Angeniet
(1982)–G.A. Bredero, Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
VI Starters interpretatie van Bredero's aandeel; zijn voltooiing en eigen zingevingHoe een en ander nu ook precies in de werkelijkheid verlopen moge zijn, vast staat dat Bredero een Angeniet-fragment heeft nagelaten. De onvoltooide staat van het spel is door Van der Plasse, zoals we uit zijn ‘Aen den Leser’ weten, aanleiding geweest Starter om voltooiing ervan te vragen. Deze nu heeft van Bredero's onvoltooid-laten van zijn spel in zijn aandeel erin een verklaring gegeven. En wel één met verstrekkende gevolgen. Het schrijven van IV en V heeft Starter gedwongen Bredero's bedrijven te interpreteren. Zonder interpretatie immers is een adequate voltooiing, een die pretendeert in de geest van de (eerste) auteur te zijn, onmogelijk. En die pretentie heeft. Starter gehad: de titelpagina van Angeniet, nog tijdens Starters leven gedrukt, schrijft namelijk het gehele spel aan Bredero toe. En het Praeludium is in dezen volmaakt expliciet, zoals we op blz. 29-31 gezien hebben. Maar ... uitgaande van die interpretatie heeft Starter aan de héle Angeniet toch een bedoeling gegeven die afwijkt van de bedoeling, of op zijn minst een extra-zin geeft ernaast, van Bredero zoals we die gemeend hebben te mogen opmaken uit zijn eigen aandeel in de totale tekst, dus uit de Inhoudt en I, II en III. Die bedoeling ‘van Starter’ blijkt een niet onbelangrijke rol te hebben gespeeld in de visies, verwoord in de secundaire literatuur, op zowel Bredero's leven en persoon als de plaats van de Angeniet in de dramatiek van de vroege 17de eeuw. De hier aangeduide problematiek kan wellicht het beste - in elk geval zal hier - worden aangepakt vanuit de stelling dat het spel Angeniet autobiografisch is, en dus, door Bredero geschreven (en/want in zijn geest voltooid), handelt over de liefdesperikelen van de auteur in zijn relatie tot een meisje. Dit betekent dat Angeniet het meisje, en Klondon Bredero representeert, beiden in vermomming.
Dat biografisch karakter, die ‘kleur’ heeft, zo moet men bij nader toezien constateren, Starter in zijn voltooiing van het spel er aan pogen te geven. In de passage over de Inhoudt en de inhoud van het spel, op blz. 21-25, is duidelijk geworden dat V,1 noch V,5 ooit zó door Bredero ontworpen, laat staan geschreven zouden kunnen zijn. Het spreekt daarom vanzelf - en is toen ook opgemerkt - dat ze geen van beide in de Inhoudt wezenlijk samengevat zijn. Beide volledig Starteriaanse scènes presenteren, de eerste in Angeniets monoloog, de tweede in Kloridons eigen woorden, een Kloridon die ook ‘van Starter’ is, in zoverre hij | |
[pagina 73]
| |
afwijkt van de Kloridon uit I en II. Dat het Starters bedoeling is dat men in deze Kloridon Bredero ziet - of misschien beter: in letterlijk éérste instantie Bredero vermoedt, in de loop van het spel sterker, tot herkennens toe - blijkt ontegenzeggelijk. Wat is namelijk het geval? Wel: Kloridon spreekt in V,5 tot Angeniet, reeds in de Maan verbannen. Verzen 2532-2533 luiden (mijn cursivering): U trouweloose daad sal ick soo wel beschrijven
Dat het een stale smaad voor u en d'uw's sal blijven,
Weinig verzen later - bij de veronderstelling dat hij, voordat hij zijn hart ten volle uitgestort, en haar meinedigheid aan de hele wereld verhaald zou hebben, zou overlijden aan zijn hartzeer wegens haar gedrag - zegt hij dat in dat geval (vzn. 2547b e.v.) sal datelijck den een of d'ander Geest,
Die in mijn leven is met mijn bekendt geweest,
[...]
[....] mijn Spel, daar ick het heb ghelaten,
Ghedreven door een lust, we'er op een nieu aan-vaten
En varen daar mee voort, [...]
