Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Het onbewoonde eilandDe tweede Historie van Deel VI verhaalt van het ‘Grootmoedig hert van een Fransche Ionckvrou, die met haer man gheset was op een woest ende onbewoont Eylant der Zee, ende hoe sy daer van verlost wert’ (blz. 72-130).
De auteur begint het verhaal met een wijdlopige uitstalling van zijn geleerdheid en met de lof van de ‘moderne’ ontdekkingen: Alexander de Grote, Apollonias Thianeus, ‘den Kerthagenoischen Capiteyn Hanno’ (blz. 74) hadden weliswaar verre reizen ondernomen en Ptolemeus heeft als man van wetenschap werkelijke verdiensten; maar allen worden verre overtroffen door de reizigers en uitvinders van de jongste eeuw. Vooral de ontdekking van het kompas heeft onvermoede mogelijkheden voor de scheepvaart geopend. ‘De lust om weten ende verstaen, mitsgaders de begheerlijcheydt om rijck te worden, hebben vele luyden verweckt tot onderzoeckinghe vande wonderwercken der natuere, zoodanige als geweest sijn Christoffel Columbus van Genua, Americus Uespuccius Florentijn, de sone van Portugael, Vasco de Gama, Pieter Alvares, Lowijs Bartholome, ende onder die van de Fransche natie Iaques Cartier uyt Britannien, een uytnemende man, ende uytghekosen by den Grooten Coningh Fransois om te ontdecken de Noordtsche landen van Canada, Baccalaos, ende Florida. Ende ten tijde van Coningh Hendrick de tweede den Heere Uillegaignon’ (blz. 76). Niet iedereen trekt echter uit op ontdekkingstochten; sommigen hebben ‘maer't gaen tegen 'tkeren verwisselt, ende niet anders verovert dan tvolnoegen dat een edel hert scheppen can in tvoordeel dat hij boven andere heeft, te weten van grondelic ende door eygen versochtheit te verstaen tgene dat andere van hem moeten ontleenen, ende hem daer voor danc weten, ten ware dat sy sic vermetelic wilden toeschrijven een onverdiende eere, ende een ander sijn arbeyt ontstelen, om een kleyn ghedeelte daer van te hebben, in plaetse sy sick behoorden met het hare te bevredighen’ (blz. 77). Aan de ontdekkingsreis, die Jaques Cartier ‘met de Noormannen ende Bretoenen’ (blz. 77) deed, had ook een Frans edelman deelgenomen ‘wiens naem my niet onbekent is, al hoe wel ic dien willens verswijghe’ (blz. 77). De lust van zee- | |
[pagina 257]
| |
reizen had hem te pakken en hij liet een schip optuigen. Ook vrouwen maakten deel uit van de bemanning en zo nam de edelman zijn zuster mee. Een andere edelman, verliefd op de jonkvrouw, liet zich eveneens aanmonsteren; hij was niet allen bedreven in de wapenhandel, maar ook in ‘de goede konsten’ (blz. 81), dichten en musiceren. De tocht begon. Eens zong de verliefde edelman met begeleiding van de luit ‘eenige vermakelijcke Veerskens’ (blz. 82), een uitvoerig Chanson de l'Amant(118 paarsgewijze rijmende octosyllaben, in ed. Rouen, 1604, Tome IV, blz. 78-81)dat evenwel in het Nederlands niet werd overgenomen. De jonkvrouw vermoedde en hoopte dat die ‘veerskens’ voor haar bestemd waren, maar hoe kon ze de waarheid achterhalen of haar liefde te kennen geven? Bovendien vreesde ze dat haar broer, ‘soo vermetel ende hoogh in sijn wapen’ (blz. 87), zich tegen een huwelijk zou verzetten. Wat later, terwijl de kapitein met zijn bemanning beraadslaagde over de te volgen koers, speelde de edelman weer ‘zeer amoreuselic op de Luyt voor sijn weerde Meestersse’ en ‘onder't spel zong hy oock met der kelen een vermakelyck Liedeken’ (blz. 90): een lied van veertien zesregelige strofen (ed. Rouen 1604, Tome IV, blz. 89-92), waarvan evenmin een Nederlandse vertaling werd opgenomen. Nu bood de jonkvrouw hem de gelegenheid om zijn hart uit te spreken, wat hij dan ook deed. Al hield ze zich eerst wat weigerachtig, het einde was een trouwbelofte. Dadelijk wilde de man het huwelijk voltrekken, maar tot zijn grote ontgoocheling was de jonkvrouw daartoe niet bereid. Hij poogde haar ervan te overtuigen, ‘dat minnen sonder ghenieten een onvolmaecktheyt in de natuere was’ (blz. 96) en hij plaagde haar met een versje van ‘de Poeet’ (blz. 97), nl. Propertius:
Wat Vrouwe is of was soo goet (XXXII).
