Vertaalde gedichten
(1981)–G.A. Bredero– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Boudewijn, de eerste grave van VlaanderenEén enkel lied komt voor in De seste Historie van Deel IV: ‘Boudewijn Forestier van vlaenderen, rooft op de Zee Iudith des Coninckx van Vranckrijckx Dochter, ende hoe sy hem tot zyn Bruydt eyndelijck is gheaccordeert’ (blz. 227-262).
In oude tijden waren graafschappen en hertogdommen niet erfelijk. In de hoop dat zijn enige zoon Boudewijn hem zou opvolgen, zond Adaquier, forestier van Vlaanderen, hem naar het hof van de koning van Frankrijk, ‘Charles le ChauveGa naar voetnoot*, Sone van Loys den Goedertieren’. Boudewijn ‘was schoon, wel geleert, deugdelijck, cloec ende stout van persone, ende sodanigh alsser weynige sijns gelijcken int Hof waren die hem ghelijck waren, veel minder die hem souden te boven gaen: hy was oock daer by so beleeft ende geschict in alle het ghene dat hy dede, dat een yeghelijck hem beminde ende in weerden hadde, ende was van een yeghelijck met goede ooghen aengesien, selfs vanden Coninck ende van alle den Edeldom’ (blz. 229-230). Maar Boudewijn was ook ambitieus, hij had ‘een hooch herte’ (blz. 230), wat nog aangewakkerd werd door het gunstig onthaal aan het hof. ‘Sijnde dan also aengeloct door de Fortuyne, hy verliefde op Iudith des Conincx dochter’ (blz. 230). Ondanks zijn lagere afkomst ontmoedigde de prinses hem niet: ook zij voelde zich tot hem aangetrokken, zodat ‘den cloecken Vlaminck’ (blz. 231) zijn kans waagde. ‘Ende alzoo te dien tijden de letters noch niet gheheel vervreemt en waren uyt oorsaecke dat Caerle de Groote, de kennisse ende gheleertheyt in Vranckrijcke wederom als opgheweckt hadde, ende dat de Courtisanen naer de oude costume eenige soorten van dichten gebruycten, dese heeft oock alle syn verstant int werck gestelt om een ghedicht te maken, niet van de Wapenen, maer van de liefde waer van dit den inhoudt was’ (blz. 232):
Met Edel hoogh begheeren (VIII).
| |
[pagina 129]
| |
Dit lied zong Boudewijn in een groot gezelschap. De enige die het verstond was de koningsdochter en ze verzocht hem om een afschrift. Zo kreeg hij de gelegenheid haar duidelijk zijn liefde te verklaren ‘ende metende de cracht van zyn lyden met de pijne die zy zelve in haer Ziele ghevoelde, zy accordeerde hem eyndelijck hare liefde, doende malcanderen belofte van eeuwighe ende ghestaedighe liefde ende vrientschap, niet anders wenschende noch begheerende dan den tijdt om naerder te comen, ende verbonden te worden’ (blz. 240). Kort daarop echter stierf Boudewijns vader en na rijp beraad benoemde de koning diens zoon tot nieuwe forestier van Vlaanderen. Het viel de minnenden zwaar te scheiden, maar het kon nu eenmaal niet anders en niemand vermoedde iets van hun liefde. De Fortuyne was hun niet langer gunstig: Judith werd uitgehuwelijkt aan de oude koning van Engeland, Edolphe. Maar ‘hoe wel den Enghelschen Coningh het uytwendich lichaem tot zynen wille hadde, hy en hadde nochtans gheen gheniet van het herte ende wille, dat ghestadich op den anderen bleef’ (blz. 249). Toen keerde de kans nog eens: na zes maanden stierf Edolphe. Judith wenste niet langer in Engeland te blijven en verzocht haar vader te mogen terugkeren naar Frankrijk. Door een bode waarschuwde zij tevens haar minnaar, die met een vloot uitvoer om haar op de terugtocht te schaken. Haar begeleiders stelden zich te weer: wat Boudewijn deed was ‘een Crimen lesae Majestatis’ (blz. 251). Toen Judith evenwel haar verlangen bekend maakte, met Boudewijn te trouwen, gaven de Franse edelen toe en keerden zonder de koningsdochter terug naar Frankrijk. Natuurlijk was de koning erg verbolgen. Hij wilde de overmoedige vazal straffen, maar de omstandigheden waren ongunstig, zodat hij zich liet vermurwen; meer nog, ‘hy maecte Boudewijn absolutelijcken Heere ende Souvereyne Grave van Vlaenderen, uytgenomen dat hy sigh behieldt dat hem daer van Homaghe ofte Manschap bewesen soude worden’ (blz. 261).
