Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied
(1997)–Willy L. Braekman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||
1. Algemeen: geesten, doden, duivels en elfenVanaf de Oudheid heeft de mens geloofd dat hij met bovennatuurlijke wezens kon in contact komen. Mits het volgen van de juiste, soms ingewikkelde procedure achtte hij het doenbaar de superieure mogelijkheden van deze wezens voor aardse, soms heel triviale of persoonlijke doeleinden aan te wenden. De Faust-legende werd dan heel letterlijk en bloedernstig. Daartoe circuleerden vele met de hand geschreven handboeken, zogoed als uitsluitend in het Latijn gesteld, zoals de Constitutio van de beruchte Thebaan HonoriusGa naar voetnoot1, het Liber spirituum, het Liber consecrationum, De Novem Candariis, het beruchte Clavicula Salomonis, en nog vele andereGa naar voetnoot2. Ze werden in het grootste geheim bewaard en als een kostbaar bezit gekoesterd. Ze behoren tot de ars notoria, zo genoemd omdat ze wemelen van pentakels, symbolen en geheimzinnige Hebreeuwse woorden. Deze moeilijk toegankelijke werken boden aan de geprivilegieerde lezers ervan de mogelijkheid om de ganse hiërarchie van engelen en demonen op te roepen, elk met hun eigen namen, attributen en actieterreinen. De gelijkenis met de verering van de heiligen is onmiskenbaar, maar deze laatste was in alle lagen van de bevolking verspreid, de oproeping van geesten daarentegen was een zeer elitaire bedoeningGa naar voetnoot3. Ze behoort tot de rituele magie wegens het belang dat erbij gehecht wordt aan het rigoureus volgen van soms heel ingewikkelde ceremoniesGa naar voetnoot4. De rituelen zijn sterk verschillend. Gewoonlijk echter omvatten ze het trekken van magische cirkels met krijt of met de punt van een zwaard, berokingen, het reciteren van incantaties, het in acht nemen van de gepaste voorbereiding met vasten, gebeden en kuisheid, en het gebruik van allerlei hulpmiddelen als gewijd water, wierook en mirre, kaarsen, scepters, toverstokken en metalen stavenGa naar voetnoot5. | |||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+In de reeds herhaaldelijk vermelde Clavicula Salomonis is een uitvoerig hoofdstuk aan het oproepen van geesten gewijd (G. 5, 6r-20v)Ga naar voetnoot6, te uitvoerig om hier te worden samengevat. In ditzelfde manuscript komt ook een procédé voor om met Ober(i)on, een helse geest, een gesprek aan te knopen, ad loquendum cum oberon, zoals het in de titel heet (59r-61r). Deze duivel zal na enkele lange incantaties verschijnen, gekleed als een koning, maar toch nederig bereid alles te doen wat de operator hem zal vragen. Oberon werd door magiërs dikwijls opgeroepenGa naar voetnoot7, eeuwen reeds vóór hij tot koning van de elfen, kabouters of andere aard- of luchtgeesten werd gepromoveerdGa naar voetnoot8. Samen met zijn echtgenote Titania, zou hij in Indië hebben geleefd vanwaar hij geregeld 's nachts naar onze streken kwam om er te dansen in de maneschijn. Bij het eerste ochtendkrieken vluchtte het echtpaar en hield zich de ganse dag in de boomkruinen schuilGa naar voetnoot9. Geesten werden voor velerlei doeleinden opgeroepen, b.v. om een vrouw waarop men zijn begerig oog had laten rusten, te verplichten bij de magiër te komen en hem ter wille te zijnGa naar voetnoot10. Wat alle doeleinden - hoe verscheiden ook - toch gemeenschappelijk hebben, is dat ze steeds van verdacht allooi zijn en nooit moreel hoogstaand kunnen genoemd worden: seksueel geweld, bezitsdrang, schattenjacht, schade toebrengen aan de medemens, machtswellust, ontfutselen van geheimen, enz.Ga naar voetnoot11 Soms wil men ook onzichtbaar wordenGa naar voetnoot12. Waartoe dit dan nuttig kan zijn, wordt meestal niet gepreciseerd, maar men mag wel aannemen dat ook dit niet voor nobele doeleinden zal aangewend worden. Een belangrijke vraag waarop we hier de aandacht moeten vestigen, is wie de magiërs, de operatores geweest zijn, die zich hebben ingelaten met het oproepen van geesten, de necromantie of ‘nigromantie’, zoals de term in laat-middeleeuwse teksten dikwijls voorkomt. Het oproepen van geesten, gevallen engelen en duivels is een bezigheid die men niet onreligieus kan noemen. Het is een soort religieuze oefening die geesten aan- en oproept, en hun eer bewijst om gunsten als tegenprestatie te verkrijgen. Vanuit orthodox standpunt is demonische magie echter een perversie van de godsdienst, maar dat betekent ook dat ze binnen het gebied van de religie te situeren is. KieckheferGa naar voetnoot13 is van mening dat de necromantiërs die, staande in hun magische cirkels, duivels opriepen met de kracht van Gods namen en andere rituelen, deze bezigheid als geoorloofd, ja als heilig aanzagen. Het oproepen van duivels levert in laat-middeleeuwse fictie van moreel standpunt geen problemen op. Dat is het geval in het toneelstuk Mariken | |||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||
van Nieumeghen. De oom van Mariken, heer Ghijsbrecht, is ‘fraey ende cloeck’ in het beoefenen van de ‘nigremansie’, een kunst die volgens Mariken ‘ghenoechelijck’ isGa naar voetnoot14. Ze vraagt aan Moenen, de duivel die haar verleidt en met beloften het hoofd op hol brengt, haar die kunst te leren. Maar de duivel weigert, want, indien ze die kunst beheerste, zou ze haar macht ook over de duivels zelf kunnen uitoefenen. Dus: ‘haer nighermancie te leeren?! daer en come ic niet an!’ (v. 258), vertrouwt hij het publiek toe. Merkwaardig bij dit alles is dat de heiligheid, deugdelijkheid of waardigheid van priester Ghijsbrecht wegens deze praktijken met geen woord in vraag gesteld wordt en dat de redenen waarom hij zich met necromantie bezig houdt, niet nader worden verklaard. Dat vond men blijkbaar niet nodig, het was helemaal niet ongewoon. Om dit te begrijpen moet sterk de band beklemtoond worden tussen necromantie en exorcisme. Heer Ghijsbrecht wordt door zijn nicht vermeld als een oproeper van geesten, maar de duivels zelf vrezen hem als een exorcist, een drager van buitengewone kracht die zich zelfs tot in de wereld van de geesten uitstrekt. Deze macht te kunnen uitoefenen was natuurlijk een bron van opwinding voor elke sterveling en elke priester had die als één van de hogere wijdingen ontvangenGa naar voetnoot15. Ook de apostels vonden deze macht over de duivels heel bijzonder. Zelden waren ze zo opgewonden als wanneer ze hun meester kwamen vertellen dat de duivels aan hen onderworpen waren (Luc. 10,17). De necromantie was het enige gebied waar stervelingen zich sterk maakten macht te bezitten over de wereld der geesten. Die macht was het gevolg van kennis, een theologische traditie (2de E.) uit Alexandrië, die leerde dat het verwerven van kennis op zichzelf goed en heilig is, zo goed en heilig dat het moet afgeschermd en gekoesterd worden. Dit is de traditie die de necromantiër op zijn manier wilde hoog houden. Het is ook de bron voor Faustiaanse ideeën over magie: niettegenstaande zijn gefascineerd zijn door de macht, was Faust immers steeds essentieel geïnteresseerd in het neerhalen van de schuttingen die zijn zoektocht naar kennis in de weg stondenGa naar voetnoot16. Het ziet er naar uit dat de mensen die zich met necromantie inlieten, vooral leden waren van wat Kieckhefer de clericale onderwereld genoemd heeft. Zij hadden de nodige kennis van het Latijn, waarin de conjuraties voor het grootste gedeelte gesteld zijn. Zij kenden de rituelen die bij exorcisme gebruikt worden en hun wijding tot exorcist verleende hun de autoriteit om met geesten om te gaan. | |||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||
2. Voorbereiding en omstandigheden van het magisch werkGa naar margenoot+Wie zich aan een magisch experiment wil wagen, moet op een aantal dingen letten en bepaalde, als gunstig beschouwde omstandigheden in het oog houden. Deze Latijnse instructies worden toegeschreven aan Ptolemeus (G. 4, 107v-108r). Belangrijk zijn de dag van de maand, het deel van de dag en het uur met inbegrip van het deel van het uur. Ook moet men de tekenen van de zodiak kennen, erop letten of de zon opkomt of ondergaat. Ook mag de leerling-tovenaar niet vergeten dat, als hij wil bezweren, dit tot de extra naturalia behoort. De natuurlijke dingen spelen hierbij niet noodzakelijk een rol (non est necesse), want die hebben steeds dezelfde krachtenGa naar voetnoot17. Wat de dag van de maand betreft, is het goed te weten, zo gaat de tekst verder, dat op de eerste dag (luna prima) alle magische experimenten mogelijk zijn en ook de volgende elf dagen zijn goed daartoe. In de tweede helft van de maanmaand heeft het weinig zin experimenten te doen, want ze zullen toch onbetrouwbaar blijken (quasi omnia falsa invenientus sine dubio). De eerste dag is vooral geschikt voor experimenten met planten, op de tweede dag moet men bezweren vóór zonsopgang en naar het westen gekeerd. Op de vierde en de zesde dag is de beste tijd na zonsondergang en moet men zich eveneens naar het westen oriënteren. Op de achtste en de tiende is de middag het beste ogenblik en men kere zich daarbij naar het zuiden. Op de twaalfde en de veertiende is de geschikte tijd na zonsondergang en, opnieuw, naar het westen gedraaid. Voor de derde, de vijfde, de zevende, de elfde en de dertiende dag worden geen nadere gegevens vermeld. Wellicht waren die ongeschikt. | |||||||||||||||||||||
3. Cherubim in een ringSlechts uitzonderlijk horen we van magiërs die een geest, bij voorkeur een kwade, in hun macht hadden en daardoor zeer goed op de hoogte waren van vele zaken die voor gewone lui onbekend bleven. Zo was Mr. Jacob Judocq de Rosa, de Kortrijkzaan die we reeds eerder ontmoettenGa naar voetnoot18, toen hij in 1548 gevangen werd, in het bezit van ‘eenen rinck in den wellicken doen ter tijt was bezworen eenen duijvel, den wellichten hij ten minsten to allen vijf daghen eens aengesproken en van nyewen tijdingen en andersins geconsulteert heeft...’Ga naar voetnoot19. Hoe hij het voor mekaar gekregen had die geest daarin te vangen, vernemen we uit het vonnis niet. Merken we toch op dat De Rosa meester | |||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||
