Angeniet
(1982)–G.A. Bredero, Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermda ThemaIn I,1 lijkt te worden aangegeven - met de vele strofen uit de gedichten van lof voor de armoe en de rijkdom, verwerkt in Roosen-daals en Klaremondts aandeel in hun dialoog - dat het spel er een zal worden met als hoofdthema: het probleem van het geld als bepalende factor in de liefdesverhoudingen tussen mensen. Een speelse omkering van de argumentatie van Klaremondt geeft Anna in I,4 waar zij Kloridon als ‘goud’ aanbeveelt, en in één adem Endimyon ‘lood’ en dus niet begerenswaard noemt. Voor het overige wordt in I,2, 3 en 4 alleen het thema van de wispelturigheid van Angeniet (en ook van haar vader!) aangeslagen. Daartegenover staat Angeniets uitweiding, in II,1, over de wispelturigheid der mannen. Nog in diezelfde eerste scène van II geeft zij spontaan, en in II,3 op zijn verzoek, aan Endimyon haar woord van trouw. Maar intussen heeft zij wèl, in II,2, ook Kloridon haar trouw bezworen, en roept zij op grond daarvan in II,3 Kloridons wraak over zich af als zij, na Endimyons vertrek, zich de toestand realiseert. II,4 is dan de scène waarin Melimpior Kloridon overtuigt van Angeniets onwaardigheid om zijn liefde te ontvangen. En dit wel wegens haar nu overduidelijke lichtzinnigheid. Het gebeuren in het spel blijkt van dit moment af de geschiedenis van wat een | |
[pagina 63]
| |
meisje als Angeniet overkomt, die van twee minnaars de ene, Endimyon, om zijn geld haar gunst lijkt te geven (in overeenstemming met wat haar ouders - vooral de moeder! - wensen, maar in onbegrijpelijke tegenstelling tot haar houding tot dan toe, en wel sinds twee jaar, tegenover zijn rivaal Kloridon) maar die in werkelijkheid tenslotte geen van beiden wil, al geeft zij op zeker (te) laat moment voor, toch uiteindelijk de ander, Kloridon, als echtgenoot te wensen. De verloving van Angeniet met Endimyon immers wordt in II,4 (vs. 1374) gemeld, op grond van haar eigen, door de berichtgever Melimpior afgeluisterde woorden (II,3, vs. 1052). Daarop verandert Kloridon, in onbeheerstheid van gemoed, van een oprecht minnaar in een fervent hater, met letterlijk uitgesproken wraakgevoelens (vzn. 1385-1400). Hij schijnt echter - de uitnodiging van zijn vriend, in vzn. 1462-1478, het slot van II,4, wijst hij immers niet af - het pad der ware redelijke deugdzaamheidGa naar voetnoot1 in te willen slaan. In III komt dan het bovenaardse, de godenwereld waarop Kloridon in zijn woede een beroep heeft gedaan (vzn. 1385-1400) - uitgebeeld in verzen met een burleske toon - in het spel. Dit gebeurt voorzover de schets uit de Inhoudt dat onthult, in het kader van de wens van Jupiter en de Godenraad om de oprechte minnaars te beschermen tegen het kwaad hun bezorgd door de lichtzinnige ‘strafheydt’ van gemoed der vrouwen. Het bijzondere geval van de bedrogen Kloridon zal dienen, naar het schijnt, als aanleiding tot het realiseren van een universele therapie voor alle minnaars die bejegend worden als hij. In IV neemt Starter de draad van het bijzondere geval, van het wee van Kloridon tengevolge van Angeniets houding, draad door Bredero aan het einde van II neergelegd, weer op. Maar hij doet dat wèl vóór het punt waar over Kloridons wending naar Rede en Kracht[ige deugd], en zijn tocht naar de tempel der Eer gesproken is. De keerzijde van het zelfstandig werken van de goden blijkt Kloridons blijvende toestand van wraaknemende woede. IV,1 immers onthult hoe, gedreven door de hoop dat Angeniet Endimyon weer zal verlaten ‘soo licht (...) als sy [hem, Kloridon] heeft gedaan’ (vzn. 1982-1983), Kloridon met behulp van ‘een oude vrouw (...)beslepen in de reden’ (die iets anders is dan de Rede!) - aldus vs. 1985 - door list gaat pogen Angeniets gunst terug te winnen. Kennelijk opdat hij ‘noch de wraack sal van haar ontrou sien’ (vs. 1984), een naar het lijkt allesbehalve deugdzaam blijk van redelijkheid! Misschien is op dit punt van een door Starter ingevoerde inconsequentie sprake. Misschien. Immers, Kloridon wijst Melimpiors verzoek redelijkdeugdzaam te worden, niet af. Maar of hij ‘binnen’ door zijn vriend ervan | |
