Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Margriete, de dochter van de goudsmidTwee liederen en drie sonnetten komen voor in De Veertiende Historie van Deel IV: ‘Een Mantuaner zynde Ialoers Geworden over zijn Huysvrouwe, haer meynende te dooden, hy dooden zyn eyghen Dochterken’ (blz. 461-489).
Een goudsmid had een dochter, mooier en gracieuzer dan de meeste adellijke meisjes. Een opvoeding boven haar stand bracht mee dat zij ‘in plaetse van een goedt handt-werck te leeren, haren tyt toebracht ende versleet in veelderleye Poeten ende minneboecken te lesen, ende op eenige instrumenten ende claversignen ende anderen te spelen, dansende ende singhende als een van de grootste Sottinen’ (blz. 462). Zo liep ze in haar ongeluk. Zij heette ‘Margriete, ende zy was voorwaer een peerle, hadde de deught zoo wel plaetse in haer gehadt als de ydelheydt’ (blz. 463). Vaak verkeerde zij aan het hof en de Mantuaanse prinsessen schepten een bijzonder behagen in haar zang. Eens zong zij ‘dit volgende liet, die zy zeyde dat zyse ghemaect hadde, nochtans heikbbe ickse gevonden onder compositien van een frayen excellenten Italiaenschen Poete van dien tijdt’ (blz. 463):
Ick hadde noyt ghevoelt in myn voorleden wijlen (XVIII).
Getroffen door haar lied en bekoord door Margrietes schoonheid, werd een ‘van de Gonsageus Princen’ (blz. 467) werkelijk verliefd. Margriete was niet alleen mooi en knap, maar ook lichtzinnig en de prins schonk haar ‘eenighe fraeye refereynen, of die tot liefde lockten, of die tot lof van de Ioffrouwe strecte. Eens op eenen tijdt gaf hy haer een sonnet van dezen inhoudt’ (blz. 468):
Met hondert straeltges hel so blincken en so leven (XIX).
Daardoor was Margriete zeer gevleid; ‘sy voldede hem met een laccchende aengesicht, ende gaf hem weder een ander sonnet also luydende’ (blz. 470):
Waer Cupidoos ghesicht besluyert niet bewonden (XX).
| |
[pagina 191]
| |
Nu verklaarde Gonsague zijn liefde. Eerst hield Margriete zich afwijzend, maar tenslotte aanvaardde zij hem ‘voor een Serviteur’ (blz. 472). Vaak kwam hij bij haar aan huis, op haar kamer, waar ze elkaar ongehinderd ‘caresseerden ende troetelden’ en ‘Den Seigneur Gonzague sijnde droncken in sulcke playsier, die maeckte een mael eenige fraeye dichten, die hy sijn Matresse gaf, ende waren van desen inhoud’ (blz. 473):
Ay schoone dochter blont, die't hulsel en paruycken (XXI).
Margrietes vader begon te vresen ‘dat haer den buyck mochte swellen’ (blz. 475) en zeer tegen haar zin huwelijkte hij haar uit aan ‘een wapen maker ofte sweertveger’ (blz. 476). Zij kon haar eerste minnaar niet vergeten. Hoe achterdochtig haar man ook was, zij slaagde erin hem te doen optekenen ‘in de rolle daer men vint die gecroonde hoofden, met verlof met twee moye Hoorens’ (blz. 476). De verliefde maar bedrogen echtgenoot verwaarloosde zelfs zijn werk; Margriete beklaagde zich bij de prins, in de hoop dat hij haar man zou laten ombrengen; Gonsague wist haar echter te paaien. Er werd een dochtertje geboren - ‘van wien van beyde en hebbe ick niet ghevraecht. als die mijn Neuse in zo secrete dinghen niet en steecke’ (blz. 480-481) -; de man was toch zo trots! Voor gedichten had Margriete nu geen tijd meer; ‘nochtans eenmael ghedenckende op eenige veersen die tot haren propoost wel dienen, sy schreefse, ende gafse Seigneur Gonsague, om hem te vertoonen wat sy hielt vande caressen van haren Man, ende wat zy van sijn courtoisie was verwachtende: zy waeren aldus’ (blz. 481):
Noyt sach den creple Smidt, die Iupijns blixem smede (XXII).