‘In somma hy wist so wel te praten, dat niet tegenstaende sy vreesde bevrucht te worden, sy evenwel tsamen haer houwelijc voltrocken, sonder Paep, sonder autaer, sonder sang, sonder spel, anders dan t'gheruysch van de winden, die de seylen even alsoo volden ende al op deden swellen, als den Edelman doen ter tijt den buyck van de schamele dochter, welcke meynende maer te spelen, korts daerna begon te ghevoelen de ghewoonlijcke siecte die de vroukens onderworpen sijn, wanneer sy ontfanghen, somtijts in onmacht vallende ende den etenslust heel verliesende, jae van verwe veranderende, ende gantsch bleeck ende onghesien wordende’ (blz. 98). Om aan de toorn van haar broer te ontsnappen wilden ze heimelijk ergens aan land gaan, maar een orkaan belette dit. De broer ontdekte de zwangerschap. Eerst slingerde hij zijn zuster heftige ver- | |
[pagina 258]
| |
wijten naar het hoofd, dan wist hij listig de naam van haar geliefde te achterhalen. Veinzend hun gunstig gezind te zijn bedacht hij een snood plan, waarbij de officieren beloofden hem te helpen. Voorbij het eiland van de Ratten en dat van de Geesten, voeren zij langs een groot, bebost, onbewoond eiland; alleen wilde dieren doolden er rond. Daar liet de kapitein de verliefden achter; hij bezorgde hun wat mondvoorraad en aan de edelman-dichter ook inkt en papier ‘om te schrijven ende baladen te maken, waer met ghy de ghenade moght winnen van uwe schoone Goddinne, die ghy doch met uwe rijmen betoovert hebt’ (blz. 109). In diepe verslagenheid bleef het jonge paar achter. Het kind werd geboren, maar het stierf omdat de moeder het niet voeden kon. De ‘ouders’ hoopten nog ‘haer saedt te vermenichvuldigen, hoe wel de middel, die sy daer toe noodig gebruycken moesten, niet lang en duerde, also den Edelman heel siec ende weeckelijck werdt, waer door hy niet bequaem ghenoegh en was om de lust van sijn tamelijck kloecke vrouwe te voldoen, die het onghemack van de woestijne kloeckhertich ghenoech verdroegh, waer over den armen man sick noch eeniger wijse vertroostede, ende moet greep, siende de groote volstandigheyt ende hoocherticheyt van sijn vrouwe, gheduerende, welcke vreughde hem in den sin schoot te dichten dese navolgende rijmen, die hy speelde ende song op sijn luyt, als een voorsegginge van sijne haest genakende dood’ (blz. 115-116):
Wat vreuchde hadde (nae dat't water alle ding (XXXIII).