En, nog steeds Angeniet aansprekend, vervolgt Kloridon (vzn. 2561-2563) Dan sal hy u ten toon voor al de werelt stellen,
Want ick, ick sal niet eer op-houden hem te quellen,
Ja gunnen hem gheen rust eer dat het is gedaan,
Het is in deze verzen dat de toneelfiguur Kloridon zichzelf identificeert met Bredero voorzover deze de tekst van zijn spel over zijn ontrouwe geliefde heeft afgekregen. Voor de lezer van de gedrukte tekst ervan dus met Bredero die I, II en III schreef en zich als auteur ervan bekend maakte in de ondertekening ervan met naam en zinspreuk. Dat hier van déze identificatie sprake is, blijkt uit wat volgt. Kloridon, die we zojuist zijn toekomstig schrijven van een wraaknemend spel hebben zien vermelden, en zijn eventueel postuum gedrag met betrekking tot een voltooier van zijn mogelijk onaf werk, zegt tenslotte over die dichter nog dat hij Angeniet ‘sal (...) schilderen (...) of/Als ick het dacht te doen’. Op het moment dat de toeschouwer/lezer zich hier Starters (!) Praeludium van het spel dat hij ziet of leest herinnert, en daarvan in het bijzonder de verzen 35 e.v. waarin Starter ‘Bred'roos gheest’ laat zeggen dat hij, rondwarend-zoekend naar ‘yemandt (...) Die sich 't opmaken van sijn wercken onder-windt’, tenslotte gekomen is bij Starter, die ‘ghelijck een | |
[pagina 74]
| |
Vriendt van mijn het aan-ghenomen/en 't eenemaal volvoerdt [heeft] volkomen na mijn sin’ - op dat moment ‘ziet’ hij, volgens Starters bedoeling (van hem immers zijn Praeludium en o.a. V,5), in Kloridon BrederoGa naar voetnoot1. Zo blijkt kennis van het Voor-spel voorwaarde voor het ‘herkennen’ van Kloridon als Bredero. Wat we in IV en V over Kloridon, met name uit de mond van zijn pleitbezorgster Beatrix, van zijn (dan ‘berouwvolle’) geliefde Angeniet, en van hemzelf hebben gehoord, wijst niet èxclusief naar Bredero, maar dat alles past wèl bij hem: hij is een uitmuntend dichter, gevierd, bemind, geëerd, vrolijk, vermakelijk (vzn. 2032-2035), geestig, veelwetend ‘gheestig vryer’, niet rijk, maker van vele ‘snackerijtjes, aangenaam gerijm, soete boerterijtjes’ (vzn. 2549-2550), in de bloei van zijn jeugd, veelbelovend, omgaand met de hoogsten uit het land, die zijn gedichten prijzen, en beroemd in heel Nederland (vzn. 2233, 2242-2244). Dat alles geldt, zodra de identificatie van Kloridon met Bredero een feit is (dus nà de eerste kennismaking met V,5 in combinatie met het Praeludium), voor Bredero, de Kloridon uit IV en V. Maar het spel wordt als een eenheid, van Bredero's hand, zij het voltooid door Starter, gepresenteerd. Wil het als een geslaagd spel worden beschouwd [en voltooiing met publikatie eropvolgend houdt in dat tenminste voltooier en uitgever het als zodanig beschouwd hebben] dan moet het een eenheid zijn. Een van de consequenties daarvan is dat Kloridon in wezen zichzelf gelijk moet blijven, dat wil zeggen dat hij in I en II dezelfde persoon dient te zijn als in IV en V. Met andere woorden: de herkenning van Kloridon als Bredero, zoals Starter die in IV en V bewerkstelligt, heeft haar weerslag op de beléving van het héle spel, | |
[pagina 75]
| |
met name van I, II en III zoals men zich dat als toeschouwer/lezer na de onthullende V,5 herinneren kan, of bij herhaalde voorstelling of lectuur. Die weerslag kan nader worden aangegeven met: in Kloridon resp. Angeniet moet men Bredero resp. zijn ontrouwe en in het spel gewroken geliefde kúnnen herkennen. Is ook maar een van beide herkenningen onmogelijk, dan is het spel, dat in dat geval waarschijnlijk alléén Starter met Kloridon en Angeniet spelen wilde, mislukt. Alvorens te bekijken of en zo ja in hoeverre Kloridon in I en II bij nader toezien als Bredero geïnterpreteerd kán worden, wil ik nagaan wat Starters handelwijze in V,5 voor het spel Angeniet in zijn totaliteit inhoudt. Hij, Starter, laat in die scène zijn ‘eigen’ Kloridon-Bredero (die uit IV en V) uiteenzetten dat alles wat in deze laatste twee bedrijven voorvalt en gesproken wordt, gebeurd is zoals Kloridon-Bredero die I, II en III geschreven heeft, het hem, Starter dus, verteld heeft. Daarmee wordt duidelijk hoe een en ander volgens Starters verbeelding in de werkelijkheid vóór en van diens activiteit: de voltooiing van Bredero's nagelaten Angeniet-fragment met behulp van