(Mr.) genoemd wordt, een gestudeerd man dus. Dit is niet verwonderlijk daar de zwarte magie als geheel een erg elitair karakter had. Ga naar margenoot+Misschien gebeurde het vangen van de geest wel zoals in het magische werk dat wordt beschreven in een in het Latijn gestelde tekst (Lo. 5, 83v). Men neme een zilveren of kristallen ring en begeve zich ermee naar een vierweg vóór zonsopgang of na zonsondergang. Men houde in zijn hand een zwaard waarop het volgende gegraveerd is: Jhesus nazarenus rex judeorum. Men zegge een onzevader, een weesgegroet, het credo en het gebed in manus tuos domine. Daarna bezweert men, ‘pia benahin, beanke, abankatus, tradysyn, bynglasyn, elethenon, fison, diascolon’ (blijkbaar allemaal geesten), dat ze in de ring een geest qui vocatur Cherubin laten verschijnen. Deze moet de operator de toekomst kenbaar maken en hem antwoord geven op al zijn vragen. Daarop keert de magiër zich naar het oosten en zegt: In nomine Patris et Filij et Spiritus sancti. Amen. Hij bevochtigt de vinger met speeksel en maant de geest aan tot spreken. Dit doet men driemaal vóór zonsopgang of na zonsondergang, steeds met het zwaard in de hand en na de derde keer zal de geest verschijnen. Een zekere, verder onbekende Eleuthorius zou deze proef hebben gedaan. | |||||||||||||||||||||
4. De geest van een overledeneDe geesten die opgeroepen worden zijn in de regel kwaadaardig; het zijn duivels uit de hel en men moet dan ook de nodige voorzorgen nemen om niet zelf in hun macht te geraken. Toch is dit niet altijd het geval. Een enkele keer vinden we een vermelding van het oproepen van de geest van Ga naar margenoot+een afgestorvene. Zo b.v. in een Latijnse tekst uit de zestiende eeuw (Lo. 5, 108v). De anonieme scribent deelt mee dat hij in een hermetisch boekGa naar voetnoot20 een middel aangetroffen heeft om in contact te treden met de geest van een dode. Daartoe moet men zich in het vierde uur van de nacht naar zijn graf begeven. Men besprenkelt het met water gemengd met hysop en met het sap van een heester die costus heetGa naar voetnoot21. Daarop volgt het bevel: surge, surge, surge, et loquere michi (verrijs en spreek tot mij). Dit moet men drie nachten herhalen en in de derde zal de geest van de afgestorvene verschijnen en vertellen wat men wil weten (et loquetur tecum de quo volueris). | |||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||
5. Oproeping van BelialZeer zeldzaam zijn de oproepingen waarvoor instructies in het Nederlands voorhanden zijn. Zo is er een oproeping van Belial, een duivel die o.m. door de inwoners van Sidon vereerd werd en die volgens Johannes Wier in zijn overzicht van de monarchie van Satan over tien legioenen geesten het bevel voertGa naar voetnoot22. Indien we de hiernavolgende tekst mogen geloven, werd hij afgebeeld met de voeten naar buiten gekeerd en in de gedaante van een ‘meyskin’. De operator slaat op het beeld met een hazelaren toverstok, waarna het antwoord zal geven op al wat men vraagt op de manier en met de stem van de operator zelf! [387] Dit experiment zuldij moghen doen ende maken alle minuten ende hueren, maer het waere betere die Ga naar voetnoot1, occidente sole ende crescente Ga naar voetnoot2, als hij es ghegaenGa naar voetnoot3 eer hijGa naar voetnoot4 een alven dach oudt es. | |||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||
Ende als dan den vierden dach compt [...]Ga naar voetnoot7 zo besmeert dit beelde mitten [bloede] van eender zwarter hinnen voor zijn hooft ende voor zijn borst ende omme die voeten alle daghe, ende weerckGa naar voetnoot8 drye daghen lanck. In dit verband moet even onze aandacht gaan naar de Steganographia, een van de belangrijkste werken van Johannes Trithemius van SponheimGa naar voetnoot23, de vader van de demonomagie, de magie door tussenkomst van de duivels, geesten of engelen. In het zeer fragmentair gebleven derde deel van dit ca. 1500 geschreven werk (waarvan de eerste twee delen over geheimschrift handelen) worden engelen of geesten bezworen die elk van de zeven planeten regeren. Dit | |||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||
gebeurt op een manier die sterke gelijkenis vertoont met wat we in de hierboven besproken bezwering van Belial hebben gezien. Het procédé is er echter alleen voor Oriffiël, de geest van Saturnus, bewaardGa naar voetnoot24. Het lichamelijk uitzicht van de engel die men wil oproepen wordt, samen met zijn attributen, geboetseerd in was of getekend op papier. Tot deze afbeelding richt men dan allerlei bezweringen. De magiër ‘doit modeler en cire, ou tracer sur une feuille de papier une figure qui est censée représenter un ange planétaire, doué de ses attributs. Cette invention de l'esprit est également censée invoquer sa présence, lui soumettre une tâche...’Ga naar voetnoot25 | |||||||||||||||||||||
6. Elfen en hun ‘cappe’Dwergen, kabouters, elfen of elfinnen zijn geesten die in sprookjes en vertellingen opduiken. Voor de gewone stervelingen zijn ze meestal onzichtbaar. Alleen zij die het ‘tweede gezicht’ hebben, kunnen ze zien; anderen alleen bij speciale gelegenheden. Zoals Shakespeares ‘faeries’ zijn het luchtgeesten, die zich voeden met fruit en pijlen afschieten op mensen en dieren om ze ziek te maken (elfshot)Ga naar voetnoot26. Het kunnen soms ook goedaardige wezens zijn die zich heel vriendelijk gedragen tegenover de mensen en onschuldig reidansen uitvoeren op door de maan verlichte plaatsen in het nachtelijke bosGa naar voetnoot27. In latere incantamenta spelen ze, voor zover bekend, zogoed als geen rolGa naar voetnoot28, uitgenomen in de Oudengelse magie en ook in twee zestiende-eeuwse Vlaamse, uitvoerige teksten die wegens hun uniek karakter onze bijzondere aandacht verdienen. Hun onzichtbaarheid hebben de elfen te danken aan hun ‘cappe’, een soort hoofddeksel of muts. In feite wordt met deze kap, Tarnkappe in het DuitsGa naar voetnoot29, het bovenste deel van een mantel aangeduid die wegens dit onderdeel een kapmantel genoemd wordt. Deze ‘alfcappe’ liet aan de drager ervan toe onzichtbaar door het leven te gaan en allerlei menselijke en dierlijke vormen aan te nemen. Wie een dergelijke kap in handen krijgt of ze | |||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||
toevallig een elf van het hoofd slaat, verkrijgt macht over de daardoor ook zichtbaar geworden elf, dwerg of hoe deze geest ook moge hetenGa naar voetnoot30. Deze ‘alfcappe’, het Germaanse equivalent van de Griekse, onzichtbaar makende helm, is dan ook een begerenswaardig kledingstuk. Van in de Oudheid hebben mensen geprobeerd zich onzichtbaar te maken voor hun omgeving. Reeds in de Egyptische toverpapyri treft men talrijke recepten aan die op dit verlangen inspelen. Het is een eigenschap van goden en godinnen, van engelen en gevallen engelen of duivels, en in het algemeen van alle bovennatuurlijke wezens. In de hiernavolgende teksten maken magiërs - waarschijnlijk priesters - zich sterk een elfin te dwingen haar ‘cappe’ tenminste voor een tijdje af te staan. Daardoor krijgt de operator niet alleen onzichtbaarheid, maar ook de mogelijkheid aan allerlei verborgen kennis deelachtig te worden. [388] Alfcappe | |||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||
Ende hij sal oic elvinne zoo vele vreesen anne doen waer hijse brengen can buijten haer wonijnghe, zo datter vele tot uwer woninghe commen sullen ende bidden om verlertGa naar voetnoot12 te zijne van hu. Om met een geest in contact te komen en aldus een ‘alfcappe’ of kaboutermuts te bemachtigen, gaat men op de kerstnacht naar een kerk, maar, zoals in de nota op het einde van de tekst wordt gezegd, kan men hetzelfde ‘experiment’ ook nog op drie andere hoogdagen in het jaar uitvoeren. In de kerk reciteert men enkele psalmen, een hymne (met of zonder litanie) en leest een korte Latijnse tekst die gebruikt wordt tegen vijanden, terwijl men gewijd water sprenkelt. Daarop volgt een langere zegen in het Nederlands. Hierin wordt gevraagd dat geen ongedoopt iemand de kerk kan verlaten zonder eerst aan de operator aangewezen te worden en al te doen wat die hem vragen zal. Deze incantatie zal men aan elke deur van de kerk driemaal herhalen. Daardoor wordt elke uitgang afgesloten voor niet-gedoopten in het algemeen en voor duivelse geesten, elfen en elfinnen in het bijzonder. Met in zijn hand de lengtemaat van Christus, waarover we het reeds vroeger gehad hebbenGa naar voetnoot31, of een gewijde stool, gaat de magiër nu naar een | |||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||
deur. Maar wat er dan gebeurt, is wegens de gebrekkige tekstoverlevering niet zo duidelijkGa naar voetnoot32. Men kan alleen vermoeden dat hij met de lengtemaat van Christus de geest of elfin aanraakt, zodat zij zich bekend maakt en - weer vermoedelijk - haar ‘cappe’ aan de operator geeft. De volgende alinea lijkt daarbij niet sterk aan te sluiten, wat de verstaanbaarheid van het geheel evenmin ten goede komt. De elfin die men aan een kerkdeur heeft geïdentificeerd, stelt zich ten dienste van de magiër, waarna hij haar laat gaan. Ze zal hem onderdanig zijn in de hoop van ooit haar ‘cappe’ terug te krijgen. En dan volgt een passage die niet zeer duidelijk is. Hij zal de elfin ook veel vrees aanjagen indien hij ze ergens buiten haar woning kan lokken. Als gevolg hiervan - zo wordt ons gezegd, maar ook dit is onduidelijk - zullen vele elfinnen naar zijn huis komen om van hem ‘verlert’, verleid te worden. Daaruit kiest de magiër een elfin, informeert naar haar macht en vraagt wie er boven haar staat. Hij wil door haar invloed onzichtbaar worden en allerlei geheimen van haar vernemen. Hij zendt haar ook om de dwercom, de mannelijke dwerg of elf (haar vriend of meester?) te halen. De magiër geeft hem zijn ‘cappe’ terug en doet hem beloven dat hij of zijn gezellen de operator niet zullen schaden of kwellen. Uit dit tekstonderdeel krijgt men het vermoeden dat er reeds een bezwering van een mannelijke elf of een dwerg moet voorafgegaan zijn. Deze indruk wordt in de volgende alinea nog versterkt. Deze tekst (‘gelijcket vooren beschreven staet’) komt echter niet in het manuscript voor. Tenslotte wordt de elfin bezworen en bevolen de magiër niet te verlaten vooraleer ze daartoe van hem de toelating krijgt. Wanneer men dan ‘alle de consten’ die men wil, van haar vernomen heeft, zendt men haar weg. Welke rol de ‘alfcappe’ in dit experiment precies speelt, is eveneens onduidelijk. Toch blijft dit een fascinerende, maar verre van kristalheldere tekst.
