Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied
(1997)–Willy L. Braekman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De middeleeuwse en 16de-eeuwse Nederlandse formulieren voor dieven zijn niet zeer talrijk. Een enkele, de Sint-Helena- en de Kruisvindingformule, neemt een heel bijzondere plaats in, daar ze aanwijsbaar teruggaat op een heidense, voor-christelijke incantatie waarop dan in christelijke tijden de vinding van het H. Kruis werd geënt, zoals we hierna zullen zien. Veruit de belangrijkste bron echter zijn de godsoordelenGa naar voetnoot7. Wanneer in de vroege Middeleeuwen de waarheid omtrent schuld of onschuld van een verdachte door menselijk kennen en kunnen niet kon worden achterhaald, richtte men zich tot God en vroeg hem tussenbeide te komen. Men onderwierp de verdachte(n) aan een proef en geloofde dat de rechtvaardige God, daartoe gebeden en aangemaand door de magister, niet zou dulden dat onrecht zou zegevieren en de echte waarheid het onderspit zou delven. Men verwachtte van hem een teken dat duidelijk schuld of onschuld zou te kennen geven. De sterkste verbreiding hebben de godsoordelen gekend bij de Germaanse stammen, waar sommige ervan reeds lang vóór de christianizering bestonden. Ze waren bij de Germanen een geïntegreerd bestanddeel van de bewijsvoering voor wereldlijke en geestelijke gerechtshoven. Daar bleven ze tot in de 13de en 14de eeuw in gebruik. Dan ontstond er binnen de Kerk zoveel tegenstand tegen deze vorm van uitdaging van God dat ze deze proeven of oordelen niet langer wenste te steunen. Maar nog eeuwen later bleven ze voortleven, zij het dan in een niet-officieel circuit van diefstaldetectie. Daarbij werden ze ontdaan van de ceremoniën en rituelen waarin ze onder invloed van de Kerk ingekapseld waren geraakt. De bekendste waren: de gerechtelijke tweekamp, de kruisproef waarbij de verdachten vóór een kruisbeeld de armen uitstaken: wie ze het eerst liet zakken was de ware schuldige, de vuurproef, de koud- en warmwaterproef, de gloeiend-ijzerproef, de brood- of kaasproef, de meetproef, en de draaiende bijbel of het dito psalmboek. Enkele daarvan zullen we verder in dit hoofdstuk nog ontmoeten. Andere proeven (b.v. de kleiballetjes, de lijkproef) werden wellicht naar analogie met de godsoordelen bedacht. Ook hiervan vinden we een voorbeeld bij de teksten die uit de Nederlanden tot ons zijn gekomen. Een derde groep zijn de middelen die steunen op prognosetechnieken. Hierbij neemt de astrologisch getinte geomantie een vooraanstaande plaats in. Zulke methodes om een dief op te sporen of verloren goed te lokaliseren lijken nu wel heel futiel. Maar dat ligt niet zo eenvoudigGa naar voetnoot8. Men mag niet uit het oog verliezen dat de meeste van deze magische proeven niet van niets vertrokken. In feite waren ze niets meer dan het evalueren van en het selecteren uit een lijst van verdachten die het slachtoffer en de klant van de magiër zelf had opgesteld. Het enige wat deze laatste moest doen, was de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echte schuldige daaruit halen. Het zal in vele gevallen wel zo geweest zijn dat hij zijn taak zag als het ontdekken van die persoon die in de ogen van de bestolene zelf het meest verdacht was, maar waarvoor hem de nodige bewijzen ontbraken. Het doel van de proef is de verdenking van de klant bevestigen. Dit bracht dan voor hem officiële steun mee, eventueel zelfs een rechtsgrond om tegen de verdachte op te treden. Een tweede kenmerk van de dievenmagie is de tendens om de schuldige te intimideren. Een proef wordt bedacht die alle verdachten moeten ondergaan met de veronderstelling dat het slechte geweten van de echte schuldige zich door zenuwachtigheid, angstige blikken, droge mond, enz. zal uiten en hij zich daarbij zelf zal verradenGa naar voetnoot9. Voorwaarde daartoe was dat alle verdachten onwrikbaar geloofden in de bovennatuurlijke efficaciteit van deze rituelen. Om dit geloof te versterken werd de proef omgeven door rituelen of ceremoniën, dikwijls uitgevoerd door een geestelijke of een met wereldlijk gezag bekleed persoon. Vooraleer onze aandacht toe te spitsen op de incantatieteksten en magische procédé's om dieven op te sporen, moeten we even vermelden dat er ook andere - d.i. niet-magische - middelen in gebruik waren. Dit gold dan zowel als hulp bij het opsporen van dieven als bij het begaan van een diefstal. Bij de eerste kan men de lunaria rekenen, een soort populair-astrologische kalender. Hierin worden voor elke ‘luna’, d.i. elke maanfase of elke dag van een steeds onveranderlijke dertig dagen tellende maanmaand, bepaalde prognoses of voorspellingen gedaanGa naar voetnoot10. Naast gespecialiseerde lunaria waarin b.v. alleen over ziekteverloop, dromen, aderlaten, levensverwachtingen, het al dan niet terugvinden van weggelopen slaven, het al dan niet gunstige ogenblik om bepaalde handelingen te verrichten, en dgl. uitspraken worden gedaan, zijn er de collectieve lunaria die men dikwijls met een Duitse term Sammellunare noemtGa naar voetnoot11. Hierin worden prognoses op verscheidene gebieden gedaan. Daarbij is ook de vraag of iets dat gestolen werd weergevonden zal worden. Zo lezen we b.v. in het Brugse lunarium: ‘Als die mane es drie’, d.i. op de derde dag van de maanmaand, ‘die dief sal worden vonden’ van wat op die dag gestolen werdGa naar voetnoot12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de vierde dag van de maand is dat volgens een berijmd lunarium eveneens het gevalGa naar voetnoot13: Alse vier dage heeft die mane,
...
