Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Anna van HongarijeDe achste Historie van Deel IV verhaalt van ‘Anna Coninginne van Hungeren, sijnde bemint van een Man van slechte conditie, sy Favoriseerde hem ende was hem gunstich, hem eerlijck recompenserende voor zijn getrouwe ende stantvastige liefde’ (blz. 277-301).
Aan het hof van de koning van Hongherien kwam op zekere dag als secretaris van een edelman ‘een Italiaen geboren van Cremone, ghenoemt Philips van Nicoli’ (blz. 280). Doordat hij de onovertroffen schone koningin Anna zo vaak zag, werd hij uitzinnig verliefd op haar; voortdurend zocht hij haar te zien ‘sonder recht te hebben bedacht 'tgene dat de Poete seght’ (blz. 282):
Want allengskens wast de Min, de lieffelijcke Vrouwen (IX).
‘Desen Monsieur den Secretaris van plomphuysen’ (blz. 282) geraakte door zijn verliefdheid in een deerniswaardige toestand. Aan zijn vrienden vroeg hij dat ze na zijn dood bij zijn aangebedene zouden getuigen van zijn grote liefde: dat zou hem een troost zijn ‘in d'andre werelt’ en dan zou hij ‘somtijts wenschen om tot dese hooge plaetsen weder te keeren, aengesien als de Poete seght, dat in die plaetse een yeghelyck lydt na sijn verdiensten, &c.’ (blz. 286-287):
Een yeder moet van ons, om syn verdienste lyen (X).
De smachtende minnaar was zich wel bewust van zijn dwaasheid, maar hij wenste liever te sterven dan zijn liefde op te geven. De koningin en haar zuster hadden de eigenaardige handelwijze van de edelman wel opgemerkt; zij meenden dat hij verliefd was op een dame uit haar gevolg, ‘want sy noyt en souden gedacht hebben, dat het was een van hare beyde die den Patroon van dese capelle was’ (blz. 290). Op een dag in mei kreeg de koningin van een van haar staatjoffrouwen een ruiker rozen; in de tuin wandelde ook een groep Italiaanse edellieden en onder hen ‘den Cremonois haren onbekenden Amoreus’ (blz. 290). Nu wilde de koningin | |
[pagina 143]
| |
beslist weten op wie hij verliefd was en ze vroeg hem: ‘Seght my eens mijn vrient, so dese schoone versche roosen in uwe handen ende macht waren, wien van desen hoop soude ghyse schencken, als die u alderliefste ware, ende ghy de meeste affectie draecht? Maer verstaet my, ghy moetet seggen sonder dissimulatie’ (blz. 291). De jonker aarzelde een ogenblik, dan gaf hij de rozen aan de koningin, die er waarachtig nog door gevleid was! Bij elke ontmoeting schonk zij hem een vriendelijke blik of een woord van lof, zodat hij zienderogen opfleurde. Om haar gouvernante, een waardige Italiaanse, een genoegen te doen, besloot de vorstin grondig Italiaans te leren. Daarom verzocht zij de dame haar zoveel mogelijk Italiaanse werken te bezorgen, vooral ‘gedichten gedruct ofte geschreven’ (blz. 296). De gouvernante deed navraag, ook bij de verliefde edelman. Deze zocht tal van gedichten bijeen en ‘hy geraecte insonderheyt aen een seker kompositie ende dicht van een Doctoor van Cremonien, genoemt Amanie, een excellente Poete: ende alsoo dese veersen ende dichten waren na sijne gelegentheyt, ende vol vierige vlammekens, uytdruckende amoureuse passien, hy schreefse nettekens uyt, ende hy gafse de Gouvernante van de Coninginne om de selve sijne Majesteyt te presenteren, waer van ick u naer mijn vermogen den inhoudt in onse tale sal verhalen’ (blz. 297):
Hoe die min meer met scharp fenijn (XI).
De koningin was over die vrijpostigheid erg ontstemd, maar ze strafte de onvoorzichtige edelman alleen door hem haar vriendelijkheid te onthouden. Kort nadien zond ze hem met aanbevelingsbrieven naar het Spaanse hof van keizer Karel V, waar hij dank zij haar voorspraak aanzienlijke posten bekleedde en waar hij tevens ver verwijderd was van ‘de plaetse daer de vlammen sijns viers mochten vermeerdert hebben’ (blz. 301).
Het verhaal komt ook voor bij Bandello, Novelle (I, 45). De Italiaanse verteller citeert alleen het gedicht van ‘messer Niccolò Amanio da Crema’. Belleforest geeft in zijn bewerking nog één gedicht meer: bij de rozengeschiedenis en de reactie van de koningin weidt hij uit over de gunstige gevolgen van een dergelijke inspirerende liefde en hij besluit met een citaat uit J. du Bellay, nl. 9 vzn. uit diens Discours au Roy sur la Poësie (ed. E. Courbet, Paris 1918, I, blz. 147); in margine verwijst Belleforest naar zijn bron (ed. Rouen, 1604, Tome IV, blz. 356). Deze passage werd in de Nederlandse vertaling niet overgenomen. | |
[pagina 144]
| |
IXCar peu à peu l'amour croist, & la femme
De son regard le coeur de l'homme enflamme.
| |
[pagina 145]
| |
IXWant allengskens wast de Min, de lieffelijcke VrouwenGa naar voetnoot1
Ontvonct het hert des Mans, alleen met een aenschouwen.Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 146]
| |
XChacun de nous pour son merite expres
Souffre ces maux, & reprend puis apres
De vers les champs Elysiens la voye:
Peu iouyssans de ceste si grand' ioye,
5[regelnummer]
Tant que le temps eust le tout epuré,
Sans que de sale y soit rien demeuré.