Onmiddellijk bij de voorgaande tekst sluit in het manuscript een tweede aan waarvan de titel goed de inhoud weergeeft. Het doel van beide is precies hetzelfde, nl. een ‘alfcappe’ te bemachtigen, maar de manier waarop men daarbij te werk moet gaan is totaal anders. [389] Om een alfcappe te ghecrijghen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||
Ende dan zulde tvoorseide briefveken metten look erinne ghewonnenGa naar voetnoot2. Dan leest een messe de sancto spiritu drije daghe regghelijngheGa naar voetnoot3, alle daghen eene, circa nonam si fieri potestGa naar voetnoot4. | |||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||
Coniure te per terram + per solem + et lunam + per septem beatitudines et per Mariam matrem domini nostri Jesu Christi ut non abeas a me sive mea licentia sed maneris apud me ad placitum meum et quando voluero. Et purge destude in operatione. In tegenstelling tot de eerste tekst krijgen we hier een tamelijk goed samenhangend verhaal met passages in een Latijn dat - zoals meestal in dit handschrift - erg corrupt is. In een stuk fijn perkament wordt een teentje look van één jaar oud gewonden. Op het perkament staan enkele namen van God geschreven. Drie dagen na elkaar leest men een mis de sancto spirituGa naar voetnoot33, bij voorkeur om drie uur in de namiddag (circa nonem). Het mislezen is het werk van een priester, zodanig dat men uit deze omstandigheid kan besluiten dat dit magisch experiment door een priester werd uitgevoerd. Om negen uur 's avonds, na zonsondergang, maakt men op een kruispunt van vier wegen met een nieuw mes een putje in de grond, waarin men het stukje perkament met het lookteentje erin begraaft. Men moet dit doen naar het oosten gekeerd en geknield op zijn blote knieënGa naar voetnoot34. Het kruispunt van vier wegen speelt bij geestesoproepingen wel meer een rol. We komen er verder nog op terug. Na negen dagen en nachten keert de operator terug naar de vierweg. Op de plaats waar het putje werd gedolven, zal hij een briefje vinden waarop een cirkel staat met erin een aantal ‘characteren’ of symbolen. Wanneer men dit briefje en het stukje begraven perkament opraapt, zal een ‘elffinne’ verschijnen die de briefjes zal willen hebben. Men mag ze haar niet geven voor de avond valt en voor ze haar ‘capken’ afgegeven heeft. Wanneer de elfin de briefjes niet krijgt, zal ze onderdanig zijn en al doen wat de operator vraagt. Wanneer men aldus verneemt al wat men weten wil, geeft men haar het hoofddeksel terug en zegt daarbij een Latijnse coniuratio. Het briefje, dat met het teentje look erin, of dat met de cirkel en de symbolen erop - welk van beide wordt niet gezegd - zal men eveneens aan de boze geest (spiritus maligne [sic]) terugbezorgen. Veiligheidshalve zal men het niet overhandigen, maar het haar van ver toewerpen. Een Latijnse | |||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||
conjuratie moet de magiër voor eventuele latere wraak van de boze geest behoeden. De boze geest op de vierweg is zonder twijfel een elfin. De ‘alfcappe’ uit de titel wordt in de tekst ‘huer capken’ genoemd, maar buiten de titel is er eigenlijk van een alf, elf of elfin geen sprake meer. | |||||||||||||||||||||
7. Magische ringGa naar margenoot+In een experiment in het Latijn gesteld (Lo. 5, 81r-v) leren we een ring maken met wonderbare eigenschappen. Men zoekt een steentje waarop het gezicht van een man afgebeeld staat, en laat een zilveren ring maken in naam van hem die het experiment wil doen. Wanneer die ring met de steen erin klaar is, gaat men in het wit gekleed in een leegstaand huis, en offert er de ring met water en wijn tussen twee brandende kaarsen. Dit doet men drie dagen lang bij zonsondergang. Wanneer men het huis betreedt, zegt men: veni cum pace ad visitandum istam domum. Over de ring zegt men dan de volgende zeven namen (van geesten?): iandispar . reffua . dardaneus . effreinel . sarbuniel . gatiutya . panzarenus. De derde nacht zal men een geest zien binnenkomen. Men wachte zich er echter voor hem aan te spreken: hij zal de ring meenemen. Wanneer men de volgende dag terugkeert, vindt men de ring op zijn plaats. Men neemt hem mee en bewaart hem gewonden in een purperen doekje op een zuivere plaats. De eigenschappen van deze ring zijn de volgende:
Men kan in dit verband ook een experiment met een kind doen. Men gaat samen met een kind van negen of zes jaar, pas gebaad en in witte gewaden gekleed, in een cirkel staan, doet de ring aan de hand van het kind en roept een geest op. Wanneer die verschijnt, vraagt het kind eten en drinken, of goud of zilver, mooie kleren of edelstenen. Wanneer men de geest wil wegzenden, volstaat het een kruisteken op het voorhoofd van het kind te maken. Men zorge ervoor dat men goed gebaad is, en zuivere kleren aanheeft en ziet erop toe dat niemand anders van het experiment op de hoogte is. | |||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||
8. Jan Casier uit WattrelosUitzonderlijk blijkt ook een gewone, d.i. niet-geleerde man zich met het oproepen van geesten onledig te hebben gehouden. Precies wegens dit exceptioneel karakter blijven we bij dit geval wat langer stilstaan. In 1460 werd voor het hof van het land ‘ende heerscip’ van Wattrelos of Waterloos in Noord-Frankrijk bij Rijssel, een zekere Jan Casier tot de doodstraf veroordeeld. Als jongeman van tweeëntwintig had hij het huis van Nicasis Casier, zijn vader, verlaten. Hij trok naar Normandië, diende er bij een pastoor, bestal die en vluchtte met zijn buit naar Parijs, maakte die daar te gelde, keerde naar Doornik terug en verspeelde er al zijn geld op de bolbaan. De zoon was een nietdeug en de appel was niet ver van de boom gevallen, want ook zijn vader, Nicasis werd door het gerecht vervolgd, gewurgd en opgehangen. De zoon, Jan, bekende dat hij bestialiteiten met koeien had bedreven, dat hij ‘communikerde zijn nature criminelment teener koe inden stal ten twee of drie werven ende nam zijn avantauge met eenen stoele die was inden stal’. Zo lezen we in het gerechtelijk document dat over deze zaak bewaard is (G. 1). Dit gebeurde in Normandië, maar ook na zijn terugkeer bij zijn vader in Wattrelos. Behalve aan seks had Jan ook een constante behoefte aan geld. In Wattrelos kwam hij in contact met een zekere Trude die hem ‘zeide dat zoe hem leeren zoude een dync daer mede dat hij zoude doen commen een wijf daer hijse wilde hebben ende om te hebben ghelt’. Deze werkwijze ‘was met woorden daer men mede riep den viand’, d.i. de duivel, de aartsvijand van het mensdom. Jan Casier bekent dat hij dit ‘dinc’ uitgeprobeerd heeft ‘ende bemaende den viand, hem appelerende ten .iij. stonden’, maar er gebeurde niets. Later komen de rechters op deze duivelbezwering terug en vernemen we meer details over hoe Jan daarbij te werk ging. [391] Dats te weten dat hij gaen zoude bij nachte in eenen ghecruusten wegh, daer hij maken zoude eenen ommerijncGa naar voetnoot1 met eenen stock, ende daernaer zoude roupen ten drie waerften den viandGa naar voetnoot2. Ende zoude hebben een handvul mostaerdzaedt om te werpene up de erde waert dat hij ware ondernomenGa naar voetnoot3 te heeschene tghuent dat hij zoude willen hebben, waert dat de viand quame, ten hende te hebbene moeteGa naar voetnoot4 te peynsene te zijnen heescheGa naar voetnoot5 dicwijls dat hij hem zoude doen uprapen tvoorseide zaet. | |||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||
Ende voort dat tanderen tiiden hij heeft aen roupen den viand ende hem ghegheven zijne ziele ende den cleenen vinghere van zijner rechte hand, waert dat hij hem dade hebben ghelt ende wijfs te zijnen wille. De ‘bemaning’ van de duivel is niet op het peil dat men zou verwachten na het trekken van een magische cirkel met een toverstok, die, in tegenstelling tot de eigenlijke incantatie, wel herinnert aan de gesofisticeerde voorbereidingen van de rituele magie. Het kruispunt van wegen was ook de plaats waar een vrouw die heks wilde worden, aan de duivel haar ziel aanbood. Deze transactie, het verkoop van de ziel en het afsluiten van het duivelspact, diende op een concrete manier te gebeuren, b.v. door het offeren van een kip die men ter plekke doodde. Dit is een motief dat soms ook in sagen voorkomtGa naar voetnoot35. De passage waarin sprake is van het ‘hantvul mostaerdzaedt’ is niet duidelijk. Wellicht gooide men, wanneer de duivel verscheen, deze heel kleine zaadjes op de grond en beval de geest die op te rapen. Terwijl die daarmee bezig was, kreeg de operator de tijd ‘te peynsene toe zijnen heesche’. Maar waarvoor dat nodig was, blijft een raadsel. Men mag immers aannemen dat iemand die in het holle van de nacht naar een kruispunt gaat om er de duivel op te roepen, bij voorbaat precies weet waartoe hij de ‘viand’ nodig heeft. | |||||||||||||||||||||
9. Schattenjacht: algemeenAlle teksten die middelen aan de hand doen om verborgen schatten op te graven of te ontdekken, zijn in de door ons behandelde periode uitsluitend in het Latijn geschreven. Alle willen daartoe geesten oproepen en die verplichten aan te geven waar zich een schat bevindt. Als methode is de catoptromantie of speculomantieGa naar voetnoot36 alomtegenwoordig. Dit soort waarzeggerij is wellicht van Oosterse oorsprong. In een spiegel of in een weerspiegelend oppervlak (zwaard, bekken met water, kristal, met olie ingesmeerde vingernagel) doet men door rituele handelingen en bezweringen een geest verschijnen die op allerlei vragen een antwoord zal geven. Dikwijls gebruikte de magiër daartoe een medium, een jongetje vóór de puberteit of een nog niet huwbaar meisje. Deze vorm van mantiek, | |||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||
