Angeniet
(1982)–G.A. Bredero, Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
InleidingI InleidingTenminste vanaf de publikatie van de editio princeps van de Angeniet (1623) is het uit het ‘Aen den Leser’ in het voorwerk bekend dat dit toneelstuk begonnen is door Bredero en voltooid door Starter. Zulk een dubbelauteurschap roept verschillende vragen op. De eerste daarvan kan luiden: Is het spel desondanks een eenheid geworden? Zeker in dit geval dringt die vraag zich op omdat de titelpagina alléén Bredero als schrijver vermeldt. Slechts wie het ‘Aen den Leser’ kent, en de tekst van het spel doorbladerend, aan het eind van het derde bedrijf Bredero's naam en spreuk, na het vijfde bedrijf de naam van Starter en diens motto ziet afgedrukt, heeft ‘op het eerste gezicht’ weet van dit aspect van de ontstaansgeschiedenis. Is het nu zo - een twééde vraag - dat het spel voor toeschouwers als die van de première, toen er waarschijnlijk nog géén gedrukte tekst beschikbaar wasGa naar voetnoot1, duidelijk er een van twéé auteurs is? Of bemerkt slechts de lezer van het boek dat niet alleen Bredero aan de over het voetlicht gebrachte tekst gewerkt heeft? En - een derde vraag - waaruit bestaat nu precies het aandeel van de eerste auteur en dat van de voltooier?
Op weg naar een antwoord op zulke vragen kan men slechts geraken door bestudering van de Angeniet zoals dat spel in boekvorm gepresenteerd is, van de te spelen tekst, en van de Angeniet als spel. Slechts, omdat voorzover bekend in geen andere bronnen iets gemeld is omtrent het tot stand komen van de tekst van dit boek en van het toneelstuk. In wat volgt zal daarom aandacht worden geschonken aan het boek in de vorm | |
[pagina 10]
| |
die de editio princepsGa naar voetnoot1 biedt, aan de speltekst, en aan het stuk zoals de toeschouwers van een opvoering ervan het konden leren kennen. Dit laatste natuurlijk voor zover dat spel te reconstrueren valt uit de tekst die gesproken werd, die over het voetlicht kwam - de hoofdtekstGa naar voetnoot2 -, in combinatie met de in de druk(ken) aanwezige (schaarse) ‘regie-aanwijzingen’ - de neventekst - in de marge of interlineair aangebracht, en met het weinige dat we weten van het toneel en de conventies in de opvoeringspraktijk in de vroege zeventiende eeuw - waaruit de énige bekende opvoering dateert - te Amsterdam.
De tekst van het spel van Bredero-Starter begint op de eerste bladzijde met signatuur van het boek, pagina A (1), met de eerste scène van bedrijf I. Op bladzijde F2(v) leest men na de laatste regel van bedrijf III ‘G.A. Bredero. 't Kan verkeeren’, en ziet men daaronder een doorgaande horizontale streep over het midden van de pagina. Zo wordt Bredero's aandeel gescheiden van de rest van de speltekst, de bedrijven IV en V. Het stuk eindigt op bladzijde (H 3 r); na de slotregel (vs. 2564) leest men daar ‘Eynde’ (in civilité-kapitalen), ‘I. Starter’ (in romeinse kapitalen). ‘Gonst baardt nijdt’ (in romeins cursief) en een impressum: ‘t'Amsterdam. Ghedruckt by Paulus van Ravesteyn. Anno 1623’ (het hier gecursiveerde in civilité, de rest in romein). Een en ander voert tot de veronderstelling van een absolute tweedeling van de tekst wat de herkomst ervan betreft: I, II en III van Bredero, IV en V van Starter. Vanzelfsprekend vraagt men zich daarbij af of Starter het fragment van Bredero zoals hij het ter voltooiing van Van der Plasse - blijkens de titelpagina en het ‘Aen den Leser’ de uitgever van Bredero's werk - heeft gekregen, ongerept heeft kunnen laten. Met andere woorden: verkeerden I, II en III in voltooide staat, en kon dus Starter door alléén IV en V te schrijven het door Bredero blijkens diens tekst beoogde spel realiseren? Of hield voltooiing tevens completering of adaptatie in van eventueel schetsmatige I, en/of II, en/of III? Bij deze probleemstelling voegt zich een tweede: het voorwerk van Angeniet biedt immers, zoals gebruikelijk in 17de-eeuwse toneeluitgaven, een korte inhoudsweergave van het (uiteraard totále) | |