Dar verstolen is tien [= te dien] stonden,
Dat wordt weder vonden.
De zestiende dag is evenmin gunstig voor dieven: De xvj mane, si is quaet
Den dieven, dat verstaet;
Den dieff die dan sal stelen,
Hij en sal sijn diefte niet mogen helen:
Vliet hij, hi is zaen gehangen.
Andere dagen zijn beter geschikt. Zo b.v. de zeventiende: Die dan diefte doet, sonder waen,
Hy sal lichtelike ontgaen.
Aan de hand van een lunarium kan een dief dus de geschikte dag uitkiezen om zijn oneerbaar bedrijf uit te oefenen zonder gevaar op heterdaad betrapt te worden of achteraf bij de lurven te worden gevat. Ook de bestolene kan er zijn kansen op recuperatie van zijn gestolen goed uit opmaken. Ongelukkig voor beide partijen is echter dat verschillende lunaria verdacht weinig overeenstemming vertonen in hun aanduiding van voor dieven gunstige of ongunstige dagenGa naar voetnoot14. Ook andere methodes kunnen aangewend worden. Zo de onomatomantische prognosetechniek, die elders in dit boek en verder in dit hoofdstuk ter sprake komt, of de astrologie. Deze laatste - die niet tot de verboden kunsten behoort - trekt uit de hemelse constellatie conclusies die o.m. op aspecten van een diefstal betrekking hebben. Een voorbeeldGa naar voetnoot15: Item wilstu weten van wat manieren die dieven sijn ghetekent int anschijn ende van anderen manieren, nae dwerck van astronomie, besiet in wat ure dat is dat men u comt vraghen: Het antwoord dat de astroloog geeft aan iemand die hem komt vragen hoe de dief van zijn goederen eruit ziet, wordt blijkbaar bepaald door het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uur waarop die vraag hem gesteld wordt. Welke planeet domineert in een bepaald uur van de dag of nacht hangt af van de dag van de week. Zo is het eerste uur van de zondag het uur van Sol, het tweede dat van Venus, het derde van Mercurius, enz. Op maandag is het eerste uur van de dag dat van Luna, het tweede dat van Saturnus, het derde van Jupiter, enz. 's Nachts is het ook weer anders, zoals men kan aflezen van daartoe opgestelde tabellenGa naar voetnoot16. Maar ook de dieven kenden hulpmiddelen om te beletten dat hun activiteiten zouden aan het licht komen. Als onfeilbaar stond de zg. ‘dievenkaars’ of main de gloire in hoog aanzienGa naar voetnoot17. De hand van een onfortuinlijke soortgenoot die aan de galg aan zijn oneervol en voortijdig einde was gekomen, werd daartoe gebruikt. Soms ook enkele vingers of een ander lichaamsdeel, b.v. een voetGa naar voetnoot18, werden als kaars bij de diefstal ontstoken. Deze kaars had - naar men geloofde - de kracht om de bewoners van het huis in slaap te houden of te verlammen. Anderen meenden dat ze de dief onzichtbaar maakte. Andere magische middelen om invisibel te worden, die wellicht ook door dieven gebruikt werden, komen elders in dit boek ter sprake. Dit is ook het geval voor middelen om honden het blaffen te beletten en om sloten te openen. Dat de dievenkaars in de Nederlanden welbekend was, blijkt uit een passage in de sotternie Die Hexe. Vrouw Juliane, die door buurvrouwen Luutgaert en Machteld als een dievegge en een heks beschouwd wordt, geeft hun de volgende bedenking meeGa naar voetnoot19: Haddi die hant van eenen dief
Daer neghen messen op waren ghedaen,
Het soude u altoes voerwaert gaen
Alhoewel de hand uit zichzelf slaapverwekkende kracht bezat, werd die door de ‘neghen messen’ erover te lezen, nog in sterke mate verhoogd. Dit laatste is eveneens het geval wanneer men de vinger of hand een ingewikkelde conserveringsbehandeling deed ondergaan. Volgens een oud toverboek werd de hand afgesneden van een lijk dat langs de weg aan een galg hing. Men wikkelde ze in een lijkwade en stelde ze gedurende de hondsdagen samen met allerlei kruidenGa naar voetnoot20 in een aarden pot bloot aan de zonGa naar voetnoot21. Al deze - en nog vele andere - middelen voor en tegen dieven horen thuis in de sfeer van de dievenmagie. Er zijn echter geen zegens of incantaties in verband daarmee bekend, zodat we er hier niet verder kunnen op ingaan, maar terugkeren naar de magische teksten die we uit de door ons behandelde periode bezitten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. St.