Eens moest de man dringend een harnas afmaken; daarom zou hij ook 's nachts blijven werken. Margriete waarschuwde haar minnaar. Maar de echtgenoot werd achterdochtig; in het holst van de nacht kwam hij thuis, waar hij de overspeligen betrapte. Zijn wapens had hij beneden gelaten; hij ging ze vlug halen, vloekend en tierend, zodat de slapende gelieven wakker werden en ijlings vluchtten; het kind lieten ze alleen in hun bed achter. Terug boven gekomen sloeg de man toe en ... doodde zijn dochtertje. Angstig vluchtte hij nu naar een veilige plaats. De Gonsagues schonken hem vergiffenis en man en vrouw kwamen weer samen. Achterdocht kende de smid niet meer: het was nutteloos, Margriete was onverbeterlijk.
Dezelfde geschiedenis ook bij Bandello, Novelle, I, 59; in zijn (zeer kort) verhaal komt geen enkel gedicht of vers voor. | |
[pagina 192]
| |
XVIII ChansonIe n'auois onc senty le dard,
Ny le feu, ny le trait mignard,
Ny les flammes ny le bandage,
L'apast, ny l'ardeur du brandon
5[regelnummer]
Du cruel archer Cupidon,
Sa douce fierté, ny sa rage.
Ie n'auoy humé par les yeux
De son venin pernicieux
Le goust qui dedans mes entrailles,
10[regelnummer]
A engendré mille discords
| |
[pagina 193]
| |
XVIIIIck hadde noyt ghevoelt in myn voorleden wijlenGa naar voetnoot1
De schichten noch het vier, noch de vliegende pijlen
De hongerige vlam, noch t'woeden noch de wint,
Noch ooc de fackel heet van 'twreede schutter kint.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ick hadde door t'ghesicht geleppert noch ghesoopenGa naar voetnoot5
Dat schadelijc vergift, de smaac van t'lieflijck hoopen.Ga naar voetnoot6
Dat in mijn inghewant soo nestelde met cracht,Ga naar voetnoot7
En heeft my duysentich crackeelen toeghebracht.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 194]
| |
Et autant de plaisans accorts,
Mille paix, & mille batailles.
Ie ne sçauois point si mon coeur
Estoit capable d'vn ardeur
15[regelnummer]
Que tous pensent insuportable:
Et pensois que ce fol enfant
Fut aussi foible & impuissant
Comme vn enfant est redoutable.
Mais quand i'ay veu & que les dieux,
20[regelnummer]
Et que la terre & que les cieux,
La mer, & les enfers flechissent
Sous la puissance de ce Dieu,
Et qu'il leur commande en tout lieu,
Que tous en tout luy obeissent:
25[regelnummer]
Hà, hà cruel, ay-ie dit lors,
Qui force les coeurs, & les corps,
Qui renuerse toute puissance:
Laisse moy sans point me ferir
De ma libre vie iouyr
30[regelnummer]
Sans qu'espreuue ton inconstance.