Het verhaal komt ook voor bij Bandello, Novelle, I, 7, zonder enig gedicht. In de bewerking van Belleforest staat slechts één gedicht; daarbij tekende de auteur aan in margine: ‘Les François iadis chantoyent les faits de leurs ancestres’ (blz. 294). | |
[pagina 130]
| |
VIIID'vn desir genereux
Mon ame estant poussee,
Ie vis trop plus qu'heureux
Content en ma pensee:
5[regelnummer]
Ie sens sous vn tourment
Ce qu'ay d'allegement.
Si la loüange agree
Au coeur des faits passez,
C'est elle qui recree
10[regelnummer]
Mes tourmens, & excez
Qui present d'vne peine
Ie vois que lon me geine.
| |
[pagina 131]
| |
VIII
| |
[pagina 132]
| |
Ie souffre de bon coeur
Cette mienne deffaite
15[regelnummer]
Et vois qu'en sa rigueur
Se rendra plus parfaite
La gloire du desir,
Qui me donne plaisir.
Qu'vn autre des alarmes
20[regelnummer]
Chante le dur effort
Qu'il loüe aussi les armes,
Ce n'est mon seul suport,
Qui sens vne autre outrance
Et plus roide puissance.
25[regelnummer]
Car la main qui m'abat
Quoy que ie m'éuertue
Est si forte au combat,
Que soudain qu'elle rue
Son effort sur mon coeur,
30[regelnummer]
Son bras est le vainqueur,
| |
[pagina 133]
| |
Die'ckly met goeder harten,Ga naar voetnoot13
Cloeckmoedigh ick verdraagh
15[regelnummer]
Haar straffheyt en mijn smartenGa naar voetnoot15
In dees mijn nederlaagh,Ga naar voetnoot16
Can d'eer van mijn begeerenGa naar voetnoot17
Niet verkeeren.Ga naar voetnoot13-18Ga naar voetnoot18
Laet vry een ander singhen
20[regelnummer]
Van Wapens en gheweltGa naar voetnoot20
Van Crijghs-tochten bespringhenGa naar voetnoot21
In het bestoven velt:Ga naar voetnoot22
Ick sie van and're machtenGa naar voetnoot23
My vercrachten.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Want hare flucxse handenGa naar voetnoot25
Soo forts zijn in de strijdt:Ga naar voetnoot26
Als zy my croes vermandenGa naar voetnoot27
En vlack ter neder smijt.Ga naar voetnoot28
Haar aenval op mijn sinnenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
My verwinnen.
| |
[pagina 134]
| |
Sa playe plus nuisible
De tant las! i'aperçoy
Comme elle est inuisible,
Sinon à celle foy
35[regelnummer]
Qui me fait de sa braise
Sentir le mal & l'aise.
Braise l'ose nommer
En essayant la flamme
Que ie sens pour aimer,
40[regelnummer]
Et qui brule mon ame,
Sans qu'ose publier
Le nom de ce guerrier.
Hà! guerrier qui rudoyes
Mon coeur si doucement,
45[regelnummer]
Epans autant de ioyes
Et de contentement
Sur moy que i'ay d'opresse
Sentant cette destresse.
| |
[pagina 135]
| |
d'Onsiennelijcke wondenGa naar voetnoot31
Veel schaadelijcker zyn:Ga naar voetnoot32
De quetsuer onverbondenGa naar voetnoot33
Int Lichaem smelt met pijnGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die de Sotten Artz door 't doolenGa naar voetnoot35
Helpt aen Koolen.Ga naar voetnoot36
Koolen die glommend' gloeyenGa naar voetnoot37
In mijn hart en verstandt
Ick voel mijn siele broeyenGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Door sweeler swoele brant,Ga naar voetnoot40
En schaamt maackt my een swijgher
Vanden Crijgher.Ga naar voetnoot41-42
Ach Crijch Heer die myn levenGa naar voetnoot43
Soo sacht en ruych aantastGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
En soo veel lusts cundt ghevenGa naar voetnoot45
Als mijn verdructe last,Ga naar voetnoot46
Hier doet mijn swacke ledenGa naar voetnoot47
Sacken heden.Ga naar voetnoot48
| |
[pagina 136]
| |
Ecoute mon soucy
50[regelnummer]
Et en prens la deffence,
Et puis aye mercy
De cette patience:
Car viure sans confort
Est pis cent fois que mort.
55[regelnummer]
Ie me rens à toy braue
Combateur de mon coeur,
Ie me dis ton esclaue
Et loyal seruiteur,
Asseruissant mon ame
60[regelnummer]
Aux brandons de ta flamme.