-Helena en de KruisvindingEén van de merkwaardigste Mnl. formulieren tegen dieven dateert uit de 15de eeuw. Deze tekst bestaat eigenlijk uit de versmelting van drie afzonderlijke bezweringspraktijken, zoals we de gelegenheid zullen hebben aan te tonen. Hij vertoont ook allerlei aanknopingspunten met andere, gelijkaardige formules uit andere landen, die toelaten door vergelijking de oorspronkelijke vorm van de formules met een grote graad van waarschijnlijkheid te achterhalen. De centrale analogiegedachte is de volgende: zoals het H. Kruis dat verloren was, door Sint-Helena werd teruggevonden, zo zal ook het verloren (d.i. gestolen) goed door referentie aan de als Präzedenzfall gebruikte Kruisvinding weergevonden worden. Deze driedelige formule (A, B, C), waarin we het veruit uitvoerigste eerste deel (A) met Romeinse cijfers verder onderverdeeld hebben, luidt als volgtGa naar voetnoot22: A | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III Het is welbekend dat de Kerk steeds gekant is geweest tegen de heidense bezweringsformulieren en -praktijken. Deze beantwoordden echter zo sterk aan een diep ingewortelde behoefte, dat de Kerk weldra genoodzaakt werd de oorspronkelijke heidense teksten met een christelijk laagje vernis om te vormen en onder haar controle te brengen. Deze omvorming gebeurde op verscheidene manieren: ofwel door vervanging van heidense goden door de naam van Christus, Maria of een heilige, door weglating van storende heidense details, ofwel door het propageren van eigen formulieren naar oeroud model maar met een zuiver christelijke inhoud. Geleidelijk ging door deze ingrepen het heidens karakter helemaal verloren of verwaterde het zodanig dat we het nog slechts met moeite kunnen achterhalen. Nu is het merkwaardige aan de eerste formule in de bovenstaande bezwering (A) dat we dank zij het werk van Karl SchneiderGa naar voetnoot23 in staat zijn met een grote graad van waarschijnlijkheid uit de verchristelijkte inhoud de oorspronkelijk heidense formule te reconstrueren. Schneider gaat uit van een Oudengelse formule die sterk met de Mnl. verwant is en voorkomt in een handschriftGa naar voetnoot24 dat uit de 11de eeuw dateert, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i.e. vier eeuwen vóór de Mnl. versie werd opgetekend. De Oudengelse tekst staat - zoals te verwachten valt - op bepaalde punten dichter bij de oorspronkelijke heidense versie. De Oudengelse formule bestaat uit stukken in proza en andere in versvorm; enkele delen zijn echter in het Latijn. De Oudengelse prozagedeelten werden door ons zo letterlijk mogelijk vertaald, maar de Latijnse en Oudengelse berijmde delen werden met het oog op de daaropvolgende uiteenzetting letterlijk aangehaald. De tekst begint als volgt: Zodra iemand je zegt dat je goederen verdwenen zijn, moet je eerst en vooral zeggen, vooraleer je iets anders zegt: Duidelijk blijkt dat deze formule is opgebouwd uit drie delen:
Het kruis van Christus werd verstopt en gevonden.
De Joden hingen Christus, deden de ergste daden.
Ze verborgen wat ze niet konden verbergen.
Zo moge deze daad op geen wijze verborgen worden.
Door het heilige kruis van Christus. Amen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze drie delen vinden we gemakkelijk terug in de Mnl. formule (A: I, II, III). Vooral het middenstuk (II) sluit zeer nauw aan bij de Oudengelse tekst, maar het bevat extra een aanwijzing naar datgene waarin de verering eigenlijk bestond, nl. zich op de grond uitstrekken in de vorm van een kruis met het gezicht naar beneden. De inleiding (I) en het slot (III) blijken echter in het Mnl. proza te zijn, en de inhoud ervan wijkt ook sterk af van de Oudengelse versie. Met het oog op de reconstructie van de oorspronkelijke niet-christelijke vorm van het formulier, vergelijkt Schneider het derde deel van de Oudengelse formule met een andere, eveneens Oudengelse incantatie tegen diefstal van vee die samen met de hierboven vermelde formule in het Cambridge-hs. voorkomtGa naar voetnoot26. In deze bezwering tegen veeroof treft men de volgende passage aanGa naar voetnoot27: Garmund, godes đegen,
find paet feoh and fere þaet feoh,
and hafa þaet feoh and heald þaet feoh,
and fere ham þaet feoh
þaet he naefre naeble landes paet he hit ođlaede,
ne foldan þaet [he] hit ođferie,
ne husa þaet he hit ođhealde.
Gif hyt hwa gedo, ne gedige hit him naefre.
In vertaling luiden deze acht regels: Garmund, jonge man GodsGa naar voetnoot28
vind dit vee en breng dit vee terug,
heb dit vee en houd dit vee,
en breng dit vee naar huis,
dat hij [= de dief] nooit land hebbe om het heen
noch een plaats om het heen te dragen te leiden,
noch gebouwen om het in te houden.