Eer het jaar voorbij was, stierf de man van uitputting. Radeloos bleef de vrouw achter en voor er nog een jaar verlopen was, zag zij er totaal verwilderd uit. Eindelijk erbarmde zich God over haar. Een Frans schip voer langs het eiland en bracht haar terug naar haar vaderland. Intussen was ook haar broer overleden. In standvastige liefde bleef zij aan haar overleden echtgenoot denken. De naam van die edelman kende de verteller tot zijn leedwezen niet, maar hij verdiende beslist alle eer! Deze geschiedenis heeft zich afgespeeld ‘niet veel meer als twintigh jaren gheleden’ (blz. 130), beweert de verteller, die nu op zoek gaat naar ‘nieu aes’ (blz. 130).
De verhalen van de delen VI en VII komen niet voor bij Bandello. | |
[pagina 259]
| |
Reproduktie op ware grootte van het frontispies van Deel VI, editie 1646 (en 1650). De tekening van Reinier van Persyn illustreert twee momenten uit het tweede verhaal: op de voorgrond blijven de geliefden achter op het eiland, terwijl het bootje terugkeert naar het schip; hoger een tafereeltje tussen de bomen: de jonkvrouw begraaft haar gestorven echtgenoot.
| |
[pagina 260]
| |
XXXIIDy-moy quelle fut onc qui le lict nuptial
Paillarde ne viola, & ne fit onc nul mal?
Quelle Deesse fut qui seule fut contente
D'vn seul Dieu la baisant, sans auoir autre attente?
| |
[pagina 261]
| |
XXXIIWat Vrouwe is of was soo goetGa naar voetnoot1
Die in haer echt gheen ontrou doet,
Met quaed overspel, of schanden?Ga naar voetnoot3
Wat Goddin wasser oyt te vreen,
5[regelnummer]
Met 'tkussen van een God alleen.Ga naar voetnoot5
Sonder na and're te branden?Ga naar voetnoot6
| |
[pagina 262]
| |
XXXIIIQuel plaisir eut apres le grand deluge
Le couple saint, qui alla pour refuge
Vers les saints lieux où Themis reposoit,
Et à chacun son destin predisoit?
5[regelnummer]
Quell' volupté, puis que de leur semence
Ils ne pouuoyent donner vn peu d'auance,
Ains leur falut, esmeuz d'vn saint courroux,
Faire sortir les hommes des cailloux,
Selon les dits de la saincte Deesse?
10[regelnummer]
Mais quel plaisir, repos ni alegresse
Auoyent ils lors, que le seul souuenir,
| |
[pagina 263]
| |
XXXIIIWat vreuchde hadde (nae dat't water alle dingGa naar voetnoot1
Begroef) het heylich paer, dat om raedt en hulp ging,Ga naar voetnoot2
Daer Themis haer verschuylt: in haer heylighe stedeGa naar voetnoot3
En yder kundicht al sijn noodts-gevallichheden?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wat vreuchde hadden sy: nadien s'in 't minste yetGa naar voetnoot5
Wt haren sade doen en kosten teelen niet,Ga naar voetnoot6
Maer heylichlick vergramt soo moesten zy doen saeyenGa naar voetnoot7
En menschen doen ontstaen, wt kygels en wt kaeyenGa naar voetnoot8
Na des Goddins gesech? Maer wat blyschap, of watGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Vreuchd' of Rust hadden sy? als maer alleenlijck, datGa naar voetnoot10
| |
[pagina 264]
| |
D'vn bien soudain, & desiré mourir,
Estant la mort le seul repos, & l'aise,
Qui des humains les angoisses appaise?
15[regelnummer]
Ah! ah! le temps s'escoule lentement
Mais mon mal heur est tant plus vehement;
Comme ie voy que ma mort est tardiue,
Et que le iour dernier bien tard arriue
Pour assoupir le dueil qui vit en moy,
20[regelnummer]
Et pour finir mon pleur, & mon esmoy.
