Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Het lied van CinthieEén uitvoerig gedicht komt voor in De dertiende Historie van Deel IV: ‘Een Ionckvrouwe sich siende verlaten van haren Vrient ende Lief, meenende haer selve van droefheydt te hebben vergeven, sy wert gheholpen, ende met haer Lief versoent’ (blz. 423-461).
Niet zo lang geleden leefde er in een Lombardische stad een knap edelman, Camille, die niet erg kieskeurig was in zijn minnarijen, ‘sijnde als een Paert die in alle Waters ende Rivieren wel drincken wil’ (blz. 424). Hij vertoefde gaarne in vrolijk gezelschap en ‘hy hadde een grooten lust inde Musijcke, die een van de Dienst-maechden van Venus is, hebbende voor ghezellen de Poeterije ende de Schilderije’ (blz. 424). Zo kwam hij in contact met een zeer muzikale jonge vrouw, Cinthie, wier man uit de stad gebannen was. Zij toonde zich niet erg toeschietelijk tegenover de edelman, ze lachte hem zelfs uit om zijn liefdesavonturen. Dat nam hij haar helemaal niet kwalijk, integendeel, ook hij lachte mee ‘ende eenmael sijnde in haere ghenoeghlijcke gedachten, sy speelde dit op een Harpe, dat sy oock song voor een fraeye compagnie van Edellieden, diese ghemeenlijck quamen besoecken, om de geneuchte van de Musicke te hebben. Het luyde also’: (blz. 425; foutief 421).
De vreuchde diemen haast hier op aerden verwerft (XVII).
Camille kwam onder de indruk van het lied en zijn liefde voor Cinthie werd zo oprecht, dat de vrouw bezweek, ‘siende dat haren Man sonder hope was van te moghen wederom keeren, ende dat sijn vrienden bedruct waren door armoede’ (blz. 431). Er werd een kind geboren, waarvoor Camille een Minne-moeder zocht ‘die schoon ghenoech was, maer soo lecker nae de gherichten diemen op Venus Tafel aen richte, dat sy niet veel en gafhaer Melck te beroeren, ende te slapen met eenighe van de Edellieden dien ten huyse van Cinthie verkeerden’ (blz. 432). Haar meesteres bekeef haar daarom, wat helemaal niet in goede aarde viel. Integendeel, de Minne- | |
[pagina 181]
| |
moeder bedacht een snood plan om Cinthie te dwingen haar alle vrijheid te laten. ‘Camille die hadde een wonderlijcke groote vrientschap met eenen anderen Seigneur van grooten huyse, die een treffelijc Edelman was, sijnde genoemt Iulius, ende sy beminden malcanderen also oprechtelijc, als oyt Pilades ende Orestes malcanderen ghedaen hebben’ (blz. 433). Aan Julius vertelde de Minnemoeder dat Cinthie op hem verliefd was, aan Cinthie dat Julius op haar zijn zinnen had gezet. Geen van beiden echter liet zich vangen. Dan beproefde ze haar list bij Camille, die ook haar minnaar was; deze twijfelde niet aan de oprechte vriendschap van Julius, wel aan de trouwe liefde van Cinthie. Nooit meer wilde hij haar nog zien! Wat zijn vrienden ook beproefden om hem tot een ander inzicht te brengen, het was al vergeefse moeite. Ten einde raad besloot Cinthie vergift in te nemen, maar op verzoek van Camille bereidde de ‘Alcumist’ (blz. 454) slechts eeu onschadelijk drankje. Cinthie ontbood al haar vrienden op een afscheidsbijeenkomst. Toen Camille nog weigerde haar zijn liefde opnieuw te schenken, dronk zij het vermeende vergift. Gelukkig was de Minnemoeder intussen tot inkeer gekomen en had zij aan Camille haar laster bekend. Cinthie zou nochtans van angst en verdriet zijn gestorven nadat ze het toch onschadelijk drankje had ingenomen, indien Camille haar geen hartversterkende remedie, nl. Eenhooren, had laten drinken. Zo kwamen de geliefden weer samen. ‘Also betoont dese Vrouwe aen veel een exempel: Dat sy (hoewel in een onwettelijcke belofte ende bywooninge) nochtans meer totter doot haer heeft getrouwe betoont, daer veele in den Heylige Huwelijcke staet geen conscientie en maecken, van haer belofte ende eedt te breecken ende te schenden, ende sulcx met groote onbeschaemtheydt. Sy was voorwaer in haer onwettelijcken staet nochtans te prijsen, aengesien sy daer mede verthoonde een besonder stantvastige deught in haer, die wel haere vruchten soude verthoondt hebben, hadde sy in goede behoorlijcke state met haren Man ghebleven’ (blz. 460-461).