Indien iemand dat zou doen, dat het hem nooit lukke
Als we deze tekst vergelijken met deel III van de Mnl. formule, lijkt elke verwantschap te ontbreken. De bovenstaande Oudengelse tekst is immers volledig heidens, terwijl de Mnl. sterk verchristelijkt is. Wanneer we echter in deze laatste de toevoegingen ‘bi den Vader ende bi den Sone ende bi den heleghen Gheest ende bi den heleghen grave ons Heeren’ weglaten, blijft het volgende over: Ic mane di, erde, dattu den dief met desen verloren dinghen .N. up di niet en houte, maer dattu hem rechtevoert doet weder bringhen of doet comen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer hi eet of drinct, hem vluchs omme doest keeren ende dese verloren dinc .N. weder bringhen. Het lijkt waarschijnlijk dat in de vierhonderd jaar later opgetekende Mnl. versie de oorspronkelijke ‘Garmund, jonge man Gods’ vervangen werd door ‘...di, erde’. Deze hypothese kan alleen dan aanvaard worden als zou blijken dat er tussen ‘Garmund’ en ‘erde’ identiteit of tenminste een nauw verband bestaat. Verder komen de woorden ‘dattu den dief met desen verloren dinghen .N. up di niet en houte’ in betekenis goed overeen met de gedachte uitgedrukt in de laatste helft van het Oudengelse fragment. Wie is ‘Garmund’, de jonge man van God? Deze persoonsnaam heeft de geleerden al veel hoofdbrekens gekost en tot midden deze eeuw is hij onverklaard gebleven. F. Grendon zag er ‘een mythologische geest of personage’ inGa naar voetnoot29, zonder zich echter verder aan een nadere verklaring te wagen; anderen als F.P. MagounGa naar voetnoot30 en G. StormsGa naar voetnoot31 hielden het woord voor de naam van een heilige priester of van een dienaar van God. In de verklaring van de naam ‘Garmund’ heeft Schneider echter de sleutel gevonden die een geheel nieuw licht werpt op de Oudengelse bezweringen tegen diefstal en ook op het verwante Mnl. formulier. Voor hem is ‘Garmund’ de naam van een Germaanse godheid en als aanwijzing daarvoor haalt hij de appositie ‘jonge man Gods’ aan. Een tweede argument ziet hij in de betekenis en etymologie van de naam zelf: ‘Garmund’ betekent immers ‘speer-beschermer’, d.i. diegene die tegen de speer beschermt. In de Germaanse godenleer zijn er twee goden die als jongelingen verschijnen en in de Oudnoorse overlevering voorkomen met de namen Balder en Freyr. Volgens Tacitus werden deze twee jonge goden in een woud in het land van Naharvalen vereerd: Een priester in vrouwelijke dracht heeft het beheer erover, maar de goden noemen zij, in Romeinse vertaling, Castor en Pollux. Het wezen van die goden is hetzelfde als dat van de Dioskuren ... Beelden van hen bestaan niet en er is geen spoor van uitheems geloof; nochtans worden zij als broeders, als jongelingen vereerdGa naar voetnoot32. Over Balder wordt in de Oudnoorse overlevering gezegd dat hij de zoon is van Odin en van Frigg. Daar Odin bij de Germanen de oude Indogermaanse hemelgod Teivaz verdrongen heeft en diens functies heeft overgenomen, kunnen we besluiten dat Balder oorspronkelijk als de zoon Teivaz en Frigg gedacht werd, d.w. de zoon van de hemelgod en van moeder aarde (Frigg)Ga naar voetnoot33. Freyr wordt in de Oudnoorse saga's voorgesteld als de zoon van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Yngvi, een andere naam voor de aardgod Ingvaz en van moeder aarde. Beide jongelingen hebben volgens de overlevering dezelfde moeder, de aarde; het zijn dus halfbroers. Onder de functies die aan Freyr worden toegeschreven, valt vooral zijn helpende en beschermende rol op. In het epos Lakasenna treedt hij op als beschermer van Asen. In de krijgsliederen wordt hij als helper geroemd en aangeduid met ‘Strijd-Freyr’, ‘Zwaard-Freyr’ en gelijkaardige samenstellingen. Het lijkt dus zeer waarschijnlijk dat ook ‘Gar-mund’, speerbeschermer, als aanduiding voor Freyr werd gebruikt. Het woord ‘Gar-mund’ komt trouwens ook voor in het Oudengelse epos Beowulf: in de genealogie van Koning Offa is het de naam van één van zijn verre voorvaders. Het is een welbekende gewoonte om koningshuizen te laten afstammen van de goden en dus is het waarschijnlijk dat in Koning Offa's stamboom Garmund de zoon van de aardgod zou aanduiden. De aardgod zelf wordt in de genealogie Hemming genoemd, waarbij -ing onmiddellijk aan Ing-vaz doet denken. Niettegenstaande de zeer vervormde en verbleekte overblijfselen van de heidense versie, bevat de Mnl. tekst een waardevolle aanwijzing voor de juistheid van Schneiders theorie. Het begin van deel III ‘Ic mane di, erde ...’ bewaart nog duidelijk de herinnering aan de zoon van moeder aarde, alhoewel de gedachte aan de ‘erde’ als godheid - op enkele sporen na - zogoed als geheel op de achtergrond is geraakt. Alleen de aanspreekvorm ‘Ic mane di’ en de woorden ‘dattu ... up di niet en houte’ lijken nog in die richting te wijzen. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat Garmund uit de Oudengelse formule één van de twee jonge goddelijke broers is, nl. Freyr. Alhoewel geen teksten bewaard zijn waaruit duidelijk blijkt dat Freyr ook als beschermer van het vee of als zoeker van verloren vee optrad, zijn er toch wel aanduidingen dat de twee broers deze rol toebedeeld kregen. Tenminste voor de Oudindische equivalenten van de twee goden, de As̓vinen (Nasatya's) is deze functie zeer goed door teksten gesteundGa naar voetnoot34, zodat ook de functie van het beschutten en terugbrengen van verloren vee, die aan Garmund in de Oudengelse bezwering wordt toegeschreven, de identificatie met Freyr (of eventueel Balder) niet in de weg staat. Wanneer we in deel III van het Mnl. bezweringsformulier een verbleekte herinnering zien van een oorspronkelijke ‘maning’ aan de zoon van de aardgod, Ing, komen ook voorgaande twee delen van het formulier daardoor in een gans nieuw licht te staan. Deel III met de aanspreking tot de aarde sluit nu nauw (ook naar de inhoud) aan bij het onmiddellijk voorafgaande middendeel: de bezweerder ligt hier immers op de aarde, zoals dat ook het geval is bij het opzeggen van de tekst uit deel II. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ‘erde’ naar moeder aarde, d.i. de moeder van de twee jonge goden, Freyr en Balder verwijst, is het duidelijk dat het zich uitstrekken op de aarde in deel II (een nadere precisering van het corresponderende veel vagere ‘doe verering’ uit de Oudengelse tekst) ook in verband gebracht moet worden met de twee goddelijke broers. Het is trouwens opmerkelijk hoe ook in deel II ‘cruus christi’ geacht wordt ‘den dief met desen verloren dinghen’ terug te brengen; hier wordt aan het heilig kruis precies dezelfde functie toegeschreven als in het overeenkomende deel in de Oudengelse formule aan de goddelijke broers, vooral dan Freyr. Het zich op de aarde neerleggen ‘in cruus wijs’ zal dan wel oorspronkelijk een vorm van zonneverering geweest zijn; het kruis was immers het symbool van de zon. Later heeft dan de gedachte aan het kruis van Christus de heidense betekenis naar de achtergrond verdrongen. In dit verband is het wellicht niet toevallig dat de vader van één van de goddelijke broers de zonnegod was. Trouwens ook de twee broers zelf werden met het kruisteken geassocieerd, zoals verder nog zal blijken. Deel I van de Mnl. formule, met de vermelding van ‘sente heleenen’, heeft niets gemeen met de vierregelige strofe in de Oudengelse tekst en is duidelijk een christelijke substitutie. In de Oudengelse tekst zijn weliswaar ook christelijke elementen aanwezig, maar de heidense oorsprong is nog duidelijk zichtbaar: er wordt immers in de epische vorm gezegd ‘zoals Bethlehem, de geboortestad van Christus, over de ganse wereld bekend is, zo worde ook de diefstal aan allen bekend door het heilige kruis van Christus’. Naar aanleiding van deze inleidende strofe stelt Schneider de volgende vraag: Ist diese Einleitung christlich konzipiert, oder liegt hier christliche Umformung eines ursprünglich heidnischen Originals vor? Gezien vanuit het verhelderend gezichtspunt dat uitgaat van de Garmund-formule, kan men de hypothese vooropstellen dat ook in de oorspronkelijke inleiding tot deel II en III dezelfde Germaanse goden die in deze twee delen aanroepen of bezworen worden, een rol hebben gespeeld. Christus en zijn kruis zouden dan de beide goddelijke broers of één van beide verdrongen hebben. De mogelijkheid wordt bevestigd door de opvallende gelijkenis tussen Christus en Freyr en Balder: Christus is immers ook een ‘jonge’ god, de zoon van God de Vader; ook hij is een helper, een beschermer van de mensheid. De Germaanse dichtkunst steunde op alliteratie of stafrijm. De eerste regel van de Oudengelse inleiding Baeđleem hatte seo buruh / Þe Crist on acaenned waes. valt op door dit ontbreken van stafrijm in de tweede helft van het vers. Duidelijk christelijke elementen zijn: Baeđleem en Crist. Het eerste, oorspronkelijke woord begon hoogstwaarschijnlijk ook met een b daar het allitereerde met buruh; dan moet Crist eveneens een woord vervangen hebben dat met een b aanving. Nu is het opvallend hoe één van de beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goddelijke broers Balder dezelfde beginletter heeft. In het Oudengels zou Balder Baeldaeg luiden. De vervanging van Crist in dit eerste vers geeft het volgende resultaat: Baeđleem hatte seo buruh / Þe Baeldaeg on acaenned waes. Vormelijk hebben we aldus een volmaakt Germaans vers. Alleen Baeđleem hoort nog vervangen te worden. In de Oudnoorse poëzie wordt de plaats genoemd waar Balder/Baeldaeg thuishoort: in de Gylfaginning heet het dat deze jonge god woont in Breiđablik, d.i. de hemel, het uitspansel. De corresponderende Oudengelse vorm Bradblic (letterlijk ‘brede glans’) zou dan door Baeđleem vervangen zijn. Verder is het ook goed mogelijk dat in mythische verhalen met de geboorteplaats van Balder de oostelijke horizon bedoeld werd. Hiervoor spreekt niet alleen de gedachte dat Balder als zoon van de hemelgod en moeder aarde op de oostelijke horizon geboren is, het aanrakingspunt tussen hemel en aarde. Bovendien wordt Balder ook geïdentificeerd met de morgenster, Balders ster (Baeldaeges tungol), die in het oosten de dag aankondigt en licht brengt na de donkere nacht en zo ook ‘licht’ brengt in de duistere diefstal. Uit de voorgaande beschouwingen volgt dan deze reconstructie van de inleidende strofe: Bradblic hatte seo buruh / Þe Baeldaeg on acaenned waes.