die ook bij de liefdesmagie voorkomtGa naar voetnoot37, lijkt vooral in de zestiende eeuw sterke verbreiding gekend te hebben. Het is dus wel niet toevallig dat alle teksten uit ons taalgebied uit deze eeuw dateren. Het zoeken van schatten was ook een elitaire bezigheid, wat verklaart waarom alle teksten bij ons in het Latijn gesteld zijn. Trouwens uit latere tijden zijn bij ons daarover helemaal geen teksten bewaardGa naar voetnoot38. De catoptromantie werd volgens Johann Hartlieb (1546) in zijn tijd vooral beoefend met een spiegel waarop rond het reflecterende deel characteres en geheime afbeeldingen voorkwamen. Ook bij hem wordt een medium gebruikt en gelden belangrijke en minutieus na te volgen voorbereidingen. Zoals het gebruik van het Latijn reeds laat vermoeden, waren ook geestelijken met dit soort mantiek bezig. Ze gebruikten daartoe ook een pateen, lieten een ‘onnozel’ kind daarin kijken en geloofden dat daarin alleen goede engelen en geen duivels konden verschijnen. Zoals de pendel werd de spiegelmagie in hoofdzaak gebruikt bij het opsporen van verborgen of verloren dingen en het ontdekken van dieven. Heel uitzonderlijk wordt het schattenjagen als toemaatje genoemd bij het manen van een geest die voor liefdesmagie wordt opgeroepen. Dit is het geval voor een aldaar vermeld experiment. Hier wordt aan de twee geesten die verschijnen gevraagd om vóór ze afscheid nemen een loden staaf te wijden die de magiër bij zich heeft. Wanneer men met deze bâton magique een plaats aanraakt waar zich een schat bevindt, zal hij de bezwering te niet doen waarmee die verborgen gehouden wordt. Maar, zoals gezegd, dit is de uitzondering. In hoeverre de spiegelmagie bij de schattenjacht een doorslaggevende rol heeft gespeeld, moge blijken uit het hiernavolgende overzicht van de bewaarde teksten. | |||||||||||||||||||||
10. Salomons zegel of merktekenGa naar margenoot+Het doel van dit aldus genoemd experiment, dat in een 16de-eeuwse Latijnse tekst wordt beschreven (G. 4, 109r-110v), is een geest op te roepen en die te dwingen voor de meester antwoord te geven op vragen die hem worden gesteld. De procedure die tot het verschijnen van de geest moet leiden is, zoals steeds in ceremoniële magie, ingewikkeld en dient nauwgezet te worden nageleefd. Ook dienen een aantal voorbereidende handelingen verricht te worden en moeten bepaalde voorwaarden voldaan zijn. Zo moet de magister zich drie dagen seksueel onthouden. Hij moet zich de handen wassen met water dat hij daarna in de lucht gooit ter ere van de planeetgoden van de weekdagen. Hij zal zijn lichaam proper houden, zich goed wassen en zuivere, verse klederen aantrekken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||
Na deze voorbereiding zal hij in de palm van zijn linkerhand met was de volgende figuren aanbrengenGa naar voetnoot39: Al de woorden en tekens of characteres moeten in deze figuur worden geschreven, maar men zal steeds beginnen met de heer van de dag waarop men het experiment uitvoert. Wanneer het een zaterdag is, schrijft men eerst Saday met erboven het teken van deze daggod, op maandag Maynon met erboven het teken zoals in de buitenste cirkel aangeduid, enz. Daarna neemt men roet gemengd met zuivere olie en smeert daarmee de ganse figuur in, zodat ze glimt en enigszins - als een spiegel - gaat reflecteren. Niet minder dan drieëntwintig keren zal men daarover de volgende bezwering (in het Hebreeuws of het Arabisch?) uitspreken: hyr hensym caulesym schemim beneim lechelimurietin cellen hierfaucim elfiramhi faraym mynclmensy henylcaly huheydem letu metemie ylle calle. | |||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||
Hierop roept men, elk afzonderlijk, de daggoden aan waarvan de namen in de binnenste concentrische cirkel staan, weer beginnnend met de god van de dag waarop het experiment wordt uitgevoerd. Is het een zondag, bijvoorbeeld, dan zegt men (in vertaling): O gij, Hamarth, vertoon u aan mij, kom neer en verschijn in mijn handpalm en onthul aan mij, zonder liegen, wat ik u vraag. Daartoe bezweer ik u met aandrang bij de hoogste majesteit en bij die hoge God die u geschapen heeft en in wie gij gelooft en voor wie beven hemel, aarde, zee en hel en al wat daarin is. Wanneer dan de geest verschijnt, zal de meester hem ondervragen over alles wat hij wil. Waarin de magiër in het bijzonder geïnteresseerd is, zal zo dadelijk nog blijken. Ondertussen wordt de handpalm bewierookt, wellicht - men kan het slechts vermoeden - door een helper. De cirkel met woorden en characteres wordt het zegel of het merkteken van Salomon genoemd, wellicht omdat koning Salomon met behulp van het hier beschreven experiment aan zijn spreekwoordelijke wijsheid kwam. Zo geloofden magiërs althans. Deze Salomonszegel wordt specifiek gebruikt om verborgen schatten te ontdekken. De opgeroepen geest wijst die dan aan. Op te merken valt hierbij dat de cirkel niet alleen op de handpalm, maar ook op een spiegel kan worden aangebracht. Dit sterkt het vermoeden dat dit soort magie tot de catoptromantie dient gerekend te worden. Om de opgeroepen geest te verplichten de verborgen schat aan te wijzen, moet nog een uitvoerige bezwering worden uitgesproken waarin verscheidene keren met grote aandrang de beginwoorden coniuro vel exorsiso te ... worden herhaald. Men bezweert bij de macht van de Vader, de wijsheid van de Zoon en de goedheid van de H. Geest, bij alle engelen, cherubijnen, serafijnen, patriarchen, profeten, martelaren, belijders, bij de hemel, de aarde, de maan, de golven van de zee, bij de druppels van de regen, enz. Men bezweert bij de vijf wonden, bij de dood en de verrijzenis van Christus en bij vele andere dingen. Het doel van zoveel aandrang en verbaal geweld is ut illumines te et crescas ut possum in te videre thesaurum absconditum, waardoor dan weer de indruk gewekt wordt dat het niet een geest is die bezworen wordt, maar de handpalm of de spiegel zelf. De conjuratie dient door de magiër uitgesproken te worden terwijl hij zich naar het oosten keert. De tekst besluit - merkwaardig genoeg - met de mededeling dat dit experiment op een zaterdag in mei, juli of september, vóór zonsopgang dient uitgevoerd te worden. Dit is duidelijk in tegenspraak met de bepaling dat men het experiment bij de heer van de dag dient te beginnen. Nu blijkt dat men steeds (vermits men op een zaterdag dient te ‘werken’) met Saday, de geest van die dag, moet beginnen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||
11. Salomons spiegelIn aansluiting bij het voorgaande vermeld ik hier nog een heel andere spiegel van Salomon, waarin ‘veel subtiil dinghen als in een spighel worden ghesien’. Alhoewel hier van verborgen schatten niet expliciet melding wordt gemaakt, kunnen die zonder moeite tot de ‘veel subtiil dinghen’ worden gerekend. [393] Want als Salomon sach dat die constenaers die subtiilheid voertbrachten mit gemacheit inden boec der eerster begh[i]nselen, hi alleen .3. woerde sette, die, mit .3. karacteren beseghelt, sulke macht sach hebben, dat si enen mensche in een ure des daghesGa naar voetnoot1 een con[inc]rike soude doen regieren, welke die wise van Babilonien hietent Salomonis spieghel daerom, wantGa naar voetnoot2 daer in veel subtiil dinghen als in een spighel worden ghesien. | |||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||
Die meester sel wachten dat die stoel van ghenen houte en si dan van eyken. Ende als den meester taitGa naar voetnoot8 dunct, so sel hi raken mit sinen lufteren voet den lufteren voet des menschen staende op den stoel, so dat hi van den stoel hem beroere ende het sel of latenGa naar voetnoot9. De grote en wijze koning Salomon gedroeg zich niet steeds volgens Gods wens. Op hoge leeftijd keerde hij zich zelfs af van de God van zijn voorouders en vereerde de afgod Elihim. Zijn harem had hij bevolkt met buitenlandse vrouwen die hun eigen goden vereerden, voor wie Salomon in de heilige stad tempels had laten oprichten. Zijn theologische en demonische wijsheid was legendarisch geworden; zijn magische lamp en beroemde zegel stelden hem in staat de geesten der hel te doen gehoorzamen. Honderden verhalen doen over Salomon (Suleiman) in het Oosten de ronde. Zijn troon was van ivoor, aan beide zijden geflankeerd door twee gebeeldhouwde leeuwen met adelaars erboven; wanneer de koning naderde, brulden - volgens het verhaal - de leeuwen en de adelaars spreidden hun vleugels uit boven zijn eerbiedwaardig hoofdGa naar voetnoot40. Deze en andere wondere dingen hebben er zonder twijfel sterk toe bijgedragen koning Salomon tot een magiër te bestempelen, zodat het ons niet hoeft te verwonderen dat in de vruchtbare verbeelding van de middeleeuwers hij een tovenaar werd, zoals Vergilius. Een groot aantal magische geschriften werden hem toegeschrevenGa naar voetnoot41 die ook in latere eeuwen nog herhaaldelijk ‘vermeerderde’ drukken beleefdenGa naar voetnoot42. Vermelden we hier alleen het Pentaculum salomonis regis, waardoor potest quidlibet operari si vult, et habeat quidquid volueritGa naar voetnoot43, en vooral een ‘werkje’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||