Ie sens faillir peu à peu ma puissance,
Et mes efforts s'en vont en decadence,
Le sang n'a plus ni force ni vigueur,
Ni ce mien corps substance, ni chaleur:
25[regelnummer]
Le coeur se deut, le sens est en martire,
L'ame defaut, & de moy se retire:
L'esprit esmeu par telle passion,
Et tout rauy en contemplation,
Veut s'esloigner de ce corps miserable
30[regelnummer]
Pour voir ailleurs vn repos delectable,
Puis que le sang affoibly ne sçauroit,
Puis que le corps sans ce sang ne pourroit
Produire rien qui par sa compagnie,
Peust resiouyr la solitaire vie
35[regelnummer]
De deux vnis par vn mesme vouloir,
Mais separez par vn grand desespoir,
De voir la vie en nos corps renaissante,
Par le moyen de quelque chose issante
De nos effaits: car l'vn est amorty
40[regelnummer]
L'autre puissant, l'vn est aneanty
L'autre ioüist des forces de nature,
| |
[pagina 265]
| |
Gedencken van een haest gewenst en schichtich sterven,Ga naar voetnoot11
Naedien de doodt alleen de ruste doet verwerven.Ga naar voetnoot12
Och! och! den tijdt die gaet te langsaem en te blootGa naar voetnoot13
Door dien haer laeuheyt, laes! mijn teghenspoet vergroot,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Want ick sie dat mijn doodt, de laetste van mijn daghen,Ga naar voetnoot15
Soo traechlick sendt om al mijn droefheydt te verjaghen,Ga naar voetnoot16
En om mijn tranen heet, en jammerlijck ellendt
Door een spoedighe val te helpen aen een endt.Ga naar voetnoot18
Ick voel mijn krachten laes! verslappen en verswacken,
20[regelnummer]
De seenuwen ontleen en allengskens sy versacken,Ga naar voetnoot20
Mijn bloet en heeft geen macht, noch t'lichaem vocht of pit,Ga naar voetnoot21
Het harte is bedroeft: de Sinnen nevens ditGa naar voetnoot22
Werden ghepijnicht seer: de ziele wil vertreckenGa naar voetnoot23
Wt dit ellendigh dal, en veel saligher pleckenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Die d'opgetoogen geest vast innerlijck aenschouwtGa naar voetnoot25
Daer zy veel soeter lust voor haer beschooren houwtGa naar voetnoot26
Na dien 'tgekrencte bloet, noch 'tlichaem en kan teelenGa naar voetnoot27
Gheselschap, dat nu mocht vertroosten met haer speelenGa naar voetnoot28
Dit eensaem leven van twee-wel-vereende lienGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer die door wanhoop laes! haer doot gebooren sienGa naar voetnoot30
Door middel van het gheen dat vloeyt uyt onse krachtenGa naar voetnoot31
Want d'eene die is doodt en d'ander bloeyt in machtenGa naar voetnoot32
| |
[pagina 266]
| |
Laquelle tend à ma mort plus que seure.
Que n'ay-ie l'heur de voir pour mon suport
Cy formiller vn escradon tresfort
45[regelnummer]
De Mirmidons sortis à tas de terre,
Bons mesnagers, & hardis à la guerre?
Ou que ne puis en tuant par les bois,
(Comme il auient souuent & plusieurs fois)
Quelque farouche & rauissante beste,
50[regelnummer]
Et deschirant la furieuse teste
Prendre ses dents, & les ayant semez
En voir sortir des cheualiers armez,
Lesquels entr'eux ne se battent ou tuent,
Et leurs efforts aussi soudain ne ruent
55[regelnummer]
Morts, & sans vie, aussi tost que sur terre
Ont commencé, & acheué leur guerre:
Comme iadis les os ensemencez
Que toy puissant Iason as amassez
En conquestant la toison renommee?
