw goden, naast de ‘reële’ Bredero-Kloridon, diens ‘Angeniet’-Angeniet en haar ‘Endimyon’-Endimyon. De realiteitswaarde van deze laatsten, die hij heeft geprobeerd te scheppen met name in V,1-en-V,5-in-combinatie-met-het-Praeludium, kon, om wat in de rest van de tekst opgeroepen was, niet uit de verf komen. Het duidende kader: de interpreterende omlijsting, nl. Praeludium en de laatste 30 verzen van V,5, van het schilderij past niet bij het doek. Met andere woorden: een hedendaags lezer/toeschouwer kan niet in de identiteit van Kloridon als Bredero geloven, ook niet binnen de spelruimte die literatuur - als zodanig is Angeniet toch bedoeld - creëert. Het lijkt niet waarschijnlijk dat een 17de-eeuwer dat wèl heeft gekund, ook al zou hij eventueel aan de veronderstelde geruchten waarde hebben gehechtGa naar voetnoot1, en zeker niet als hij de Minne-brief en ‘Oogen vol maiesteit’ als gericht tot Bredero's werkelijk laatste geliefde gekend heeft. Een spel als vanaf III hier gepresenteerd wordt, zal hem óók te fantastisch, te baldadig-satirisch spelend met de godenkraam der klassieken, zijn voorgekomen om de mede daarbinnen gegeven hekeling van liefde, rijkdom en lichtzinnige vrouwen in hun gegeven relaties te kunnen zien als vertaalbaar in Bredero's ‘eigen’ werkelijkheid, als herkenbare wraakneming op diens laatste geliefde uit de alledaagse werkelijkheid. En niet alleen het spel zèlf heeft - naar het mij voorkomt - het de | |
[pagina 85]
| |
17de-eeuwer moeilijk gemaakt Starters interpretatie te geloven. Immers, slechts één jaar voor het verschijnen van Angeniet was in het slotgedeelte van het Groot Lied-boeck een volslagen tegenovergestelde gang van zaken met betrekking tot Bredero's dood gesuggereerd: Bredero zou zich van een losbandig leven bekeerd hebben en godvruchtig-deemoedig gestorven zijnGa naar voetnoot1. Beide ‘verhalen’ over zijn zeker onverwachte, misschien plotselinge dood sluiten elkaar uit; het eerdere vermindert de geloofwaardigheid (zo daarvan sprake kan zijn) van het latere extra. Voor zover mij bekend hebben geen 18de-eeuwers enige mededeling over of een verslag van lectuur van de Angeniet gedaan. De 19de- en de 20ste-eeuwers die Starter in zijn interpretatie en presentatie van zaken in de Angeniet (schijnen te) hebben geloofd, hebben in de realiteit van Bredero's leven vergeefs gezocht naar aanwijsbare, overtuigende vóór-beelden van de personages eruit. Wat zij, tengevolge van hun geloof aan Starters voorstelling van zaken in het spel, aangaande het genre toneel waartoe dat spel zou behoren ‘geconcludeerd’ hebben, komt hierbeneden, blz. 90-95 ter sprake. De conclusie van deze paragraaf kan geen andere zijn dan dat de bedoeling van Bredero met zijn spel over Angeniet en haar minnaars een wijder veld bestrijkt dan dat van de door Starter er letterlijk in-gelézen, en in zijn voltooiing ingeboúwde ‘wraakoefening naar aanleiding van een fataal aflopende liefdesrelatie-in-extremis’. Het thema van de wispelturige vrouw die ontrouw is zowel aan haar oprechte minnaar als aan haar in schijn (omwille van de rijkdom, haar ouders en haarzelf) gewaardeerde oude onaantrekkelijke minnaar, dat thema is er in uitgebeeld om, èn als teken van de universele therapie tegen de door haar aldus veroorzaakte ellende. De oorzaak van het onvoltooid nalaten van het spel door Bredero kàn gelegen zijn in zijn voortijdige dood. Maar de wijze waarop Starter deze dood tot kernoorzaak van het onvoltooid-laten heeft verheven, verhindert iemand serieus in die mogelijkheid als énige te geloven. Daardoor is de kans dat een andere oorzaak Bredero definitief de pen heeft doen neerleggen in dit spel bij vs. 1904, nog altijd reëel, en wat meer is, ze lijkt waarschijnlijker. Wat die oorzaak zou kunnen zijn? Er zijn vele mogelijkheden, naar het mij wil voorkomen: onbevredigdheid met het hybridische fragment; inzien dat het beoogde spel al bij voltooiing ouderwets zou kunnen bevonden wordenGa naar voetnoot2; groter kansen zien op succes voor zichzelf (in eigen | |
[pagina 86]
| |
ogen) en bij zijn publiek in het ‘zuivere’ blijspel. Speculaties ook op dit gebied eisen veel tijd en ruimte. Die lijken vooralsnog beter besteed te kunnen worden aan de vragen waarop de volgende paragrafen van de Inleiding een antwoord pogen te geven.
|
|