dat Speculum Salomonis heet omdat de titel althans sterk herinnert aan de naam van het magisch experiment dat hierboven afgedrukt staat. Wat in deze niet zeer duidelijke tekst beschreven is, wordt inderdaad door ‘die wise van babilonien’ ook ‘Salomonis spieghel’ genoemd, omdat - zo leert ons de tekst verder - daarin ‘veel subtiil dinghen’ als in een spiegel te zien zijn. Deze verklaring zou ons allicht aan een soort magische spiegel (in de letterlijke zin van het woord) kunnen doen denken, maar van een echte spiegel is verder in de tekst geen spoor meer te bespeuren. Het doel van het experiment is immers dat het ‘enen mensche in een ure des daghes een conincrike soude doen regieren’. Om dit doel te bereiken - zo lezen we verder in de tekst - grifte Salomon, geprikkeld door het gemak waarmee de tovenaars de wonderwerken volbrachten ‘inden boec der eerster beghiinselen’, drie magische ‘karacteren’ op zuiver was: fennoch, cumbanichel en polidon. Daarop gebood hij een mens die zich tot het experiment wilde lenen, op een eikenhouten stoel met drie poten te gaan staan en naar het Oosten te kijken. Onder de rechter stoelpoot legde Salomon het teken fennoch, onder de linker cumbanichel en onder de derde, aan de rugkant van de proefpersoon, het woord polidon. Als het juiste ogenblik is aangebroken - wellicht is bedoeld: wanneer de gunstige astrologische planetaire conjuncties aanwezig zijn - moet de magiër, die Salomons experiment wil nadoen, met de linkervoet dezelfde voet van de persoon op de stoel aanraken, zodanig dat deze laatste ‘hem beroere ende het sel of laten’. Met dit laatste is misschien bedoeld dat hij zal bewegen en van de stoel loskomen. De magische cirkel mag bij een dergelijk experiment natuurlijk niet ontbreken: hij wordt met een mes rond de stoel getrokken nadat de persoon op de stoel geklommen is, zodat de proefpersoon zich aldus binnen de cirkel bevindt. Een soort gebed moet driemaal gezegd worden zonder dat het duidelijk is of dit vóór of na het aanraken van de linkervoet moet gebeuren. Dit merkwaardig experiment, dat hier wellicht in een corrupte versie voorkomt, steunde waarschijnlijk op de, naar kabbalistische opvattingen, grote kracht der woorden. De zonderlinge tekens zijn, naar we kunnen vermoeden, Hebreeuwse woorden of lettergrepen, die we echter nog niet hebben kunnen terugvinden in de overvloedige magische literatuur. Dit geldt eveneens voor het ganse experiment. Het boek Speculum Salomonis vermeldt wel drie spiegels, maar ze verschillen totaal van wat in de tekst uit het Londense handschrift nochtans met dezelfde naam wordt aangeduid. Toch lijkt het wel interessant bondig de spiegels te beschrijven zoals ze in de Speculum aangegeven wordenGa naar voetnoot44. Het gaat om echte spiegels die gemaakt worden uit de zeven metalen (waarbij ook kwikzilver gerekend wordt). Na de reiniging van deze metalen, begint men de arbeid in Gods naam bij nieuwe maan. In een nieuwe, | |||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||
vuurvaste tegel doet men goud en ijzer, en smelt ze op sterk vuur. Daarna schrijft men met duivenbloed op papier de woorden ‘Teonemanuel Iskiroh’Ga naar voetnoot45 en de doopnaam van de persoon voor wie de spiegel bestemd is. Hierop wordt het papier in het vloeiend mengsel geworpen. De tegel wordt van het vuur genomen en op een veilige plaats bewaard. Bij de volgende nieuwe maan wordt hij weer op het vuur gezet, koper wordt toegevoegd en na smelting weer hetzelfde beschreven stuk papier. Bij de volgende nieuwe maan herhaalt men deze bewerking met toevoeging van lood, daarna met zilver en tenslotte ook met tin en kwikzilver. Bij iedere fase zal men er zorg voor dragen het papier niet te vergeten. Wanneer de zeven metalen aldus samengesmolten zijn, laat men de legering staan tot drie dagen na de volgende nieuwe maan; in het uur echter dat volgt op dat waarin de maan nieuw is geworden, smelt men de legering opnieuw en giet de gesmolten massa in drie gereedstaande vormen. Bij het gieten van de eerste spiegel zal men zeggen:
Bij het gieten van de tweede spiegel, spreekt men:
Bij het gieten van de derde spiegel, zal men zeggen:
Als de spiegels klaar zijn, wordt de ene zijde gepolijst en op de achterkant schrijft men krachtige woorden en tekens. Bij de volgende nieuwe maan plaatst men ze alle drie in een kastje of lijst die ook met figuren overdekt moet worden. Men gebruikt de spiegels als volgt: op papier schrijft men een vraag, legt ze onder de spiegel waarin het antwoord dan verschijnt. Slechts de persoon voor wie hij gemaakt werd, mag erin kijken. In de eerste spiegel ziet men wat op een bepaalde plaats gezegd wordt en ook wat in verzegelde brieven staat. De tweede spiegel reveleert welke de ziekte is waaraan iemand lijdt en hoe hij dient genezen te worden. Hierbij worden de vragen met de urine van de zieke geschreven en de letters bestrooid met vitriool- en galappelpoeder om ze zichtbaar te maken. In de derde spiegel tenslotte ziet men alle verborgen dingen zoals misdaden, diefstal, bedrog, enz. | |||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat hier de alchemistische invloed sterk op de voorgrond getreden is. In de Mnl. ‘Salomonis spieghel’ is - zoals gezegd - van een echte spiegel geen sprake, alhoewel misschien een spiegel als de hierboven beschrevene, de scribent voor de geest kan gezweefd hebben, wat dan het vermelden van het zien van ‘subtiil dinghen’ zou helpen verklaren. | |||||||||||||||||||||
12. Oproeping van koning SalomonGa naar margenoot+Een andere Latijnse tekst beschrijft een experimentum waarin koning Salomon in een kristal wordt opgeroepen en verplicht verborgen schatten aan te wijzen (G. 4, 110v-112v). De proef begint met het opzeggen van het miserere en van het onzevader. Dan doet de magister een onschuldig kind op drie keien plaats nemen (cf. de driepikkel uit de vorige tekst) met zijn rug naar de zon gekeerd. Het kind wast handen en aangezicht, en de magister knipt de nagels van het kind en maakt ze proper met een mes. Alhoewel het vermelden van de nagels de indruk wekt dat men ze, ingesmeerd met olie, als een spiegel zal gebruiken, blijkt dit niet het geval. Het kind neemt immers in de rechterhand een rond stuk kristal of een spiegel, bevochtigd met olijfolie. Daarop volgen vijf bezweringen, waarvan de eerste de boni spiritus Qaciron, Abiron en Eserin bezweert bij de heilige namen van God, El, Ely, Eloy, Elyon, Ysus, Tetragrammaton en Agla, en bij de maagdelijkheid en zuiverheid van de H. Maagd Maria en door de ‘onnozelheid’ of onschuld van dit kind (dat men bij name noemt), opdat ze zonder verwijl in dit kristal verschijnen zodat het medium en de magister alles wat ze willen erin kunnen zien. Hierna vraagt de meester aan het kind of het kristal begint te ‘groeien’. Is dit niet het geval dan moet de bezwering worden herhaald tot het kristal dit inderdaad begint te doen. Lukt dit niet, dan is het kind als medium niet geschikt. Als het kristal wel ‘groeit’, volgt de bewieroking en de tweede conjuratio die driemaal herhaald wordt en die ook het kind in zijn moedertaal herhaalt. In een derde bezwering richt de magister zich tot koning Salomon. Deze wordt gemaand om in het kristal te verschijnen met zijn kroon op het hoofd en gehuld in een purperen gewaad. Verschijnt hij niet, dan volgt een lange bezwering waarbij Salomon nogmaals tot onmiddellijk verschijnen wordt bezworen. Men vraagt het kind of het de koning ziet. Is het antwoord bevestigend dan houdt de meester zijn handen vóór de ogen van het medium en zegt nog een bezwering: Ego .N. da tibi autoritatem dominationem et adiutorium videndi et audiendi et interrogandi de omnibus quecumque volueris in virtute patris, filij et spiritus sancti. Amen. Na nog een paar conjuraties blijkt dat de magister geïnteresseerd is in de plaats van geheime schatten of verborgen geldsommen, abscondita thesaurorum [sic] et absconditam pecuniam. | |||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||
13. De kunst van koning SalomonGa naar margenoot+Een Latijns nobel experiment is goed voor een viervoudig doel: het vinden van een schat, het onzichtbaar worden, het doen verliefd worden van een vrouw en het zich verplaatsen van de ene streek naar de andere. Het wordt ars regis Salomonis genoemd (Lo. 5, 223r-224r). Wie dit experiment wil doen, moet zich daarop terdege voorbereiden. Drie dagen lang na de dag waarop de sterren aan de hemel zichtbaar zijn, moet de magiër zich onthouden van seks, dronkenschap en valse eden. Hij moet baden in een fontein, witte kleren aantrekken en zich samen met drie of vier gezellen terugtrekken in een geheime plaats. Met een ganzenveer tekent hij een kruis op zijn rechterhand en in de linker ook een kruis gevolgd door het woord Jewe, waarmee misschien ‘Jahweh’ bedoeld is. Hij hangt een leeuwenvel om waarin de volgende woorden geschreven staan: A.c.o.m.c.a. Daarop stapt hij in een magische cirkel die met een mes met een witte hecht getrokken is. Op het lemmer staat: + et mesatar mustio mense ierubota +. Men berookt zichzelf met terpentijn en de gezellen met wierook, mirre aloës en andere harssoorten. Daarop volgen gebeden en bezweringen die de magiër zegt met het gelaat naar het westen gekeerd. Het resultaat is dat een geest zal verschijnen in de vorm van een mooie vrouw of man. Die zal antwoord geven op alle vragen die men stelt. Als het om een schat gaat, zal hij tonen waar die zich bevindt of er je heen leiden. Hij maakt je onzichtbaar, zo je daartoe de wens te kennen geeft, of voert je naar een afgelegen stad of streek. Volgens het invloedrijke werk, De vita coelitus comparanda, dat Marsile Ficinus in 1489 liet verschijnen, is de geest (pneuma) de verbinding tussen de uiterlijke wereld en de ziel van de mens. Dit is echter alleen mogelijk als de geest vooraf zorgvuldig gezuiverd is van alle bezoedeling. Dit laatste gebeurt niet alleen door het voedsel dat langs de ingewanden om de geest bevuilt, maar ook door de huid, de klederen, de behuizing en de ons omringende luchtGa naar voetnoot46. Daarom moet de ficiniaanse magiër zich onderwerpen aan een strenge discipline om bij zichzelf een expurgatio a sordibus te bewerken vóór hij het magisch werk begint. Hij moet een zeer selectief dieet volgen, reinigingsrituelen houden, toezien op de netheid van kleren en woning, selectief zijn in de keuze van de mensen met wie hij omgaat. Ook dient hij zich bloot te stellen aan de invloed van planeten, vooral aan die waarvan de invloed heilzaam is (Zon, Jupiter en Venus) en die Ficinus de drie Gratiën noemt. Hun invloed is van doorslaggevend belang voor de zuivering van het lichaam en van de pneuma. Wil de magiër zich doordringen met de invloed van een van de membra van de cosmos, b.v. de Zon, dan moet hij die metalen, planten en dieren opzoeken die een speciale affiniteit met deze ‘planeet’ hebben en waarvan uitvoerige inventarissen door Ficinus toegevoegd worden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||