Ne voile point audacieux
Ny mon esprit, ny ses clers yeux,
| |
[pagina 195]
| |
Ia duysent strijden straf en duysent soete vrede,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Die in mijn jongh gemoet schermutste ende strede,
Ick wist niet of mijn hert (soo minneloos en cout)Ga naar voetnoot11
Sou lijden wel den brant, die elck onlijd'lijck hout.Ga naar voetnoot12
Ick waende 't dwase wicht most swack onmatigh wesenGa naar voetnoot13
En dat zyn kintsche cracht was noodeloos te vresen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Maar als ick heb ghezien dat hy de hooghe Goon,Ga naar voetnoot15
De Hemel en de Aard' soo dwangh met zijn geboon.Ga naar voetnoot16
De Bodem vande Zee, en d' afgront van de Helle,
Die beven voor syn macht, die schricken voor zijn quelleGa naar voetnoot18
Een yder severbect voor desen cleenen GodtGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Diet al in als bestiert, met syn dwingent gebodt.Ga naar voetnoot20
Ha! wreede (seyd' ick doe) die met u felle smarten,Ga naar voetnoot21
Die lichamen vercracht, verdruct de vrome hartenGa naar voetnoot22
Die alle macht verniet, diet al is onderdaan,Ga naar voetnoot23
Laet my mijn vrydom vry, sonder my dus te slaanGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Bedect o stoute niet mijn gheest noch oock mijn oogenGa naar voetnoot25
| |
[pagina 196]
| |
Ny de l'ame la force viue:
Ne rauis point ma liberté
35[regelnummer]
Pour esprouuer ma fermeté
Et de iugement ne me priue.
Mais las, alors que le prioy
Et qu'humblement le requeroy
Il a dardé d'vne secousse
40[regelnummer]
Le trait plus aceré & fort
Le plus nuisant & porte-mort
Qu'il ait sçeu choisir en sa trousse.
Il l'a lancé contre mon coeur
De telle main, force & vigueur
45[regelnummer]
Que la playe en est si profonde
Que d'en trouuer la fin ne peux
Et la guarir moins ie ne veux
Et ne permets que lon la sonde.
Aussi le toucher y nuiroit
50[regelnummer]
Si amour mesme n'y mettoit
La main auec playe nouuelle,
Bleçant auec vn pareil trait
Celle qui rauist mon souhait,
Et qui mes vains desirs bourrelle.
55[regelnummer]
Celle clarté, ces deux rayons
Ces Archerots, ces Cupidons
Qui en sa face m'aparoissent,
Sont les seuls moyens de mon heur,
Sont les seuls apasts de mon coeur,
60[regelnummer]
Mais las! ils ne me recognoissent.
| |
[pagina 197]
| |
Noch die levende cracht der Zielen groot vermogen,Ga naar voetnoot26
En rooft mijn oordeel niet mijn vryheydt of mijn schiltGa naar voetnoot27
Als ghy mijn vaste sin strengh'lijck beproeven wilt.Ga naar voetnoot28
Maar laas! doen ick hem badt met oodtmoedighe beden,
30[regelnummer]
Heeft hy gheschoten los (heel buyten recht of reden)Ga naar voetnoot30
Van synen esschen booch, so vluchtich en so ras,Ga naar voetnoot31
De doodelijckste schicht die in syn koocker was.
Hy heeft hem afgelost en in mijn hart gesonde,Ga naar voetnoot33
Daer het verstaalde punct boorde soo groot een wonde,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Een grondeloose wondt, een wonde onbekent,Ga naar voetnoot35
Wiens smarte niet ghedooght datmense tast of ent,Ga naar voetnoot36
Het yser soude my een snelle doodt bereyde,Ga naar voetnoot37
Indien de minne niet de handt daar aan en leydeGa naar voetnoot38
En quetste met een schicht op een ghelycke stont,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Der gener die mijn hert gerooft heeft en gewont.Ga naar voetnoot40
Dees schoone claerheyt hel, dees Cupido, dees stralen,
Die my in haer gesicht soo levendich afmalen.Ga naar voetnoot42
Dat zyn de midd'len van mijn eenich groot gheluck,
Maar sy herkennen niet mijn trouheyt noch mijn druckGa naar voetnoot44
| |
[pagina 198]
| |
Ne recognoissent ma loyauté,
Et ie sens bien leur cruauté,
Ne cognoissent point mon seruice:
Et cependant que ie me pais
65[regelnummer]
Ores de guerre & puis de paix,
Pas vn d'eux ne fait son ofice.