[pagina 11]
| |
spel. Gegeven het feit van het dubbele auteurschap moet men zich afvragen of ook die Inhoudt van de twee auteurs afkomstig is. Schreef derhalve Bredero een korte samenvatting van zijn voltooide drie bedrijven, zonder een ontwerp van wat hem voor de resterende bedrijven voor ogen stond? En voltooide dus Starter die (deel-) Inhoudt met een korte weergave van zijn eigen IV en V? Of is de Inhoudt in zijn geheel van Bredero: een ontwerp van het geheel, dan wel een korte weergave van I, II en III, aangevuld met een schets van IV en V? Of - derde mogelijkheid - moet Starter verantwoordelijk worden gesteld voor de Inhoudt: vatte hij samen wat hij kreeg van Van der Plasse en wat hijzelf aanvulde met IV en V? Al naar gelang het antwoord op deze vragen dienen zich weer andere aan: bij een ontwerp-Inhoudt van het héle spel door Bredero-zèlf uiteraard die naar de mate waarin Starter zich daaraan gehouden heeft; bij een Inhoudt als samenvatting van het geheel door Starter, die naar de correctheid van weergave van Bredero's aandeel, correctheid in de zin van: in de geest van Bredero. Het zal duidelijk zijn dat antwoorden op zulke vragen van belang kunnen zijn voor onze kijk op Bredero in de jaren van het ontstaan van zijn tekst-aandeel. Evenzo zal men inzien dat beantwoording ervan eerst plaats kan vinden na bestudering van het spel zoals wij het in zijn voltooide staat kennen, gevolgd door een vergelijking ervan met die Inhoudt. Na een blik op Titelblad en in het Aen den Leser volgt hierna dan ook een overzicht van de inhoud van het spel, en een vergelijking van die inhoud met de Inhoudt. Daarna komen de resterende onderdelen van het voorwerk van de editio princeps voor een korte beschouwing in aanmerking: de lijst van Personagien en het Praeludium. De kern van wat volgt wordt gevormd door de bespreking van de Angeniet als speltekst en als spel. Van de tekst worden achtereenvolgens besproken de wijze waarop de hoofdtekst in scènes en bedrijven (- gespeelde plaats en tijd -) is ingedeeld, en verdeeld is over de verschillende personages (- hun relaties); de neventekst; de terminologie gebruikt voor de onderdelen van de hoofdtekst; en de variëteit in verssoorten en rijmschema's alsmede de in sommige gevallen in het oog springende inlassingen van lyrische passages uit Bredero's werk. Van de Angeniet kunnen dan aan de orde worden gesteld het thema en de vermoedelijke bedoeling die Bredero met zijn spel had; de plaatsing van Bredero's aanzet met zijn stuk (I, II en III) binnen zijn dramatisch oeuvre en zo de mogelijke datering; de interpretatie door Starter van die aanzet, en zijn zingevende voltooiing ervan; en de toetsing van de geloofwaardigheid van Starters zingeving. Als afsluiting van deze Inleiding vindt men de bespreking van een drietal vragen | |
[pagina 12]
| |
van meer literatuurhistorische aard: zijn er van de Angeniet bronnen aangewezen of aan te wijzen? Tot welk genre dramatiek behoort het spel? Hoe luidt de waardering van vroeger en hoe zou die van nu kunnen worden geformuleerd?
|
|