Seo is gemaersod geond ealne middangeard.
Swa Þyos daed for monnum maere gewurÞe
Þurh Þaet beorhte Baeldaeges tungol.
die in het Nederlands vertaald, als volgt luidt: Bradblic heette de plaats / waar Baeldaeg in geboren was.
Ze is bekend over heel de wereld.
Zo moge deze daad bekend zijn onder de mensen
Door de schitterende ster van Baeldaeg.
Deze Oudengelse strofe is volledig gebouwd volgens de regels van de Germaanse verstechniek en beantwoordt aan een strofevorm die in de Oudnoorse poëzie voorkomt:
In het middendeel van het Mnl. formulier (deel II) dat - zoals reeds hierboven gezegd werd - sterke gelijkenis vertoont met het Oudengelse corresponderend deel, legt de bezweerder zich met het gezicht neer op de aarde, slaat een kruis en zegt, zich achtereenvolgens naar de vier hemelstreken kerend:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Achter deze bezwering steekt niet alleen de reeds vermelde zonneverering (vooral wegens de zuid- en noordrichting, de zonnehoogte en -laagte), maar ook de verering van de sterren die met de twee goddelijke helpers tegen veeroof en andere diefstal in verband gebracht werden: de morgenster (orienten) met Balder en de avondster (westen) met Freyr. Deze beide sterren werden door de Germanen als één sterrenbeeld beschouwd en daar er tussen beide een dag lag, konden ze de gemeenschappelijke naam Dagster dragen. Zo wordt in het Oudengelse runengedicht bij de naam van de d-rune de volgende verklaring gegeven:
Daeg is Gods bode, dierbaar aan de mensen,
Gods glanzend licht; vreugde en hoop
voor rijken en armen, voor allen nuttig.
Daeg en het Oudnoorse Dagr (Ned. dag) worden door Schneider verklaard als de naam van een godheid, de morgenster Baeldaeg, BalderGa naar voetnoot35, de lichtende god die de dag aankondigt en aldus de bode is van de hemelgod. Balder en zijn broer Freyr zijn ook met het kruisteken, d.i. het sterrenkruis geassocieerd: dit blijkt uit een runeninscriptie waar onder de naam ehwu, d.i. de twee goddelijke jongelingen, een kruis gegrift werd als een licht-symbool en een herinnering aan hun ster-karakterGa naar voetnoot36. Zoals in deel I van de Oudengelse formule ‘Cristes rode’, het kruis van Christus vervangen werd door Baeldaeges tungol, zo vervangt Schneider consequent ook in deel II ‘Crux Cristi’ door dezelfde twee woorden en vertaalt hij het Latijnse zinnetje door:
Dit geeft opnieuw een vier-accentvers met stafrijm: b x b x en betekent: ‘het teken van Baeldaeg, de Morgenster, brenge de met name (N) te noemen ‘verloren dinghen’ terug uit welke van de vier hemelrichtingen ze ook verdwenen zijn. Deze regel is geen echte bezwering, geen bevel, maar een aanroeping tot de helper in nood, de reddingbrengende god. De Oudindische As̓vinen (Nasatya's) - waarvan de functies met die van Balder en Freyr overeenstemmen - werden door de gelovigen op gelijkaardige manier gevraagd rijkdom en andere bezittingen uit de vier hemelrichtingen aan te brengen: Van het westen, o Nasatya's, en van het oosten, van het zuiden en van het noorden komt, Asvin, hier uit alle richtingen met de rijkdom der vijf volkeren! - Behoedt ons met uw zegenGa naar voetnoot37. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Oudengelse versie moet men driemaal verering doen naar elk van de vier richtingen en driemaal de éénregelige formule opzeggen. In de Mnl. versie hoeft dit slechts éénmaal. Het is moeilijk te bepalen welke van beide versies hier het oorspronkelijke gebruik weergeeft. Toch willen wij er even op wijzen dat drie in de Pythagorische getallensymboliek de hemel aanduidt en vier de aarde, zodat er mogelijkerwijze een symbolische verbinding ontstaat tussen de krachten van de aarde en die van de hemel, waaraan de twee goddelijke broers eveneens volgens het Germaanse geloof hun ontstaan te danken hebben.