de schetsmatige Inhoudt, plaats heeft gevonden. Die verbeelding (van Starter) kan men aldus samenvatten: Bredero maakt een liefdesgeschiedenis mee die hij gaat beschrijven in een spel in vijf bedrijven, waarin hijzelf Kloridon heet, zijn ‘geliefde’ Angeniet. Hij komt met zijn stuk niet verder dan III. Niet lang na afsluiting van III, sterft hij aan zijn liefdesverdriet om de ontrouwe ‘Angeniet’. Zijn wraakneming, want dat zou zijn spel geworden moeten zijn, wordt voltooid door Starter. Deze wordt zó door de schim van de gestorven Bredero geholpen, dat er géén onderscheid bestaat tussen wat Kloridon (dus Bredero-) zèlf zou hebben geschreven, en dat wat zijn bekende, als een vriend arbeidende voltooier, aan de bestaande drie bedrijven toevoegt. In die toevoeging kan dus Kloridon-zèlf deze gang van zaken vermelden; in schijn slechts immers schrijft hier Starter de verzen die Kloridon spreekt, in werkelijkheid is het Bredero die (via Starter) schrijft en spreekt (in de bewoordingen van en als Kloridon). | |
[pagina 76]
| |
de mythologische ‘Musen’ - de tekst van het gehéle spèl is van Bredero: de eerste drie bedrijven door hem toen hij nog in leven was, geschreven en ondertekend, de bedrijven IV en V door hem via de pen van de aldus zeer letterlijk te nemen ghost-writer, Starter, de writer-namens-‘Bred'roos gheest’ op papier gezet, met Starters naam en zinspreuk ondertekend. Dat een en ander aldus de werkelijkheid vormt, wordt de lezer van de gedrukte tekst, die er de namen van Starter onder het Praeludium, van Bredero (met zinspreuk) onder III, en van (weer) Starter (met zinspreuk) onder V heeft zien staan, en alléén Bredero's naam op de titelpagina, duidelijk àls en op voorwaarde dát hij zich tijdens de lectuur van vs. 2531b e.v. (in V,5, de slotscène) dat Praeludium goed herinnert. De toeschouwer ziet precies hetzelfde in als: 1o hem op de een of andere wijze duidelijk wordt dat het Voor-spel van Starter is, of althans niet van Bredero; de tekst-zèlf ervan volstaat daartoe; 2o hem duidelijk wordt gemáákt dat alléén de tekst van I, II en III door Bredero nog tijdens zijn leven geschreven is; en 3o Kloridon tot vs. 2531b zichtbaar on-herkenbaar is als Bredero. Het effect van Starters tactiek, bij éérste kennismaking met het spel-in-opvoering bewerkstelligd, is: Kloridon is Bredero, maar hij is wonderlijkerwijze pas in het postume spelfragment - dat van de hánd van Starter, maar uit de géést van Bredero afkomstig is, ofwel dat volkomen in de geest van Bredero geschreven is - voor het éérst als zodanig, namelijk als Bredero (en dat kan na diens dood geen andere zijn dan ‘Bred'roos gheest’) herkenbaar. En wel in de laatste dertig verzen van het spel. Dit effect is slechts te realiseren met een regie die Kloridon niet vóór vs. 2531b als ‘Bred'roos gheest’Ga naar voetnoot1 laat herkennen. Juist dit halfvers En ben ick die ick ben
lijkt uitermate geschikt om tijdens het uitspreken ervan Kloridon zichzelf te laten ‘ontmaskeren’, opdat en zodat blijkt wie hij werkelijk is: ‘Bred'roos gheest’ (al op het toneel gezien tijdens het Praeludium!), en hij niet meer schijnt wie hij nièt was: Kloridon. Of anders gezegd: zo ziet de toeschouwer dat Kloridon-in-schijn Bredero-naar-het-wezen, Bredero-naar-de-geest, ja Bredero's geest is, zoals de verzen van IV en V in schijn van Starter, maar in wezen van Bredero zijn. Aan de voorwaarde (sub 2o geformuleerd) betreffende het ‘zien’ van Bredero als (de toen nog levende) auteur van slechts I, II en III en als ‘gheestig’ auteur (met | |
[pagina 77]
| |
Starter als pen-voerder) van IV en V, lijkt gemakkelijk te kunnen zijn voldaan binnen de toenmalige toneelconventies. Daarvan weten we immers dat op het toneel tijdens een opvoering een bord getoond kon worden, en inderdaad soms werd, daar tijdens de hele voorstelling aanwezig, met een (of dé) zinspreuk van het vertoonde spel. Met name, en juist, naar aanleiding van vs. 41 van de Spaanschen Brabander Ierolimo - ook een spel van Bredero - is dat een bewezen zaakGa naar voetnoot1. Men kan zich in het geval van de opvoering van Bredero's Angeniet dan een bord met Bredero's naam en zinspreuk tijdens het spelen van I, II en III, en een met Starters naam en motto gedurende de opvoering van IV en V op het toneel denken.