| |
[pagina 147]
| |
XEen yeder moet van ons, om syn verdienste lyen,Ga naar voetnoot1
Herscheppend' sig int kort, door onseg'lijck verblyenGa naar voetnoot2
Int schoon Elysi Veldt, het welck so lange duert,Ga naar voetnoot3
Tot suyver door de tyt, 'tonreyn is uytghepeurt.Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 148]
| |
XIDe tant plus croist (Amour) l'aspre tourment,
Qui ce mien coeur enflamme, tant opresse,
Tant plus ie veux souffrir l'embrasement,
Et l'ardent feu qui me brule sans cesse.
5[regelnummer]
Mon ame estant detenue en suspens,
Ores en crainte, & puis en esperance,
Illustre rend mon emprise, & constance,
Et en douleur on contente mon sens.
Tel & si grand est le feu qui m'enflamme,
10[regelnummer]
Telle l'ardeur, qui bourrelle mon coeur,
Qu'amour iamais ne vomist tel ardeur,
Et tel effort onc ne sentit pauure ame.
| |
[pagina 149]
| |
XIHoe die min meer met scharp fenijnGa naar voetnoot1
'tGekneusde Hertjen gaet quetsen
Hoe ick meer ly de brand' en pijnGa naar voetnoot3
Diemen niet kan uytlessen.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Mijn Ziele beducht in twijffel raactGa naar voetnoot5
Door hope ende door vreesen
Die mijn opset gants heerlijc maact,Ga naar voetnoot7
Doch stadig droef doet wesen.Ga naar voetnoot8
So groot is 't vier dat my verbrandtGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dat my helaes gaet verniele,Ga naar voetnoot10
De liefd' noyt sulcken vlamme sant:Ga naar voetnoot11
In yemants arme Ziele.
| |
[pagina 150]
| |
Ah! doux tourment, helas! plaisant malheur,
Douce clarté d'amour, saine pensee,
15[regelnummer]
Qui as pris lieu hautement en mon coeur,
Et qui de gloire as mon ame embrasee!
Ah! ie fremis & tout épouuenté
Vn tel obiet, humble contempler i'ose
Et quoy que sois loin de sa maiesté,
20[regelnummer]
Si prens-ie coeur voyant si sainte chose.
Car ie l'adore emeu d'vn seul desir
Et y attains seulement de la veuë:
L'oeil est le seul qui iouyst de plaisir,
Au demeurant ma peine en est accreüe.
25[regelnummer]
Amour neantmoins conforte mon dessein,
Le repaissant de si sainte lumiere:
Et d'vn seul bien, il fait mon heur certain
Que telle clarté n'est ny rogue, ny fiere.
| |
[pagina 151]
| |
Ach soet verdriet, ach lieffelijck leytGa naar voetnoot13
Ach soete Min! ach Ghedachten,
15[regelnummer]
Die in mijn harte syn diep geheyt,Ga naar voetnoot15
En die mijn siel verkrachten.
Ick beve verbaast, ick lille verschrictGa naar voetnoot17
'tGesighte durft nauw aenschouwe,Ga naar voetnoot18
Mijn Geest ijlingh door 'tvyer verquictGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Van een so heyl'gen vrouwe.Ga naar voetnoot20
Dien ick aanbidde beweeght verplichtGa naar voetnoot21
En eeuwigh soeck te eeren:
Mijn ooch verjuycht maer mijn ghesichtGa naar voetnoot23
Vergroot mijn groot begeeren.
25[regelnummer]
De min vertroost my, mijn droefheyt swichtGa naar voetnoot25
Al quijnt mijn Harte druckig:Ga naar voetnoot26
Geen barsheyt schuylt in haer gesichtGa naar voetnoot27
Dies houd' ick my geluckigh.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 152]
| |
Ce saint regard, ce trait de ces clers yeux,
30[regelnummer]
Et ame & coeur iusques au Ciel me porte,
Il me sereine, & me donne le mieux
Lequel me met au lieu qui me conforte.
Sainte deesse, la grande maiesté,
Qui de mon mal tous les tourmens surpasses:
35[regelnummer]
Ie vis, voyant ta celeste beauté,
Et suis heureux en contemplant tes graces.
Si mon espoir dechoit volant si haut,
Au moins, verras de mon coeur la constance,
Et que mes yeux, n'ayant eu nul deffaut
40[regelnummer]
De saint obiet, fortune desauance
Mon heur, mon coeur, trop plus qu'il ne me faut.
| |
[pagina 153]
| |
Haar heylig gesichte verglanst verstraalt,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die mijn Ziel dus hoogh gaat vesten,Ga naar voetnoot30
Die sy uyt mijnen lichaam haaltGa naar voetnoot31
Vergoodt, en gheeft het beste.Ga naar voetnoot32
Heyl'ghe Goddinne u Majesteyt, dieGa naar voetnoot33
Beneemt mijn droeve clachten:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ick leef als ick u schoonheyt sie,
Ick moet my g'luckigh achten.
Indien mijn hope int leste vervalt,Ga naar voetnoot37
Door al te hoogh te vlieghen:Ga naar voetnoot38
Mijn trouwheyt blijft in zijn ghestaltGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die sal u niet bedrieghen.Ga naar voetnoot40
|
|