Hetzelfde verhaal bij Bandello, Novelle, II, 40; hierin komen echter geen gedichten voor, alleen een citaat, één enkel vers, uit Dante: Inferno, V, 103 (Bandello: Tutte le opere, dl. II, blz. 1280), dat in de Franse (en Nederlandse) bewerking niet werd overgenomen. | |
[pagina 182]
| |
XVIIL'aise que tost on donne
Est d'autant moins prisé,
Comme lon l'abandonne
Sans l'auoir bien pesé,
5[regelnummer]
Ainsi qu'au trebuchet
L'or souhaitté on met.
Paris de son Oenone
Fut quelque peu soigneux,
L'apelloit sa mignonne
10[regelnummer]
Estoit son amoureux:
Mais ce feu violent
Deuint & foible & lent.
Car il l'auoit conquise
Sans estre poursuyuant
15[regelnummer]
D'autant qu'il l'auoit prise
Auant qu'estre seruant:
Ayant plutost plaisir
Que l'amour ou desir.
| |
[pagina 183]
| |
XVIIDe vreuchde diemen haast hier op aerden verwerft
Soo snel ghelijck sy comt, soo flucx oock zy versterft:Ga naar voetnoot2
Eer men Ballancend' wickt in redens goud ghewicht,Ga naar voetnoot3
Soo speurtmen aen haer knap haar lichte lichtheyt licht.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De schoone Paris valsch Oenone bedrooghGa naar voetnoot5
Wandt met veel kuskens hy haar Ziel uyt tlichaem sooghGa naar voetnoot6
Maar dese heete vlam van zijn te heftich vuyr
Verdween bald inde asch, want onmaat heeft geen duyr,Ga naar voetnoot8
Al watmen licht'lick windt, dat werdt men lichtelijck warschGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Het kiesche leck're Hert gheluert altyt nae wat varsch,Ga naar voetnoot10
Die met een snoepich oogh kaut wellust met vermaeckGa naar voetnoot11
Is springh sat licht vernoeght en snact na nieuwe smaackGa naar voetnoot12
| |
[pagina 184]
| |
La fille Candienne
20[regelnummer]
Du Minotaure soeur,
La foy Athenienne,
Du iouuenceau vainqueur
Nous font foy de cecy
Et son mortel soucy.
25[regelnummer]
Et la sage sorciere
Qui trahit la toison,
A la troupe guerriere
Venus auec Iason
Eut pour son payement
30[regelnummer]
Vn triste traitement.
L'homme ingrat & pariure
Pour l'effet d'vn espoir,
Les Dieux & les cieux iure,
Et si autre pouuoir
35[regelnummer]
Il se trouue plus grand,
Plus fort, ou plus puissant.
Mais ce Iupin qui tonne
Et auec ces clers feux
Les animaux estonne,
40[regelnummer]
Se rit des amoureux,
Se rit de leurs sermens
Durant leurs grands tourmens.
| |
[pagina 185]
| |
De Dochter van Minos, de schoon Candische vrouwGa naar voetnoot13
Die proefde (laas!) met leet de Athenische trouw:Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Want Thesus loos en spits haar in de nacht ontliepGa naar voetnoot15
Dewyl zy sorgheloos, lach inde Tent en sliep.Ga naar voetnoot16
De wyse Toveres, die 't Gulde Vlies verrietGa naar voetnoot17
Van Iason den Strijdt-Heldt, die haer daar na verlietGa naar voetnoot18
Voor al haar oude deughd' ghenoodt sy bitt're smart:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Helaas voorleden jonst luttel vergolden wart.Ga naar voetnoot20
Den ondanckbaren bloet, of een meyneedich mensch
Versweert zyn salicheyt om eenen vlugghen wensch,Ga naar voetnoot22
Hy vloect by d'Helsche stroom, of opper Hemel macht,Ga naar voetnoot23
Of by noch grooter yets, ter wereldt werdt gheacht.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De dond'rende Iupijn (die vaack soo flick'rich viertGa naar voetnoot25
Dat cidd'rent hy verbaast het schichtich stom ghediert)Ga naar voetnoot26
Die lacht met Vryers pijn, die spot met Minnaers leet
Die acht gheen dinghen min als d' Amoureusen eedt.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 186]
| |
La loyauté qui dure
Tout autant que l'oeil voit:
45[regelnummer]
Est l'honneur d'vn pariure,
Et sa foy on cognoit
Lors qu'il faint vn languir
En son plus grand plaisir.
Celuy qui boit à l'aise
50[regelnummer]
Par tout à glouton trait,
Lequel sa soif n'apaise
Ny estaint son souhait,
En cent sources iettant
Son goust iamais contant:
55[regelnummer]
Peut-il d'vne fontaine
Poursuyure la liqueur,
Et d vne seule veine
Appaiser son ardeur?
Helas il ne sçauroit
60[regelnummer]
Quand bien il le voudroit:
Car plus leger que plume
Son coeur trop alteré,
Va suyuant la coustume
Et la suit martyré,
65[regelnummer]
Qu'il n'a tant de plaisirs
Comme il a de desirs.