Ainsi le dard, ainsi le feu,
Ainsi les ailes de ce Dieu
Me poignent bruslent & tempestent,
70[regelnummer]
L'esprit, le sens, & tout le coeur
D'vn vent, d'vn fer, & d'vne ardeur
Sans que mon remede ils proiettent.
| |
[pagina 199]
| |
45[regelnummer]
Ach zy herkennen niet de trouwe van mijn ziele,
En ick gevoele wel haar wreetheyt my verniele,Ga naar voetnoot46
Sy kennen niet mijn dienst, noch 'therte dat dus vlamptGa naar voetnoot47
Geen van mijn sinnen vijf, voldoen haer eygen ampt.Ga naar voetnoot48
Also het vonckend' vier, de vleug'len, de schichten,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
In myn bedroefde geest soo woesten brandt gaan stichten,Ga naar voetnoot50
Met yser en met vlam en met een stijve wint,Ga naar voetnoot51
Waar toe mijn suffe aerdt gantsch geen remedie vint.Ga naar voetnoot52
| |
[pagina 200]
| |
XIXDe cent & cent clartez viuement reluisantes
Estincellent les yeux du cruel Cupidon,
(Quoy qu'aueugle on le die) & son ardant brandon
Autant a de splendeur & de flammes ardantes:
5[regelnummer]
Le sçauroit-on tromper, alors qu'estincellantes
Sont ces saintes clartez & que ce doux rayon
Surpasse la beauté du vermeil Apollon,
Et de la clere Lune, & planettes errantes?
Helas ie croy que non, car is pensois fuir
10[regelnummer]
Deuant ce feu cruel auec vn seul desir
Sans plus outre passer: mais i'ay eu autre attainte.
Car ie sens son brandon s'allumer en mon coeur,
Et croist si viuement en l'esprit cet ardeur
Que la flamme à iamais on n'en verra esteinte.
| |
[pagina 201]
| |
XIXMet hondert straeltges hel so blincken en so levenGa naar voetnoot1
Het glinsterendt ghesicht van Cupido het kindt:Ga naar voetnoot2
Waart alsmen zeydt, dat hy is oogheloos of blindt,Ga naar voetnoot3
Hoe sou syn fackel claar, dan so veel vlammen geven?
5[regelnummer]
Sou yemant met bedroch in duysternis doen snevenGa naar voetnoot5
Syn heyl'ge claarheyt die so luysterrijck begint,Ga naar voetnoot6
Dat hy de schoonheydt vande blonde Zon verwint,
Ia van de clare Maan en de Planeten seven.Ga naar voetnoot8
Laas dat geloof ick niet, want siet ick docht wel eerGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Te vluchten voor dit vyer met een eenich begheer,Ga naar voetnoot10
Om eenelijck altijts myn eygen voocht te blijven,Ga naar voetnoot11
Maar ick ghevoelde haast de lieffelijcke smart,Ga naar voetnoot12
Die met der minnen toors brantstichten in myn hart,
In voeghen dat men die can lesschen noch verdryven.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 202]
| |
XXSi Cupidon n'est plus aueuglé du bandage
Que sa mere naissant, luy posa sur les yeux,
Il le faut esperer plus doux & gracieux,
Sans trait nuisant, sans feu, sans rigueur & sans rage
5[regelnummer]
Il fera bon voguer sans luy, car nul orage
Enflera les grans flots de Neptune escumeux,
Et ne viuront en peur, les loyaux amoureux
Ou soit de periller, ou de souffrir naufrage.
Si ie deuois aimer, ie voudrois que ce sort
10[regelnummer]
Bienheureux mon desir, me donna ce confort
Que les yeux débandez de Cupidon ie visse.