Deze purificatie, ook soms theurgia genoemd, heeft tot doel de pneuma haar doorzichtigheid, fijnheid, soepelheid terug te schenken. Deze zuivering van geest en lichaam moet bovendien gepaard gaan met die van het hart, door het beoefenen van de deugden, door contact met geselecteerde en verfijnde geluiden en liefelijke oorden. | |||||||||||||||||||||
14. Oproeping van de aartsengelen Michaël en UriëlGa naar margenoot+De uitvoerder of artifex operis van het hiernavolgende experiment, dat eveneens in het Latijn is geschreven (G. 4, 112v-117v)Ga naar voetnoot47, moet zich op zijn taak degelijk voorbereiden. Hij zal drie dagen vasten op water en brood, biechten en kuis leven. Dan begeeft hij zich met een kind naar de kerk waar beiden stilzwijgend de mis van alle engelen, die van Driekoningen en die van de overledenen bijwonen. Daarvoor zal men aan de celebrant zes penningen (denarii) betalenGa naar voetnoot48. Daarna neemt de artifex olijfolie die zo dikwijls als nodig gewijd is en schrijft daarmee op een kristal zonder onzuiverheden de woorden Michaël en Uriël. Het kind doet men, naar het Oosten gekeerd, midden in een cirkel op een driepikkel plaatsnemenGa naar voetnoot49: | |||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||
Als de knaap heeft plaatsgenomen, laat de meester hem een spiegel of een stuk kristal in de linkerhand houden en een ontstoken, gewijde kaars in de rechter. Het kind is gekleed in een lang gewaad met een stool die in kruisvorm is vastgemaakt. Na het psalmgebed ‘Deus in adjutorium meum intende’ (Ps. 69.2) besprenkelt de meester de plaats met gewijd water. Daarbij zegt hij: Asperge, domine, locum istum isopo et mundabitur lavabis eum...Ga naar voetnoot50. Over het kind maakt hij een kruisteken met gewijde olie en reciteert dan een tiental psalmen, cum maxima devotione. Daarna volgen vier orationes of gebeden, waarin Jezus wordt gevraagd de engelen Michaël en Uriël te doen verschijnen. Dan komen bezweringen, waarbij diezelfden worden gemaand verborgen schatten aan te wijzen: ut in istud christallum vel speculum veniatis et huic puer virgineo .N. thesaurum absconditum ostendat ubi sit repositus... | |||||||||||||||||||||
15. Michaël in de vingernagel van een kindGa naar margenoot+Een gedeeltelijk in het Latijn, gedeeltelijk in het Nederlands geschreven formulier leert hoe men een visio in ungue, een verschijning van de aartsengel Michaël in een nagel, kan bewerkstelligen. In het licht van de zon of van een gewijde kaars plaatst men een kind, een jongetje of een meisje, dat als medium ook in dit experiment een belangrijke rol speelt. Als het een jongetje is, zal men de nagel van de rechterduim polijsten; is het een meisje de duimnagel van de linkerhand. Terwijl men met deze poetsbeurt bezig is, leest men het begin van het Sint-Jansevangelie en maakt een kruisteken op voorhoofd, mond en borst van het medium. Dan leest men hetzelfde evangelie verder tot aan Et Verbum caro factum est. Bij deze woorden maakt de magiër bij het kind een kruis in de linkerhand met de duim van diens rechter en kust het. Dan leest hij hetzelfde evangelie tot het einde. Nu strijkt de magiër de nagel in met olijfolie en zegt: In nomine Patris et Filij et Spiritus sancti agla adonay tetragramaton alpha et o primum et finis. Rogo vos nomina sancta dei et domini vere Jhesu Cristi per deitatem summam et veritatem ut mittatis nobis sanctum angelum Michaelem in ungue... | |||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||
Het doel van dit oproepen van de aartsengel is dat hij naar waarheid zal antwoorden op alle vragen die hem gesteld worden. Men vraagt het kind om aandachtig naar zijn glimmende duimnagel te kijken, terwijl men na elkaar drie conjuraties uitspreekt. Deze zijn in het Latijn en bezweren o.m. bij de drie nagels waarmee Christus aan het Kruis werd genageld, bij de maagd Maria die erat virgo ante partum et post partum, en bij de H. Johannes de Evangelist, die de geheimen Gods kent en de hemelse waarheden gezien heeft. Wanneer men dit gezegd heeft, vraagt men aan het kind of het iets ziet in zijn nagel of niet. Antwoordt het medium neen, dan herhaalt men de bezweringen nog eens. Van zodra het kind de engel ziet verschijnen, zegt de meester aan het kind: ‘Zeg mij na’: Coniuro te angele per sancta verba qui magister meus locutus est, dat ghy my wistGa naar voetnoot1 oft dit aldus is oft niet. Eest also dat syn hande in die lucht steke end en eest niet soe, legt dyn hande op dyn borst oft bringt my dat hier voore. | |||||||||||||||||||||
16. De maan en de planeetgoden: algemeenHet zijn de Grieken geweest die de natuurlijke astrologie, d.i. het bestuderen van de invloeden van de hemellichamen op het weer, de seizoenen, de natuurrampen, enz. uitgebreid hebben bestudeerd. Door hen vond immers de idee ingang dat de hemellichamen ook het aardse bestaan van de mens zoniet determineren, althans toch in sterke mate beïnvloeden: tussen de macrocosmos en de microcosmos zijn er tal van correlaties. De oude astrologen kenden maar één stelsel van hemellichamen met daarin de zeven bewegende ‘sterren’, d.w.z. de planeten, zon en maan, Saturnus, Jupiter, Mars, Venus en Mercurius. Deze veranderen hun plaats ten opzichte van de centraal gedachte aarde (geocentrisme), ten opzichte van elkaar en ook tegen de achtergrond van de vaste sterren. Bij deze laatste meende men twaalf groeperingen te kunnen onderscheiden, de zg. zodiaktekens. De aard van de invloed die door het uitspansel op de mens wordt uitgeoefend hangt ook af van en verschilt bovendien naargelang van de constellatie, d.i. de onderlinge positie van de verschillende hemellichamen. De invloed van de planeten is sterk afhankelijk van de plaats die ze ten opzichte van de dierenriem of zodiak innemen. Zo heeft elk van de twaalf zodiaktekens een planeet als heer. Dit gaf dan weer aanleiding tot de | |||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||
gedachte dat elke planeet geregeerd of gedomineerd werd door een geest, een demon of een godheid. Het was maar een kleine stap die door de magie gezet werd, toen die zich sterk maakte de geest of de heer van een planeet in een bepaald zodiakteken te kunnen oproepen en voor eigen doeleinden aan het werk te zetten. Er wordt beweerd dat het de Pythagorisch-Platonische school te Alexandrië geweest is die een reeks ceremoniën en middelen bedacht waardoor men in contact met geesten zou kunnen komen. De Kabbalisten vooral wezen de weg om goede en kwade geesten aan zich te onderwerpen. Gewoonlijk richtten ze zich tot de planeetgeesten die ze elk een eigen naam gaven. De geest van de maan was Gabriël, die van Mars Samaël, van Mercurius Raphaël, van Jupiter Sachiël, van Venus Anaël en van Saturnus Cassiël. Elke planeetgeest heeft ook een eigen zegel, teken of symboolGa naar voetnoot51. De planeet die in de ogen van de magiërs een veel grotere rol speelde dan de andere was de maan. Wegens haar nabijheid ondergaat het leven op aarde haar invloed sterker. De wisselende, voor iedereen waarneembare maangestalten konden ook gemakkelijk de indruk wekken dat deze planeet een wezen was, begiftigd met een eigen leven en een eigen karakter. Als godheden van het licht hadden de zon en de maan heerschappij respectievelijk over de dag en de nacht. Hun onderlinge relatie werd aangevoeld als gelijkaardig aan het mannelijk en het vrouwelijke principe in de natuurlijke wereldGa naar voetnoot52. Als godin van de voortplanting en verbeelding heersten Luna, Diana, Selene of Artemis, zoals de verschillende aspecten van de maan heetten, over de levens van de mensen die met ritmische regelmaat aan cyclische periodes van stuwing en neergang onderhevig zijn. Het is dan ook niet te verwonderen dat door de eeuwen heen de maan in het volksgeloof een bijzondere rol heeft gespeeld. Naast de invloed die ze uit zichzelf uitoefent, is er ook het feit dat ze ‘is weec van naturen ende ontfaet sciere een andere nature ghelike den wasse’Ga naar voetnoot53. Wanneer de maan zich in een bepaald teken van de zodiak bevindt, neemt ze van dit teken bepaalde invloeden over die ze doorgeeft aan het leven op aarde. Dit geloof vindt zijn neerslag in allerlei middeleeuwse traktaten. Daarin kan men twee belangrijke groepen onderscheiden: nl. de zg. ‘maanboeken’ die voorspellingen geven volgens de plaats die de maan in de zodiakriem inneemt, en de ‘lunaria’ die de invloed aangeven die de maan gedurende elke dag van haar maandelijkse cyclus uitoefentGa naar voetnoot54. Een heel aparte plaats wordt ingenomen door een magisch maanboek dat in fragmentarische vorm tot ons is gekomen. Het is met de hierboven genoemde groepen in zoverre verwant dat ook hier aan de maan een uitgesproken invloed op het menselijk leven op aarde wordt toegeschreven en | |||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||