60[regelnummer]
Las! ma fortune est trop enuenimee
Pour escouter les complaintes, & pleurs
| |
[pagina 267]
| |
De welcke strect, na mijn, meer dan te sek're doot.Ga naar voetnoot33
Waerom heb ick t'geluck soo gunstich noch so groot
35[regelnummer]
Van hier te mogen sien: Veel groot machtighe scharen,
Huyshouders goet en wijs, en ten oorloogh wel ervarenGa naar voetnoot36
Ghelijck het mieren-volck dat uyter aerde quam?Ga naar voetnoot37
Of waerom mach ick niet verhit van moede gramGa naar voetnoot38
Een woeste wilde stier vermoorden met mijn handen
40[regelnummer]
En cloppen uyt zyn cop de wreede bitsche tanden,Ga naar voetnoot40
En saeyense in't landt, en saeyense in't veldt
Om te verwecken saet: ja mannen van gheweldt,Ga naar voetnoot42
Ghewapende Crijchslien: maer dese ridders moesten
Malkander niet verslaen, vernielen noch verwoesten
45[regelnummer]
Gelijck de broeder-moort die Ovidius verteldtGa naar voetnoot45
Der zaeyelinghen (die, by u ô grooten heldtGa naar voetnoot46
Iason waren ghesaeyt: eer ghy 'tVlies had gewonnen)
Die leven, strijt, en doodt, ghelijckelijck begonnen.Ga naar voetnoot48
Maer mijn Fortuyne is te seer vergifticht, ach!Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Om te verhooren mijn beschreyelijck beclach,Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 268]
| |
Que cause en moy ce Lerne de malheurs:
Et plus le ciel d'vne race pierreuse
Ne rend la terre, & feconde, & heureuse:
65[regelnummer]
Ie ne suis point digne d'vn Mirmidon,
Et n'ay l'effort du vieil Deucalion,
Aussi ce boys, ce desert si sauuage
Ne suffiroit pour vn si grand lignage,
Veu qu'il ne peut nourrir tant seulement
70[regelnummer]
Deux corps vnis, par vn mesme tourment.
Ah! ciel ialoux du plaisir de tous hommes,
Que mal-heureux & desastrez nous sommes,
Puis que l'enuie, le courroux, la rancueur
Peuuent soudain alterer ta douceur:
75[regelnummer]
Puis que tu changes en vn moment ta face,
Et fais ainsi à qui tu veux la grace
De luy donner la vie à son plaisir,
Heurant ses iours à son vueil & desir:
Et puis qu'à moy tu denies cest aise,
80[regelnummer]
Et rien du tien mon angoisse n'appaise,
Ains de fortune on me voit le iouet:
Pourquoy ne fais que le rude & fort foüet
D'vne mort fiere, & seiche & languissante
N'accable à coup ceste vie nuisante
85[regelnummer]
A mon esprit? que ne donnes repos
A l'ame, & puis vn sommeil à mes os
Qui dureront en ce boys solitaire
| |
[pagina 269]
| |
Dat dese Lerna! poel van ongeluck en snevenGa naar voetnoot51
Veroorsaect heeft ach las! en mijn ellendich leven:Ga naar voetnoot52
En d'hemel maeckt de aerd' niet meer soo rijck van drachtGa naar voetnoot53
Noch soo gheluckich van een steenachtigh gheslacht.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En oock soo ben ick gheen Mermidonier waerdichGa naar voetnoot55
Noch oock Deucalions kracht van menschen winnen vaerdighGa naar voetnoot56
Oock souw dees woesten bosch, dees eenighe WoestijnGa naar voetnoot57
Niet groot ghenoech voor een soo grooten volcke zyn,Ga naar voetnoot58
Want aengesien hy niet twee enckele lichamenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Kan spijsen, die door liefd' vereenicht zyn te samenGa naar voetnoot60
O Hemel! die den mensch sijn vreuchde soo benijt,
Hoe rampsalig syn wy? Naedemael dat de spijtGa naar voetnoot62
V soetheydt soo terstondt in gramschap fel verandertGa naar voetnoot63
Als ghy u aensicht in een ooghenblick verwandert.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Doch ghy gheeft wederom u wel ghewilde menschGa naar voetnoot65
Een leven vol gheluckx nae sijnder herten wensch,Ga naar voetnoot66
Ghy weyghert my alleen soo veel ghemacx t' ontmoetenGa naar voetnoot67
Dat ick mijn bitt're angst een luttel mach versoeten.Ga naar voetnoot68
Waerom en maect ghy niet dat dees geessel, of roeGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
My door een dorre doot op een sprong smaken doeGa naar voetnoot70
De ruste van mijn ziel en 't slapen van mijn beenen?Ga naar voetnoot71
Die in dit eensaem Wout en moerachtighe veenen,Ga naar voetnoot72
| |
[pagina 270]
| |
Tant que la mort ne les sçauroit deffaire,
Ayant miné la chair, qui s'escoulant
90[regelnummer]
Va de mes sens les forces assaillant,
Et me rauit, non de mourir l'enuie,
Mais les desirs d'vne plus longue vie?