Naar mijn mening nu is de werkelijkheid die in de zojuist onder woorden gebrachte verbeelding van Starter geïnterpreteerd werd, déze: Bredero laat bij zijn dood een onvoltooid spel na; het fragment bestaat uit twee bedrijven en wat waarschijnlijk een niet verder in scènes verdeeld derde bedrijf of misschien (het grootste deel van) een onvoltooid III isGa naar voetnoot2, in die staat bestaande uit een lange éérste scène. Dit geheel gaat vergezeld van een Inhoudt, van een voorlopige lijst van Personagien, en ofwel in het manuscript aangeduide, dan wel daar al gerealiseerde inlassingen van, en in het eerste geval mogelijk bijgevoegde, lyrische gedichten van hemzelf. Het spelfragment handelt in I en II over de problematiek van een ongelukkig oprecht minnaar in zijn relatie tot een wispelturige vrouw. Zij, Angeniet, schrijft verzen. De medeminnaar, wie zij haar gunsten lijkt te gaan geven, Endimyon is dichter, zoals ook zijn rivaal, Kloridon. Met proeven van Angeniets dichtkunst maken we kennis; ze zijn, bij de première, in de editio princeps en later, herkenbaar als een gedicht uit het in 1622 postuum verschenen Groot Lied-boeck van Bredero. Verzen van Endimyon en Kloridon lezen we niet. Starter nu bouwt uit de tekstgegevens: Kloridon is een in de liefde ongelukkig man, en tevens dichter, en uit het gegeven uit de ‘realiteit’ van de tekst namelijk het onvoltooid zijn van het spel, een tweetal hypothesen, die hij ten grondslag legt aan zijn interpretatie van het postume fragment, en zo aan de voltooiing daarvan. Die hypothesen zijn: 1o Bredero's spelfragment is de aanzet tot een wraaknemend autobiografisch toneelstuk waarin hijzelf als Kloridon voorkomt, en zijn | |
[pagina 78]
| |
hem tenslotte afwijzende geliefde als AngenietGa naar voetnoot1. En 2o Bredero kon het spel niet voltooien omdat hij aan het liefdesverdriet, hem door deze ‘Angeniet’ bezorgd, stierf, spoedig nadat hij gevorderd was tot en met vers 1904 (volgens de ‘telling’ die men in de editio princeps maken kan). Op grond van deze twee hypothesen gaat Starter aan het werk. Hij combineert de Inhoudt met de interpretatie van I, II en III (hyp. 1) en de interpretatie van het door Bredero onvoltooid nalaten van het fragment (hyp. 2). Zo zet hij zich in haast aan de voltooiing van wat Angeniet is komen te heten (mogelijk ook al zo door Bredero was betiteld). In de twee scènes uit V over de inhoud waarvan de Inhoudt met geen woord rept, en die men mede daarom als volkomenGa naar voetnoot2 van Starter afkomstig kan karakteriseren, werkte hij het autobiografische aspect uit dat hij in I en II (zoals wij die ook kennen) had ‘gezien’: hij liet er, onzorgvuldig, Angeniet over Kloridon spreken in bewoordingen die ten dele alléén op Bredero-in-leven, ten dele op een gestorven Bredero toepasselijk zijnGa naar voetnoot3; hij liet er, zorgvuldiger, Kloridon over zichzelf zodanig spreken dat diens verzen, in combinatie met de verzen van het Praeludium - van en uit alléén Starters hand èn hoofd afkomstig - dwingen tot de identificatie van Kloridon en Bredero. Zo realiseerde Starter, naar ik meen, de door hem veronderstelde bedoeling - eventueel: éxtra-bedoeling - van Bredero met de Angeniet; liet hij hem dus wraak nemen op het meisje dat zichzelf in de titelfiguur en in Kloridon de door haar afgewezen en bedrogen Gerbrand Adriaenszoon moest herkennen. En zo ook beoogde, naar ik op grond van de tekst in de editio princeps meen te mogen concluderen, Starter in woord (vs. 2531b) en daad (Kloridons zelf-‘ontmaskering’ tijdens het uitspreken van vs. 2531b als, en tot ‘Bred'roos gheest’) gestalte te geven aan wat het voltooien van Bredero's door hem aldus geïnterpreteerde postume spelfragment, en naar zijn mening omtrent de feiten die er toe leidden dat het een postuum fragment werd, voor hèm inhield: zijn ghost-writerschap, ofwel: zijn schrijven in de geest van de auteur. |
|