dat ook hier die invloed geconditioneerd wordt door de plaats die ze in de zodiak inneemt. Maar het grondig verschil met de andere soorten maanboeken is dat de magiër hier de regeerder van de maan in elk teken van de dierenriem verplicht te verschijnen en hem onderdanig te zijn. De magiër ondergaat de kracht van de maan niet passief; hij plooit ze naar eigen wil en gebruikt ze voor eigen doeleinden. Dit maanboek is vertaald uit een wellicht Latijnse versie van het Arabisch werk dat Ghayat Al-Hakim, het doel der wijzen, heet, maar gewoonlijk Picatrix genoemd wordtGa naar voetnoot55. Het was in de Middeleeuwen een beroemd en berucht toverboek. Johann Hartlieb wijdde er een hoofdstuk aan in zijn Puch aller verpotten KunstGa naar voetnoot56, een werk dat we reeds vermeld hebben. Daarin roept hij uit: ‘O was hocher list und gespenst hat gehabt sathanas, bis er das puch einpläsen hat’Ga naar voetnoot57. De Picatrix werd aan Al-Madgriti toegeschreven, de leidinggevende Arabische mathematicus in het vierde-eeuwse Spanje, maar of het ook echt van zijn hand is wordt in twijfel getrokkenGa naar voetnoot58. Het werk is in Latijnse vertaling niet voorhanden in handschriften die ouder zijn dan de vijftiende eeuw. In het midden van de dertiende eeuw werd het in Spanje uit het Arabisch in het Spaans vertaald op verzoek van Alfons I de WijzeGa naar voetnoot59. Het werd dikwijls vermeld, soms als verwerpelijke magie, soms als esoterische wijsheid. Keizer Maximiliaan bezat er twee exemplaren van, Petrus d'Abano en Cornelius Agrippa hebben het gelezen, Rabelais liet Pantagruel studeren te Toledo bij de ‘reverend pere en Diable Picatris, recteur de la faculté diabolologique’ (Pantagruel III, 23). Picatrix is verdeeld in vier boeken, maar dit heel willekeurig, want het boek heeft eigenlijk geen plan. Het is een verwarde compilatie van uittreksels uit occulte geschriften en een allegaartje van talloze magische en astrologische recepten. Astrologische symbolen en de aanroeping van demonen zijn de meest voorkomende onderwerpen, zodat het werk in de eerste plaats een verhandeling over astrologische necromantie kan genoemd worden. Ritueel en ceremonieel zijn bij het oproepen van allerlei geesten of duivels heel belangrijk. Necromantie en astrologie zijn er nauw met elkaar verbonden. Vele gedetailleerde instructies worden gegeven om elk van de planeten te bezweren en magisch werk door hen te laten verrichten, net | |||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||
alsof ze demonen waren. Het is moeilijk uit te maken of de geesten er meer gedacht worden als natuurkrachten, of de ‘sterren’ als godheden. In alle geval heeft men duidelijk de indruk dat een necromantiër die geen kennis heeft van de astrologie hulpeloos is. De nu volgende Mnl. vertaling van de eerste helft van het maanboek (de eerste zes zodiaktekens) en een paar andere kortere tekstenGa naar voetnoot60, zijn het enige bewijs dat het boek Picatrix ook bij ons aan een aantal geleerden die zich voor magie interesseerden, bekend was. | |||||||||||||||||||||
17. De maan in elk van de eerste zes zodiaktekens[398] [o] Ghi sult wedenGa naar voetnoot1 dat een deel vanGa naar voetnoot2 Caldeen ende van Egipten seggen dat de mane instort ende insendet de influencie vanden planeten in deser werelt, ende daerom so maecten si werken der sacrificien ende bedingeGa naar voetnoot3 totter manen, also dicGa naar voetnoot4 als si inginc in een sonderlingeGa naar voetnoot5 teken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||
sacrificie verbernen. Ende gi selt dese figuren, die hierna staen, figurerenGa naar voetnoot14 mitter aschen vander sacrificien ende mit wat soffraen in een blat van houte ende dit blat so seldi int vier bernen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||
siinre armoede. Ende hi toende hem die oracie vander manen, doe si in Tauro was, ende hi dede al siin werc ende hi toende hem die voirseide figure vanden man. Ende hi dede siin bedinge tot dien man ende clagede hem sine armoede, ende hi sach dat die man hem bider hant nam ende leydene tot enen sloet ende seide hem dat hi daer graven soude, ende also dede hi. Ende hi vant daer enen scat daer hi alteGa naar voetnoot23 riic mede wert. | |||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||
den rechteren vlogel so neemt vier pennen uut ende also vanden slinkeren vlogel oec vier pennen, ende gi selt sinen bec afhouwen ende dit so seldi bernen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||
Daerna neemt met uwer slinker hant den pot voirseit ende sec[h]t desen woirde: haphet haphet, ende met uwer rechten hant so graeft in die aerde ende altoes so seget voirseide namen. Dit so seldi also lange doen tote dat die put is diep een cubitus lanc, ende daer seldi den pot setten, ende den mont vanden pot die seldi setten ten zuden waert. Ende dan so volt den pot mit aerden boven tot dat die aerde al effen boven si. Ende als gi dit aldus doet, so seldi altoes continueren oec die voirseide woirde. Ende als gi dit gedaen hebt, so sel uwe bede gehoirt siin ende vervult mitten werken. Gezien de lengte van het bovenstaande fragment lijkt het aangewezen bij onze bespreking ervan dezelfde indeling aan te brengen.
[0] De inleidende alinea herinnert aan het geloof dat bij ‘een deel van Caldeen’ bestond en volgens welk de maan als bemiddelaarster optreedt tussen de planeten en de aarde. Het is zij die de ‘influencie’ van de planeten doorgeeft. Wegens deze rol, zo lezen we, is men ertoe gekomen offers en ‘bedinge’ tot de maan te richten. Met ‘Caldeen’ worden hier astrologen en magiërs in het algemeen bedoeld. Hoe ze aan deze naam gekomen zijn, vindt men verklaard in een zestiende-eeuws werk waarvan een inleidend hoofdstuk handelt over de idolatrie. Na de zondvloed, zo leest men daar, begonnen de mensen de duivel te vereren en de duivelskunst te beoefenen. Hierop gaat de tekst aldus verderGa naar voetnoot61: Et parce qu'ils furent premièrement, & principalement en Chaldée, longtemps apres en plusieurs autres provinces ceux qui ont esté de ceste profession ont esté appellez Chaldees encores qu'ils ne demeurassent, & n'eussent iamais esté en ceste region. In de bron van deze inleiding is van Chaldea noch van Egypte sprake. In de Picatrix leest men als inleiding (vrij vertaald) het volgende: er bestaat een school van Koerdische en Abessijnse geleerden die van mening is dat de maan de krachten van de planeten over de aarde verspreidt. Daarom brengen ze offeranden en zeggen gebeden op voor de maan, wanneer ze in elk van de zodiaktekens staat. Die offeranden en gebeden gebruiken ze bij bepaalde magische handelingen die ze verrichten en die op de maaninvloed gebaseerd zijn. Het is onze bedoeling - aldus de Picatrix - het geheel van de leerstellingen van de vertegenwoordigers van deze kunst hier kenbaar te maken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||
[1] Wanneer de maan in het eerste zodiakteken, de Ram (Aries) komt, is een groene, waterrijke plaats dicht bij een rivier, voor het magische werk aangewezen. Als offerdier brengt de magiër een haan met een gespleten kam mee. Het dier wordt er onthoofd met een benen mes. De haan werd in het Nabije Oosten beschouwd als een heilig dier, de gelijke van de hond, de bewaker van de kudde. Deze heiligheid heeft hij te danken aan zijn ochtendgekraai. Het basisprincipe van het dualisme van Zoroaster is de tegenstelling tussen het hemels licht en de helse duisternis. Het gekraai van de haan verjaagt de devas of nachtelijke duivels, hij zuivert de schepping van hun tegenwoordigheid. Zijn gekraai kondigt het einde aan van de heerschappij van de nachtelijke demonenGa naar voetnoot62. Een witte haan werd geassocieerd met de maangodin Sin en de volgelingen van Pythagoras verboden het dier te doden. Wit is immers ook de kleur van het goede, zoals zwart dat van het kwade. Plutarchus legt uit dat de magiërs witte kleren dragen om zich af te zetten tegen de donkerheid en zich te vereenzelvigen met wat lichtgevend en vol schittering is. Zoals een witte haan een symbool is van het licht en het goede, zo is de zwarte haan het symbool van de nacht en het kwade. Wierook wordt in het ceremonieel in twee brandende wierookvaten geworpen. Wanneer de rook opstijgt, zal men tussen de twee vaten gaan staan en een korte oratie opzeggen, gevolgd door het doel waarvoor de ceremonie plaats heeft. Na een herhaling van deze ‘bedinge’ wordt het offerdier verbrand en met de as worden vijf figuren getekend op een houten blad dat daarna ook in het vuur verbrand wordt. Zodra de rook opstijgt, zo wordt ons verzekerd, verschijnt ‘een forme van een sconen mensche’, een geest of de planeetgod Aries die de menselijke vorm heeft aangenomen. De vijf figuren op het houten blad zijn wellicht symbolen voor planeetgodenGa naar voetnoot63. In de Picatrix, de bron van het Mnl. ‘maanboek’, vallen bij dit ceremonieel allerlei afwijkingen te noterenGa naar voetnoot64. De ‘eenre riviren die lopende is’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||
luidt in de bron ‘der nach Osten fließt’, de haan blijkt hier een witte haan te zijn, de vereiste voor de magiër om zich te ‘coroneren’ komt in de Picatrix niet voor. De aangegeven hoeveelheden zijn verschillend. Zo is er in de bron sprake van ‘4 Dirhem Storax’ waar in de Mnl. tekst ‘ʒ 4 storacx’ staat. Het ‘blat van houte’ waarop de ‘figuren’ getekend zijn, is in de bron ‘Blumenkohl blätter’, d.i. bladen van CostusGa naar voetnoot65. De ‘figuren’ op het einde zijn sterk verschillend.