Tout autant qu'il elance
Des rayons de ses yeux,
Autant sort d'inconstance
70[regelnummer]
De son coeur enuieux,
Et ne peut s'arrester
Sans tousiours souhaiter.
| |
[pagina 187]
| |
De trouwicheydt die duyrt soo langh alst d'oogh siet:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
d'Eer van een trouwloos mensch en blijft ooc langer nietGa naar voetnoot30
Sijn ontrou hoe geveynst barst uyt noch eens int ent,Ga naar voetnoot31
Geen schallickheyt hoe groot, de tyt maectse bekent.Ga naar voetnoot32
Den slorpelgorgel sieck, drinct gulsich sonder maat,Ga naar voetnoot33
Hoe dickwils dat hy loopt, zijn dorst hem niet verslaat:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Wt hondert borne claar, proeft hy de watervloet,Ga naar voetnoot35
Noch wast zijn heten lust, zijn smaack blijft even soet,Ga naar voetnoot36
Hoe sou dan een Fonteyn, nau waterrijck beplant,Ga naar voetnoot37
Dan lesschen dese droocht, van zynen dollen brant?Ga naar voetnoot38
Eylacy of hy graach die garen dempt en stilt,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Men can wel soomen mach, maer so niet alsmen wiltGa naar voetnoot40
Wandt lichter dan een pluym is zijn seer dorstich hert
Dat de ghewoonte volcht, waer door hy zoo verwert,Ga naar voetnoot42
Dat hy in martel'ry of soo gherabraackt, leeft,
Dat selden soo veel vreucht hy als begeerten heeft,
45[regelnummer]
Soo vluchtich als hy rept zijn lonckend' soet ghesichtGa naar voetnoot45
Soo wispelt staach zijn sin onstanthaftich end' licht,Ga naar voetnoot46
Zijn gierich herte briescht soo bremstich onbetemt,Ga naar voetnoot47
Waer door hy kennisloos, van reden gants vervremtGa naar voetnoot48
| |
[pagina 188]
| |
L'aimer est douce chose,
L'amour est bon & saint,
75[regelnummer]
Mais amour dire n'ose
Le desir d'vn coeur faint,
De faint aura le bruit
Qui plusieurs en poursuit,
L'amour vray se contente
80[regelnummer]
D'vn obiet pour son mieux,
Et rien plus il n'attente
Par le coeur ou les yeux:
Et le parier au coeur
Est égal en rondeur.
85[regelnummer]
L'absence & la presence
Portent mesme regard,
Et mesme contenance
N'est rien si à escart,
Qu'on ne ioigne soudain,
90[regelnummer]
Et qu'on ne mette en main.
I'aime tant la simplesse,
Que les faints ie poursuis:
Et pour toute finesse
L'ennemie ie suis,
95[regelnummer]
I'aime la loyauté
Et hay la cruauté,
Et la langue pipeuse
Ne me plaist nullement,
Le parolle menteuse
100[regelnummer]
Me cause vn grand tourment,
En fin ie n'aime rien
Qui ne soit du tout mien.
| |
[pagina 189]
| |
De Min is wonderbaar, het minnen is heel soet:
50[regelnummer]
Ia heylich is de Liefd', oprecht, volmaact en goet,
Maar een geveynsde jonst, comt van geen lief of vrientGa naar voetnoot51
Dus dieder veel vervolcht, een veynsaarts naem verdientGa naar voetnoot52
De ware Liefde is te vreden end' gerust
Met eene die zijn Ziel voor 'tbeste keurt met lust,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Zijn hert end' zijn ghesicht, zijn spreken en zyn mondt
Opent vrypostelijck zijn diep verborghen gront.Ga naar voetnoot56
'tAfwesen of 'tby zyn van de gheliefde lienGa naar voetnoot57
Verbeelden t'alder stont, het selfvormich aensien,Ga naar voetnoot58
Het treet niet buyten 'tspoor van 'tgeen de liefde prystGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
De Lievers lieffelijck elck ander Liefd' bewijst,Ga naar voetnoot60
Ick liefd' eenvoudicheydt, end' 't oprechte ghemoet,Ga naar voetnoot61
Ick haet dy vals-aert boos die't uyt gheveynstheyt doetGa naar voetnoot62
Van alle schalckheyt quaet, ben ick een vyandin,Ga naar voetnoot63
De reyne waare trouw ick grondelijck bemin,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De leughenaer spraacrijck, swetst ende breect veel wints,Ga naar voetnoot65
Zijn bedriegh'licke tongh; en behaeght my geensins,Ga naar voetnoot66
Tis my een groot verdriet, ten lesten ick bely.Ga naar voetnoot67
Ick minne niemant niet, dan die gants mijne sy.Ga naar voetnoot68
|
|