Car en ma mort gist l'heur de mon desir,
Et ce que plus ie quiers pour mon plaisir,
95[regelnummer]
Viuent ces boys feuillus & ombrageux,
Tesmoins du soin de deux coeurs amoureux:
Viuent les eaux de ces claires fontaines,
Qui ont souuent de leurs bouillantes veines
Esteint l'ardeur d'vn chaud qui nous pressoit:
100[regelnummer]
Viue le coeur de celle qui me voit
Ià languissant & prest à rendre l'ame,
Et qui sur moy ay emprainte la flamme
Qui embrasa nos coeurs de cest amour,
Lequel ingrat à ioüé vn faux tour
105[regelnummer]
Aux plus loyaux que iamais peut cognoistre
Le cler soleil, alors qu il fait paroistre
Ses doux rayons sur les flots escumeux
De l'Ocean: ah! ô Pere amoureux
Pere Ocean puis qu'il faut que ie meure,
| |
[pagina 271]
| |
Doch sullen quijnen, tot sy vlees'loos zyn vervormt.Ga naar voetnoot73
Mijn sinnen, krachten, oock allengskens soo bestormtGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Dat sy my niet den lust van sterven doen begeven,Ga naar voetnoot75
Maer die begeerlijckheyt van een veel langher leven:Ga naar voetnoot76
Want mijn gheluck dat leyt in mijn doodt allermeest
Die ick begheerich wensch in mijn beneepen gheest.Ga naar voetnoot78
Lang moeten leven doch, dees dicht geblade bosschen,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van schaduwen soo milt, en locken ruych bewosschen;Ga naar voetnoot80
Getuyghen vande smart, van ons verliefde twee.
Langh moeten leven oock dese reviere mee.Ga naar voetnoot82
Wiens spring-aderen klaer ons banghen brant bespoeldeGa naar voetnoot83
Als wy met water 't vyer dat ons verteerde koelde.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Lang moet oock leven 't hert der gheender die my sietGa naar voetnoot85
Allengsjens vast vergaen en smelten heel tot niet,Ga naar voetnoot86
En die ons herten eerst tot dese liefde troonde;Ga naar voetnoot87
Welc ondancbare liefd', haer valsheydt groot vertoondeGa naar voetnoot88
Aen die getrouwtste twee die oyt Sonne bescheen,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Oyt kende, ofte sach: al gaen sijn straelen heenGa naar voetnoot90
Over den Oceaen sijn wit bruysende baerenGa naar voetnoot91
O lieve vader! ach! vader Oceaen wilt spaerenGa naar voetnoot92
| |
[pagina 272]
| |
110[regelnummer]
Et qu'assez proche en est le terme, & l'heure,
Souuienne toy de ma sainte moitié,
Et s'il y a en toy quelque amitié,
Si dans ton onde est encores grauee
D'vne Venus belle & chaste l'Idee,
115[regelnummer]
Fais que moy mort, tu guides quelque nef
Pour deliurer de malheur & meschef,
Et de la mort ceste dame assez belle,
Ceste prudente & chaste Damoiselle:
Afin qu'on oye encores de sa voix
120[regelnummer]
Compter ma mort au Royaume François,
Et qu'on cognoisse au vray quel est le frere
Meurtrier du sang illustre de son pere.