Brule tant que voudras
Ce coeur, & le massacre,
Quand deffait tu l'auras
Encor ie le consacre
65[regelnummer]
Pour son los & honneur
A ta douce rigueur.
| |
[pagina 137]
| |
Aenhoort de droeve clachten
50[regelnummer]
Mijns commer-leyd, ghy sultGa naar voetnoot50
Meelijelicken achtenGa naar voetnoot51
Op 't afghesloofd' ghedult,
Veel liever wil ick sterven
Als u derven.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Verwerpt niet mijn gave
O Crijch-heer als te slecht:Ga naar voetnoot56
Ick noeme my u slaveGa naar voetnoot57
En overtrouwe knechtGa naar voetnoot58
Mijn gheest buycht onder u StammeGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Torts en vlamme.
Rooft, Brandt, en Moort mijn Ziele
Soo wre'vlich als ghy wilt,Ga naar voetnoot62
Ick salse naa't vernieleGa naar voetnoot63
Noch toeheyligen miltGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
V soet en straf begheereGa naar voetnoot65
Tot een eere.
| |
[pagina 138]
| |
Pourueu que ie te puisse
Honorer à iamais,
Auec ce sacrifice
70[regelnummer]
Lequel seule est la paix
Qui entretient l'enuie
Que i'ay d'estre en ma vie.
Sans toy viure ne veux,
Et quite tout autre aise,
75[regelnummer]
Voire les lüisans cieux
Sans cette tienne braise,
Me seroyent obscurté
Quoy que pleins de clarté.
La terre reuestue
80[regelnummer]
De cent sortes de fleurs
Et la beauté cognue
De ces belles couleurs
N'aportent que tristesse,
Que dédains & foiblesse.
85[regelnummer]
A mon desir, sinon
Lors qu'en la primeuere
De mon beau Appollon
Ie vois la face clere,
Et que rauy ie l'oy
90[regelnummer]
Parlant auecques moy.
| |
[pagina 139]
| |
Als ick u slechs mach prijsen
Met dees mijn OfferhantGa naar voetnoot68
Die my alleen mach spijsenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Met lust om leven, want
Wat souw' ick sonder minnen
Doch beghinnen.Ga naar voetnoot72
Oon Minne soude dwalenGa naar voetnoot73
Mijn vreuchdeloose hart,
75[regelnummer]
Den Hemel met zyn stralen
Souw' duyster zyn en swart:
Hoewel sy inder waerheytGa naar voetnoot77
Is vol claerheydt.
d' Aarde becleet met bloemenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Van veelderleye kleur
Wiens schoonheyt veel beroemenGa naar voetnoot81
Maar laas haar soete geurGa naar voetnoot82
Doet my niet anders proevenGa naar voetnoot83
Als bedroeven.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Doch mijn begheerten rustenGa naar voetnoot85
In den Apollo braaff,Ga naar voetnoot86
De Sleutel van mijn lustenGa naar voetnoot87
Ick sie zyn aenschijn gaaf:Ga naar voetnoot88
Ick hoor zyn stem uyt brekenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Tot my spreken.
| |
[pagina 140]
| |
Ah! clarté transparante
Qui éclarcis mon heur.
Ah! force violente
Qui accables mon coeur,
95[regelnummer]
Puis qu'en toy ie respire,
Finis tost ce martyre.
Puis que ma vie sort
De ta seule influence:
Dechasse cette mort
100[regelnummer]
Qui sur mon coeur s'auance
Déuoile le meilleur
Caché de ta splendeur.
Ne dissimule belle
Ce que cacher ne faut,
105[regelnummer]
Ce n'est clarté, cruelle,
Ce n'est aucun deffaut,
Qu'vn seul obiet poursuyure
Pour y mourir & viure.
L'vnion des moitiez
110[regelnummer]
Estant apariee
Parfait les amitiez,
Et l'ame ralliee
Auec son corps, iamais
Ne pert ce bien & paix.
| |
[pagina 141]
| |
Ach doorschijnende claarheytGa naar voetnoot91
Die mijn geluck verclaart
Ach stercke wanckelbaerheytGa naar voetnoot93
Die my de Siel beswaart,
95[regelnummer]
Wilt dese mijn ellenden
Haastigh enden.
Wat baet dat my het levenGa naar voetnoot97
Wt u instort en spruytGa naar voetnoot98
Als ghy myn Hert wilt gheven
100[regelnummer]
De wreede doot tot buyt,Ga naar voetnoot100
Wilt my u min ontdeckenGa naar voetnoot101
En vertrecken.Ga naar voetnoot102
Wat berghdy, o myn schoone:Ga naar voetnoot103
'tGeen men niet veynsen moet,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wilt die klaarheyt vertooneGa naar voetnoot105
Van u weer liefde soet,Ga naar voetnoot106
So sullen lief wy beyden
Nimmer scheyden.
De helften te vergaarenGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Wt reynder jonste naactGa naar voetnoot110
En 't Siel vereenight paaren
Volmaacte vrientschap maact:
Soo wijse t'samen smeedeGa naar voetnoot113
Met de vreede.Ga naar voetnoot114
|
|