De voorgaande bespreking van de drieledige formule die we met A hebben aangeduid, kunnen we als volgt samenvatten. Het laat-middeleeuwse Mnl. formulier heeft sterk christelijke invloed ondergaan, maar vertoont nog in zijn drieledige bouw en in zijn goed bewaard middendeel duidelijke heidense trekken. Dank zij de oudere Oudengelse formule en de ingenieuze interpretatie ervan door Schneider, kunnen we ons de heidense oervorm van de Mnl. tekst als volgt indenken. In het middelpunt stond de aanroeping tot de helper in nood, de jonge god Balder. Deze werd in een epische inleiding en in de eigenlijke ‘bezwering’ uit het middendeel vervangen door Christus, die door zekere overeenkomstige functies des te gemakkelijker Balders plaats kon innemen. Het derde deel werd in de Oudengelse formule volledig verchristelijkt, in het Mnl. slechts gedeeltelijk. Het omgekeerde is waar voor deel I. Niettegenstaande de duidelijke verschillen in christianisering, is het zeker dat de Oudengelse en de Mnl. formule op eenzelfde oertekst teruggaan. Verder is het merkwaardig dat de Mnl. tekst, ondanks het feit dat hij vier eeuwen na de Oudengelse werd opgetekend, nog steeds onmiskenbaar heidense elementen bevat. Dit toont nog eens aan hoe diep ingeworteld en beklijvend deze heidense formules moeten geweest zijn. De preciesheid tenslotte waarmee in deel II van de Mnl. formule de manier aangegeven wordt waarop de verering hoort te geschieden, werpt ook licht op de vaagheid van het overeenkomstige deel in de Oudengelse formule. Deel I van het drieledige formulier dat we als A aangeduid hebben, is in de Mnl. tekst een christelijk substituut voor een oorspronkelijk vierregelig vers, zoals we hierboven hebben aangetoond. In de Mnl. prozatekst wordt gezinspeeld op de legende van de Kruisvinding door de H. Helena († 329), echtgenote van Sint-Anastasius en moeder van de beroemde Romeinse keizer Constantijn. Deze legende van de Kruisvinding komt eveneens in verwante Oudengelse bezweringsformulieren tegen diefstal voorGa naar voetnoot38. In deze legende wordt geleidelijk aan de moeder van Constantijn een rol toebedeeld die in tegenspraak is met de schaarse historisch vaststaande gegevens die daarover bekend zijn. Reeds vroeg heeft deze legende trouwens de historici met een zeker wantrouwen vervuld. Zo lezen we b.v. in het zg. decretum pseudo-Gelasius, De recipiendis et non recepiendis libris dat in Rome de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
publieke lectuur van deze legende niet toegelaten was. Zeker is dat bij het begin van de 4de eeuw, de toestand van het H. Graf erbarmelijk was: bedolven onder hopen aarde, kon het zelfs niet door de pelgrims bezocht wordenGa naar voetnoot39. Trouwens deze bezoeken zouden allicht aanleiding hebben kunnen geven tot een verkeerde interpretatie: op die plaats was immers een tempel van Venus opgericht. Keizer Constantinus liet de heidense tempel afbreken en de grot waarin Christus begraven werd weer blootmaken. Op die plaats liet hij een basiliek oprichten, die in 335 voltooid werd. In documenten uit deze tijd is er nergens sprake van een eventuele ontdekking van het ware kruis waaraan Christus gestorven is. Pas in 347 vermeldt Sint-Cyrillus van Jeruzalem dat de gelovigen een deeltje van het kruis meenamen waarvan, zo schrijft hij, de stukjes reeds overal verspreid waren. Hieruit kunnen we besluiten dat deze ontdekking van het kruis moet plaatsgehad hebben tussen 335 en 347, maar het duurde tot het einde van de 4de eeuw vooraleer de naam van de H. Helena met deze vinding geassocieerd werd. In 390 en in 395 schrijven Johannes Chrysostomos en Sint-Ambrosius de Kruisvinding aan de H. Helena toe, maar dat is dan ook het enige waarover beide geleerden in dit verband akkoord gaan. De omstandigheden van de ontdekking en vooral de manier waarop de echtheid van het kruis bewezen werd, verschillen. Vanaf het begin van de 5de eeuw echter, neemt men algemeen aan dat Helena in een visioen opdracht kreeg de plaats te bepalen waar het kruis verborgen lag ‘in der erden’. Volgens één van de meest gangbare versies van de legende werden drie kruisen gevonden: dat van de twee moordenaars en dat van Christus. Om uit deze drie het echte kruis te ontdekken werd met het hout een dode vrouw aangeraakt, die dan door het kruis van Christus weer levend zou geworden zijn. Van de vele pelgrims die ook uit onze streken gedurende de Middeleeuwen de heilige plaatsen gingen bezoeken, werd een reisverslag bewaard van iemand die in 1458 de heilige stad bezocht. In de Peregrinatie van Jherusalem beschrijft deze onbekend gebleven pelgrim de gebouwen en in zijn verslag over de ‘Onse Vrouwe Capelle’, vermeldt hij bondig de legende van de KruisvindingGa naar voetnoot40: Ende op die luchter syde vanden outaer, daer staet een venster mit een yse-ren tralie. Ende dae was in verheven dat halve cruce vanden keysers, ende daer staet noch een cleyn monstrancy van zilver, ende daer is noch een cleyn stic van Gods cruys in. Ende mids [= midden] in dese capelle dat is die stede daer dat dode wijf in worde verwect mit Ons Heren Cruce, doe dat cruys ghevonden was van Sinte Helena, ende daer mede worden onderscheyden Gods cruce ende die moerdenaers crucen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En wat verderGa naar voetnoot41: Item, soe gaetmen voert neder onder die eerde, soe