O Dieu qui vis eternel tout puissant,
Voy en pitié cest homme languissant,
125[regelnummer]
Et ne permets qu'vn desespoir l'accable
Pour à iamais le rendre miserable:
Reçoy, Seigneur, de mon coeur le pur don,
En me donnant de mes fautes pardon:
| |
[pagina 273]
| |
(Na dat ick stervend voel de laetste uyr van mijn)Ga naar voetnoot93
Mijn heyl'ge weder helft: wiltse gedachtich sijn.
95[regelnummer]
Soo in u golven noch soo vriendelyck ghesneen, isGa naar voetnoot95
De beeldenisse van een schoone kuysche Venis?Ga naar voetnoot96
Soo maect dat na mijn doot een schip sich herwaerts spoetGa naar voetnoot97
Die van ong'luck en smert, verlost en wel behoedtGa naar voetnoot98
Dees Wijse jonghe vrou brengt in ons Conincx palen:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Soo mach sy't Fransche rijc myn droevich ent verhalen;Ga naar voetnoot100
En soo wert oock erkent den moorder snoot verwoetGa naar voetnoot101
Van myn doorluchtich huys, en van haers vaders bloet:Ga naar voetnoot102
O levendige Godt! Eeuwich! goet! en almachtich!Ga naar voetnoot103
Aenschouwt melyelyck: my droeve, en neerslachtichGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
En wtghequelde man, van soberen ghestalt:Ga naar voetnoot105
Gedoocht niet dat hem nu de wanhoop overvalt;Ga naar voetnoot106
Die doch een vyandt is van u goede genade,Ga naar voetnoot107
Want sy mijn arme siel sou eeuwelycken schade:Ga naar voetnoot108
Ontfangt o Heere! doch het suyverst' van mijn hert,
110[regelnummer]
Geeft dat mijn sonden mijn niet toegerekent wert:Ga naar voetnoot110
| |
[pagina 274]
| |
Fais que les maux, & longue penitence
130[regelnummer]
De nous icy, me serue d'allegeance,
Et que le sang de ton fils bien aymé
Soit mon garant: ah! ie suis consumé
Et vais entrer la voye vniuerselle
De toute chair, ie n'estriue ou querelle
135[regelnummer]
Rien contre toy, il me plaist de mourir
Si tu 1e veux, & si c'est ton plaisir:
Car tu m'as fait, & si peux me deffaire,
Et puis soudain d'vn seul rien me refaire,
Entre tes mains, ie vais rendre, seigneur
140[regelnummer]
Mon pauure esprit, c'est à toy, ô sauueur!
A qui mon sens tous ses desirs adresse,
Et qui ne veut autre ioye ou liesse,
Que de iouyr d'vn repos long & doux
Auec ce Dieu de mon ame l'espoux.
| |
[pagina 275]
| |
Maect dat dit lang verdriet en smarte van ons beyden
My tot verlichtingh streck nu in mijn droef verscheydenGa naar voetnoot112
Ach! dat u lieven soon met sijn onschuldich bloedt
Voor mijn ken-schuldighe de borchtocht voldoet.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Och! ick ben uytgheteert en gae met smart betreden,
Den alghemeenen wech van d'ouwde langh verleden.Ga naar voetnoot116
O Heere! ick kijve niet, noch hadder niet met u,Ga naar voetnoot117
Het sterven is mijn lief. Ist u, behaghelijck nu?Ga naar voetnoot118
Want ghy hebt my ghemaeckt, en moocht my weer ontmaecken
120[regelnummer]
Wanneer 't u wel gevalt. O God! voor alle saecken
Beveel ick u, mijn siel. O Salichmaecker goet!Ga naar voetnoot121
Ick geern geen ander vreugd, ick soeck geen ander soetGa naar voetnoot122
Geen ander blytschap ach! noch oock gheen liever lusten,Ga naar voetnoot123
Als by den Bruydegom van mijnen ziel te rusten.Ga naar voetnoot124
|
|