Car ainsi ie pourroy choisir vn seruiteur
Esgal en volonté aux desirs de mon coeur,
Et lequel me seroit à iamais en ofice.
| |
[pagina 203]
| |
XXWaer Cupidoos ghesicht besluyert niet bewondenGa naar voetnoot1
Die hem vrou Venus bandt van syn geboorte afGa naar voetnoot2
Hy wierde dan heel soet, ghenadich sonder straf,Ga naar voetnoot3
Sonder schicht, sonder vier, of rasery bevonden.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Geen bulderigh tempeest sou uyt de diepe gronden
Doen swellen inde lucht de baren vande ZeeGa naar voetnoot6
De trouwe Minnaers die sullen van liever leeGa naar voetnoot7
Dan varen, daer wel eer sy in perijckel stonden;Ga naar voetnoot8
Indien ic minnen most, ick wilde dat het lot
10[regelnummer]
My tot gheluck toeley, dat ick van dese GodtGa naar voetnoot10
Eens clarelick mocht sien zyn onbedecte ooghen;
Want siet ick zoude dan heel wijsselijck voor mijnGa naar voetnoot12
Een dienaar trou en goet voorsichtich kiesen mogenGa naar voetnoot13
Die my in als gelijck van sinnen soude zijn.Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 204]
| |
XXIFille plus belle que l'atour
Ni de l'Aurore ni du iour,
Et plus que le lait de lis blanche
A ceste fois ma soif estanche
5[regelnummer]
Et rassasiant mon las coeur
Estains en luy d'amour l'ardeur.
| |
[pagina 205]
| |
XXIAy schoone dochter blont, die't hulsel en paruyckenGa naar voetnoot1
Des gouden Dagheraats Verwelickt en verdooft.Ga naar voetnoot2
Die de Snee-witten Melck en Lelyen doen duycken.Ga naar voetnoot3
Voor 't silver-blancke vel van u eerwaardich hooft,Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 206]
| |
Espans, ô belle Marguerite
Fleur sans pareille fleur d'eslite
Espans ces cheueux tous dorez,
10[regelnummer]
Et par moy sur tout honorez
Qui font deshonneur à l'Aurore,
Et au ray qui leuant l'adore,
Et ceste vermeille couleur
De ton cler visage l'honneur,
15[regelnummer]
Qui surpasse le blanc yuoire,
Et plus que la rose a de gloire
Son vermillon espanissant
Alors qu'en l'arbre va croissant.
Descouure mignarde, descoeuure
20[regelnummer]
Ce rare & excellent chef d'oeuure
De nature, ces deux gazons
Ces deux pommes, & beaux tetons.
Qui separez de belle espace
Donnent au corps autant de grace
25[regelnummer]
Que les vallons, que les costaux
Aux champs plus fertils & plus beaux.
Baise moy ma folle & rebaise,
Ha, ie meurs, ie meurs en cest aise.
Rebaise moy, reprens mon coeur
30[regelnummer]
Qui s'enuoloit apres l'odeur
De ton halaine, & rens moy l'ame
Que m'ont raui ton feu & flamme.
Ha, ie me pasme, ha, ha, ie meurs
Tu m'as succé cent mille fleurs
35[regelnummer]
Qui dessus tes léures pourprines,
Parmy ces ioües corallines
l'auois cueilly, las rens le moy,
Appaise belle mon esmoy,
Et rens moy ces fleurs bien-flairantes
40[regelnummer]
Et ses vies en moy naissantes.