[pagina 64]
| |
overtuigd is zich ‘te vreen’ te geven en ‘wat verdrach’ te nemen, blijft onbekend. Melimpior lijkt, met zijn afsluitende vers 1478 ‘Haar snootheyd en u wraak sal komen anden dach’ te vertrouwen op de door de goden te bepalen loop der gebeurtenissen. Als Bredero bedoeld heeft Kloridon in het vervolg van het spel - dat niet hij geschreven heeft! - een niet-wrekende rol te laten spelen, houdt dat nog niet in dat die rol volkomen passief moest zijn. In zijn Inhoudt bedeelt Bredero de mannelijke hoofdfiguur dan ook nog met enige activiteit, geboren uit hoogste vertwijfeling aan de liefde van Angeniet. Wat Kloridon de ‘oude Koppellaarster’ opdraagt, wordt in de regels 26-29 van de Inhoudt niet gezegd. Het zou dus heel goed een overredingspoging namens de redelijke, deugdzame, wanhopige minnaar geworden kunnen zijn, zónder de malicieuse bedoeling die Starter in het geciteerde vers 1984 formuleert. De overredingspoging van Starters Beatrix - de gelukbrengsterGa naar voetnoot1 - in kluchttoon gezet, vult IV,2. Hierin wordt bevestigd dat Angeniet voornemens is met Endimyon te trouwen (vzn. 2010-2015). Haar huwelijk noemt zij er nog wel een als ‘door d'Heer gegund (...) door den Hemel besloten’!Ga naar voetnoot2 In IV,3, waarin Beatrix verslag uitbrengt aan Kloridon, wordt andermaal duidelijk dat en hoe de laatste van wraaklust bezield blijft: zijn wraak zal een pennevrucht zijn - sinds vzn. 477-478 van I,2 weten we dat Kloridon (ook) schrijver is - en duidelijk maken ‘dat niemand te vergeefs mach gecken met Poëten’ (vs. 2127). De verzen 2176 e.v. getuigen nogmaals van zijn onbeheerstheid. V,1 herhaalt in alle toonaarden de lof van Kloridon. Die haar thans zingt - na Roosen-daal in vooringenomenheid, Angeniet veinzend, Anna en Melimpior oprecht - is, opnieuw!, Angeniet. Zij lijkt definitief, maar te laat, bekeerd. Na alles uit I en II is zij in zaken haar eigen gedrag betreffende, ongeloofwaardig. Maar dat is zij toch niet, nu, in haar schildering van Kloridon. Dit portret immers stemt overeen met wat we eerder van anderen over hem gehoord hebben. Zij kan niet weten hoe hij, sinds zij hem het laatst gesproken heeft (in II,2), veranderd is. Dat zij hem prijst in zijn standvastige verstandigheid is conform de (vroégere, háár als énige bekende) waarheid. Zij lijkt daarom oprecht in haar lof. In het licht van IV,3, dus van dat wat zojuist op het toneel voorgevallen is, vertoont die lofzang zich in een lichtelijk ironische kleur. Kloridon speelt in de afwikkeling van de ingreep der | |
[pagina 65]
| |
godenwereld - en daaraan zijn V,2 tot en met V,4 gewijd - géén rol. Maar wat doet Angeniet? Wel, in V,2 beaamt zij Mercurius' betoog, dat zij toevallig hoort, waarin hij zegt dat Pluto, de god van de rijkdom, de oorzaak van de ellende (der minnaars) op aarde is. Dat doet zij in vzn. 2315-2316 met de woorden: ‘Helaas! die selve Godt [Pluto, in vs. 2313 voor het laatst genoemd] is van mijn valsche Eden/De oorsaack oock alleen; ick heb gheen and're reden’. Direct daarná begint zij op eigen initiatief met het ‘uytstrijcken en bedriegen’ van de ‘Goo'n [d.w.z. Mercurius en Neptunus] (...)/So wel als Cloridon’ (vzn. 2407-2408). Ze wendt een list aan om ten hemel te varen. Daartoe dienen haar de weinige verzen die zij na de laatst-geciteerde spreekt: vooral het ‘hemelse’ lied - daarvóór en daarná een paar regels uitleg: van wat ze zojuist ‘binnen’Ga naar voetnoot1 tussen V,2 en 3 heeft gedaan, en van haar wijze van hemelvaart. Een en ander betekent naar het mij voorkomt het volgende: in het spel wekt Angeniet - met het geciteerde verzenpaar 2315/16 - de schijn dat haar houding in de liefde, en daardoor de ellende voor de minnaars op aarde, gevolg is van Pluto's macht, die van het geld, over haar. Haar gedrag echter tegenover Mercurius, Neptunus en Kloridon - de wérkelijk op haar verliefde personages - wordt tenslotte bepaald door haar ‘uyt-strijckery en bedroch’ van alle drie. Is het te veel gewaagd te veronderstellen dat de indruk als zou zij handelen om de aardse ellende te doen ophouden - indruk die men kán krijgen uit haar plotselinge initiatief als de goden haar ontdekt hebben (in vzn. 2317 e.v.) - indien deze recht van bestaan heeft, dus beóógd zou zijn door Starter, een foutieve indruk is; m.a.w. dat die eventuele suggestie onderdeel is van Angeniets bedrog, maar nu gericht op de lézer? Een voorbeeldige terugkeer tot haar eerste liefde als tot de ware, zou toch een begin hebben kunnen maken met het geluk op aarde dankzij Cupido? Hoe dit laatste ook zij, met haar listige hemelvaart onttrekt Angeniet zich zowél aan Endimyon, een nieuw blijk van onbetrouwbaarheid, zónder een reden die in rijkdom gelegen zou zijn, áls aan Kloridon, een laatste vertoon van haar lichtzinnige ‘strafheydt’ tegenover hem die ze zojuist zo hoog geprezen heeft als degene met wie zij zou kunnen ‘swemmen in een Zee/Vol alle lieflijckheydt en aanghename vree’ (vz. 2257-2258). Maar zij wordt, volgens de wens van Kloridon (II,4, 1395-1400) als een teken aan de hemel gezet, namelijk in de Maan verbannen - op voorstel van Vulcanus, de god in zijn huwelijk door de lichtzinnige Venus met Mars bedrogen... Zó dus worden minnaars als Kloridon tegen de lichtzinnigheid en ‘strafheydt’ van minnaressen beschermd: doordat het prototype van de vrouw voorgoed als waarschuwend teken van wisselvalligheid in de Maan te zien is. | |
[pagina 66]
| |
Het verloop van het spel maakt mijns inziens duidelijk dat het hoofdthema anders is dan men lange tijd (tijdens het spel) kan denken. Het is niet dat van het geld als desastreuze factor in liefdesrelaties tussen mensen (vgl. blz. 62): Angeniet wekt eerst de schijn, nl. tot in vs. 2316, dat haar lichtzinnigheid inderdaad alleen door Pluto wordt bepaald. Tenslotte echter is zij fundamenteler in haar wispelturigheid, en is zij evenzeer Endimyon met zijn geld, als Kloridon met zijn ‘heuschheid’ ontrouw. Hoofdthema van de Angeniet in voltooide staat is m.i. derhalve: de lichtzinnigheid der vrouwen maakt mensen en goden in hun liefdesrelaties ongelukkig. Het is de vraag of dit ook het hoofdthema is dat Bredero heeft bedoeld. Uit het feit dat pas in V,2 en daarna dat thema in het volle licht komt, is men wellicht geneigd: te denken aan een eigenmachtige ombuiging van de thematiek door Starter; - te veronderstellen dat Bredero ‘de lichtvaardigheydt en strafheydt der Vrouwen’ door geldzucht bepaald zag, en hier wilde tonen; en te veronderstellen dat hij daarom in zijn openingsscène zo uitweidde over rijkdom en armoe. Opmerkelijk evenwel is dat de Inhoudt daartoe geen enkel houvast biedt: met geen woord wordt er gerept over Pluto, geld, rijkdom! De negatieve eigenschappen der vrouwen lijken er - en werden in de 17de eeuw ook beschouwdGa naar voetnoot1 - als aangeboren! Ik ben geneigd te veronderstellen dat Starter zo men wil in V de thematiek in Bredero's geest heeft ‘omgebogen’, en dat hij in elk geval het hoofdthema door Bredero bedoeld, maar niet in de Inhoudt onder woorden gebracht, in woord en daad op het toneel gerealiseerd heeft. | |
b Bedoeling van het spelDe bedoeling van het spel met dit hoofdthema kan naar mijn mening omschreven worden met woorden die Kloridons bede tot Jupiter (in vzn. 1389-1400) weergeven: schenk de mannen een universele waarschuwing tegen het gevaar dat hen constant bedreigt, te weten: de Maan als teken van de wisselvalligheid van het vrouwelijk gemoed. In het spel staat het herkennen van dat teken gelijk met het zien van Angeniet in de Maan - wat Kloridon vergund is in de slotscène. In de schoúwburg en daarbúiten kan men dat teken herkennen door kennis te maken met het spel, in een opvoering, of door lectuur van de tekst ervan. Opvoering en lectuur duiden immers beide dat universele teken. Elk van die twee leidt tot potentiële (zelf- )bescherming: een gewaarschuwd man toch telt voor twee. |
|