[2] Wanneer de maan zich in het teken van de Stier (Taurus) bevindt, is voor het ritueel een ketel vol water, gekookt met ‘houte van nootbomen’ onontbeerlijk. De magiër moet een linnen kleed dragen en de mouw op zijn hoofd leggen. Aangezicht, armen en voeten worden ritueel gereinigd met water uit een ‘tobbeken dat niiwe is’ en dat met groen linnen en rood laken omwikkeld moet zijn. Na enkele vreemde (Hebreeuwse?) woorden te hebben uitgesproken, wast de magiër zijn handen, waarna de haan, het offerdier, wordt onthoofd en gebraden. Het reukwerk is wierook en mastiek. Uit de anekdote waarmee dit ritueel besluit, blijkt dat de opgeroepen geest vooral grote macht heeft om verborgen schatten aan te wijzenGa naar voetnoot66. Ook hier volgt de Mnl. tekst de bron op de voet en ook hier zijn er verscheidene kleine verschillen die echter alle van weinig belang zijnGa naar voetnoot67. Wat in | |||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||
het Mnl. een linnen kleed genoemd wordt, is in de Picatrix veel beter omschreven, de mouw op het hoofd blijkt oorspronkelijk een muts geweest te zijn, de magische woorden zijn in de Mnl. tekst geheel corrupt. En zo zijn er nog wel een paar andere details, zoals het uitbreken in tranen van de magiër in de Picatrix, wat in de Mnl. versie niet het geval is.
[3] Bevindt de maan zich in het teken Gemini of Tweelingen, dan moet de oproeping op een hoger gelegen, winderige plaats gebeuren. Naast de haan, de wierookvaten waarin nu amber en wierook verbrand worden, en een hol koperen buisje, speelt de magische cirkel, gemaakt met de schors van zeven verschillende bomen, een belangrijke rol. Een opvallend verschil tussen de Mnl. versie en de bronGa naar voetnoot68 is de aangifte van de hoeveelheden. Soms zijn die corrupt in de Mnl. tekst weergegeven, soms werd de bron overgenomen zonder dat de scribent enige verklaring nodig vond (b.v. ‘wieroec 2 q’, waar q overeenkomt met Uqija in de Picatrix). De zeven ‘scillen van seven bomen’ vindt men in de bron weer als ‘7 Handvoll Bohnenstroh’. Ook de magische woorden van de incantatie zijn sterk verschillend. De laatste woorden van beide versies tonen aan hoe de Mnl. tekst zonder de bron moeilijk te begrijpen valt: ‘het sal | |||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||
vervult werden mitten werken’ betekent gewoon dat de opgeroepen geest je wens zal vervullen.
[4] Wanneer de maan in Kreeft (Cancer) staat, klimt de operator op een hoge plaats. In de hand houdt hij een haan, het offerdier, en houdt hem achtereenvolgens rechts, dan links, vóór en achter zich, onthooft hem dan en trekt vier pennen uit de rechter- en vier uit de linkervleugel. Hierna wordt de bek van de vogel afgehouwen en verbrand, de acht veren samen met twee soorten hars gemengd en in een doek gewonden. Uit een andere harssoort en het sap van een ‘hoelwortel’ maakt men een beeld van een mens die op een leeuw rijdt. Na een aanspreking gericht tot de maan, wordt dit beeldje in een magische cirkel geplaatst, echter niet vooraleer men de naam van de persoon die men wil schaden erin gegrift heeft. Azijn wordt erover gegoten, een symbolische handeling voor het berokkenen van schade, waarbij aan de scherpe, bijtende eigenschappen van azijn wel een symbolische betekenis werd toebedeeld. Zeven nachten lang zal men de maan aldus een rookoffer brengen. Wanneer iemand, man of vrouw, de rook van deze ‘suffrungacie’ zou opsnuiven, zal hij de magiër in alles onderdanig zijn. Ook allerlei giftige of gevaarlijke dieren worden door deze ceremonie onschadelijk gemaakt. In de Picatrix is het offerdier geen haan maar een lijster of een bosduif en ook de plaats waar de pluimen moeten uitgetrokken worden stemt slechts gedeeltelijk overeen. In de Picatrix moet het poppetje op de leeuw door de erover gegoten azijn worden opgelost. Van de reiziger die dit magisch middel op zijn tochten tegen wilde of giftige dieren zou beproefd hebben, is in de Mnl. versie geen spoorGa naar voetnoot69. | |||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||
[5] Een kruidenrijke plaats zal de magiër kiezen om de ceremonie uit te voeren wanneer de maan zich in het teken Leeuw (Leo) bevindt. De volgende benodigdheden zal hij bij zich hebben: zeven wierookvaten die rond een magische cirkel moeten staan, een el van elkaar verwijderd en een ganzenei dat tussen de cirkel en de wierookvaten zal geplaatst worden. Op dit ei schrijft hij vier figuren. De laatste twee zijn volgens het vierde boek van de Occulta Philosophia van Agrippa von Nettesheim de tekens van verschillende goede geestenGa naar voetnoot70. Hierna neemt de magiër een koperen naald in de rechterhand. Zijn kleding bestaat uit een geel wollen hemd - een kleed tot op de grond, zoals de Arabieren dragen - en op het hoofd heeft hij een doek van dezelfde kleur, weer ‘alse die van arabien plegen te doene’. De haan met gespleten kam is ook hier het offerdier dat in de cirkel wordt onthoofd; de poten ervan worden verbrand. Daarna laat men met een koperen naald het bloed van de vogel op het ei en op de wierookvaten druppelen. Eén wierookvat en het ei neemt de operator mee wanneer hij uit de cirkel treedt; in dit ei wordt dan de naald gestoken, terwijl een rookoffer van geel sandelhout gebracht wordt. Na vijftienmaal twee krachtige woorden uitgesproken te hebben, zal de magiër de opgeroepen geest of god zien verschijnen die bereid is zijn wensen te vervullen. Wanneer we dit tekstonderdeel vergelijken met de bronGa naar voetnoot71, ziet men hoe de vier figuren daar vijf in aantal zijn. De overeenkomst is nog duidelijk herkenbaar. In de Picatrix moet de magiër zich op onbebouwd land begeven, niet op een kruidenrijke plaats. In de bron moet een ganzenei tussen elke twee wierookvaten geplaatst worden. Het offerdier is in de bron de witte haan, zoals bij de Aries-ceremonie. Het zijn niet de poten van de haan maar het hele dier dat verbrand dient te worden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||
[6] Wanneer de maan zich in het teken van de Maagd (Virgo) bevindt, moet men beginnen met een voedselregime te volgen: elke dag een gekookte tortelduif eten en dit gedurende de dertig dagen vóór de maan in dit teken van de dierenriem komt, telkens terwijl men een rookoffer brengt met saffraan. Tijdens de dertig dagen mag de magiër geen wijn drinken. Op het einde van deze periode zal hij zich wassen in een rivier die ‘oestwert loept’ en daarna van hetzelfde water een zekere hoeveelheid in een pot scheppen die op een welbepaald ogenblik gemaakt is. Deze pot wordt verzegeld met ‘ongepijnd’, d.i. ongezuiverde was. Na een gebed tot de maan wordt de pot door de magiër in de linkerhand vastgehouden, terwijl hij met de rechterhand een kuil in de grond graaft. De pot wordt daarin geplaatst met de opening naar het zuiden, en daarna met aarde bedekt. Onder het begraven moet de magiër voortdurend twee krachtige woorden herhalen. Opmerkelijk is dat bij dit ritueel geen sprake is van het verschijnen van een geest tot wie men zijn bede richt. Alleen wordt gezegd dat, wanneer men al de hierboven kort samengevatte handelingen goed verricht, ‘uwe bede’ zal ‘gehoirt siin ende vervult mitten werken’. Toch mag men aannemen dat het hier - zoals in de andere ceremoniën - de bedoeling is daartoe een geest op te roepen. In de bronGa naar voetnoot72 moet men geen duiven maar spreeuwen eten, de pot moet niet met was maar met pik dichtgemaakt worden en de ‘oracie’ moet op een grote en brede lege plaats opgezegd worden. De laatste twee zinnen in de Picatrix komen in de Mnl. versie niet voor. | |||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||
[7] Na de gebruikelijke aanvang, waarbij wordt aangegeven wat men in acht dient te nemen bij de ceremonie als de maan in Weegschaal (Libra) komt, breekt de tekst onverwacht af. Het is zonder twijfel de bedoeling van de scribent geweest ook dit en de er nog op volgende tekens te behandelen. Daarop wijzen de blanco gelaten bladen in het handschrift. Uit de Picatrix kennen we het vervolg van de tekst. Hieruit blijkt dat de magiër zich dient te omgorden met gevlochten biezen en zich te begeven naar de oever van een naar het Oosten lopende stroomGa naar voetnoot73. |
|