| |
[pagina 207]
| |
5[regelnummer]
O Margeriete schoon: o uytgelese bloeme,
Stroyt uyt u braaf vergult, en lang goutdradich haarGa naar voetnoot6
Dat de Sonne beschaamt, verwondert is, en hoemeGa naar voetnoot7
De roosen end' 'tyvoor, soo marmelt door malcaar.Ga naar voetnoot8
Ontdeckt mijn lief, ontdeckt 'tmeesterstuck der natuerenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dit sonderlinghe werck, dit uytnemende raack,Ga naar voetnoot10
Dees Appel-borstjens hart, dees lieve naghebuerenGa naar voetnoot11
Die 't lustgierighe oogh beloven soet vermaack.Ga naar voetnoot12
Cust my, mijn soete; ha, cust my en cust my weder,
Ha, ha, ick sterf, ick sterf, de Ziele my ontvloochGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Na uwen adem soet mijn hart springt op en nederGa naar voetnoot15
En swoecht noch na de kracht, die my u vier ontsooch.Ga naar voetnoot16
Ick swijm, ay my ick swijm, 'tleven wil my ontslippen,Ga naar voetnoot17
Ach ghy ontsuyget mijn dat lieffelijck ghebloemtGa naar voetnoot18
Dat ick te plucken plach van u purpere lippen
20[regelnummer]
Van 'tCouraal rijcke hof, en Roosen-velt voornoemt.Ga naar voetnoot20
Paeyet mijn groot verdriet, en wilt gena gebruycken,Ga naar voetnoot21
O schoone die mijn Ziel volcomelijck besit,
Geeft my de bloemkens weer die so soetguerich ruycken,
Geeft my haar oude kracht, haar leven, en haar pit,Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 208]
| |
Ferme mignarde ces yeux,
Tu m'esblouys, ha, ie ne peux
Souffrir ceste clarté diuine:
Acolle moy fille benigne
45[regelnummer]
Et de ce doux embrassement
Viens appaiser mon grand torment,
Estains mon feu, estains ma flamme,
Auant que s'enuolle mon ame
Parmy l'apast de ce plaisir
50[regelnummer]
Qui me fait viure & mourir.
| |
[pagina 209]
| |
25[regelnummer]
Mijn oogen zyn verstaart, met schimmer blint gheslagenGa naar voetnoot25
Belamfert soete lief u Goddelijck ghesicht,Ga naar voetnoot26
O vriendelijcke mont, ick en kan niet verdraghen,
V flonckerige brandt, en vonckend' ooghen licht.Ga naar voetnoot28
Omhelst my waarde lief en laet my troost verwervenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Bluscht uyt mijn glimmend' vyer, bluscht uyt mijn heete vlam
Die my op eenen stond doen leven ende sterven:Ga naar voetnoot31
'tWaer scha dat onse vreuchd' int midden eynde nam.Ga naar voetnoot32
| |
[pagina 210]
| |
XXIIIamais le forgeron, qui dans le Mongibel
Forgeoit iadis le fer, & les feux de son pere
Ne monstra son visage, & sa face si fiere
A Venus enlacee, auec Mars le cruel,
5[regelnummer]
Que ie sens de douleur, & de trance mortel
Sentant vn sot mary auec sa main grossiere,
Me manier souuent, me baiser, faire chere,
Et est mon creue coeur en moy continuel.
Car il est assidu nuit & iour en ma couche:
10[regelnummer]
Car sans cesse il me tient, me caresse et me touche,
Et ne souffre qu'aucun s'empesche à me seruir.
Helas! si ie pouuoy ie chasseroy la beste
Qui me ronge le coeur, alors qu'il me fait feste:
Car ie le hay trop plus, qu'il ne craint de mourir.
| |
[pagina 211]
| |
XXIINoyt sach den creple Smidt, die Iupijns blixem smedeGa naar voetnoot1
Soo vinnig, noch soo wreet, soo wrevel, noch soo barsGa naar voetnoot2
Op Venus geyl en heet, die met den bloedt-God MarsGa naar voetnoot3
Opt sachte lodder bedt, haer troetel kuskens dede,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Als ick ghevoel met smart, de groote vriend'lijckhede
Van mijnen sotte Man, die met zijn grove handt
My dickwils strooct end' streeldt, doch tot mijn hertseer, wantGa naar voetnoot7
Hy laet my dach noch nacht, noch nimmermeer in vrede,
Hy flick-floyt, en hy sabt, en doet my alle feest,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Ia steets omhelst hy my met een wan-trouwen gheest,
Soo dat van niemant ick mach eenich dienst verwervenGa naar voetnoot11
Eylacy soo ick con 'kverjoech den botten beest,
Voor wien mijn hert verschrict, afwisich, trilt en vreestGa naar voetnoot13
Want meerder haet ic hem, dan hy schroomt voor zijn sterven.Ga naar voetnoot14
|
|