coemtmen tot Sinte Helena Capelle. Ende daer en is gheen licht dan van lampen ende keersen, ende daer staen drie outeren. Ende dan gaet gy voert in een dal diep onder de eerden wel .xlij. trappen; daer is die selve stede daer Sinte Helena [vant] God cruce ende die moerdenaers crucen ende Gods naghelen ende die speer ende die doernen crone. Deel B komt in de Oudengelse parallele tekst niet voor. Het lijkt een toevoeging die in een heel andere traditie staat dan de overige twee delen. Het ‘ontwe’ snijden van een loden plaat met de naam van de dief erop, welke laatste dus ook in twee gesneden wordt, herinnert aan een gelijkaardig gebruik ‘om zuvel te onttoeverene’Ga naar voetnoot42. Het doel is hier echter het tegenovergestelde: nl. hem naar de woning te doen komenGa naar voetnoot43. Dit gebruik om een dief te ontmaskeren of om gestolen goederen terug te vinden is mij niet van elders bekend. In verband met deel C dient erop gewezen te worden dat bij het godsoordeel met het psalmboek of de bijbel, waarover we het hierna nog zullen hebben, ook een mis moest gelezen te worden. Dit gebeurde vóór de eigenlijke dierproef aanving. Het was de mis van de Kruisvinding, wat wijst op de analogiegedachte tussen het vinden van de dief en van het kruis. Volgens de instructies in de Parijse codex uit de 12de eeuw waarin die mis voorkomt, moet men bovendien de H. Maagd, ‘ma dame sainte Cruiz’ aanroepen, opdat God zou beletten dat iemand bij de proef ten onrechte zou beschuldigd wordenGa naar voetnoot44. Het vermelden van de H. Anastasius en van de kinderen, zal - zoals J. Verdam terecht heeft opgemerkt - ‘wel alleen een voor Helena's eer bedoelde toevoeging zijn, doch met de zaak zelve niets te maken hebben’Ga naar voetnoot45. Ook vindt men de Kruisvinding soms vermeld in de spiegel-, kristal- of nagelproefGa naar voetnoot46, een ander bekend middel om een dief te ontdekkenGa naar voetnoot47: Faire une croix sur un verre de cristal; écrire sous cette croix sancta Helena; donner ce verre à tenir à un enfant de dix ans, qui soit chaste, et né de légitime mariage; dire derrière lui à genoux trois fois l'oraison de sainte Helène: Deprecor te Domina sancta Helena, mater Regis Constantini, etc. Et quand l'enfant verra un Ange dans le verre, lui demander qui est le voleur que l'on cherche. Tot besluit kunnen we zeggen dat deze driedelige magische formule één van de merkwaardigste incantamenta uit ons taalgebied is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. KleiballetjesIn 1539 wordt te Gent Hendric Palync, een tovenaar, door het gerecht ondervraagd. Hij bekent zich met allerlei magische praktijken te hebben ingelaten. Zo was hij eens aanwezig op de plaats waar de Heer van Erpe [279] ... dede eene coniuratie ter causen van eenen juweele dat hijGa naar voetnoot1 verloren hadde, ende datte met bollekens van poteerde in een becken met watere ... ende waeren ghescreven xij naemen in een bolleken de naeme agla in een briefken ende indien vande zelven namen die daer ghescreven zyn yemendt besculdich es, zyn bolleken zal open gaen, ende indien der nyemant besculdich en es, zo sal tbolleken daer agla inne ghescreven staet - dwelc es, zo hy zegt, ons Heeren naeme - breken; in de coniuratie moet ooc eenen psalmGa naar voetnoot2 ghelesen zijn, zo hij meent quicumque vult salvus esse. Van Werveke, de eerste uitgever van de tekstGa naar voetnoot48, heeft zich nu een eeuw geleden onthouden van enige commentaar bij deze bijzonder interessante passage. Blijkbaar wist hij niet goed waarover Hendric Palync het precies had. Diens beschrijving van het ceremonieel waarvan hij wellicht getuige was, is trouwens zeer verward weergegeven. Terloops moge er worden op gewezen dat ook notabelen als de heer van Erpe in deze proef vertrouwen stelden. Duidelijk is dat het ging om een magische procedure om te ontdekken wie van twaalf mogelijke beschuldigden de diefstal van het juweel had gepleegd. Men schreef elk van de twaalf namen op een strookje papier of perkament (een briefken) en ook de naam Agla. Deze laatste is inderdaad - zoals Palync vermoedde - één van de vele namen van God. Deze dertien strookjes met namen werden elk in een balletje klei of potaarde gestopt. Deze balletjes legde men dan in een kom water te week. Het eerste dat na enige tijd open ging, reveleerde de naam van de ware schuldige. Ging het balletje met erin de naam Agla eerst open, dan betekende dit dat de echte dief zich niet onder de twaalf verdachten bevond. Deze kleiballetjesproef om door het lot, of - indien men wil - door Gods tussenkomst uit een reeks beschuldigden de ware dief te halen, was in de Middeleeuwen algemeen bekend. Hij komt voor met verscheidene variantenGa naar voetnoot49. De mogelijkheid tot bedrog kan bij deze methode niet worden uitgesloten: zo kon men b.v. een bepaald strookje zodanig slordig in een balletje stoppen dat dit bijna zeker het eerst moest opengaanGa naar voetnoot50. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1382 werd te Londen de Nederlander Henry Pot tot een uur schandpaal veroordeeld, omdat hij met deze methode een dief had opgespoord onder tweeëndertig verdachten. Reeds op het einde van de dertiende eeuw kwam deze divinatiemethode in Engeland zeer veel voorGa naar voetnoot51. Een uitzonderlijk voorbeeld van dit lots- of godsoordeel treft men aan in een vroeg dertiende-eeuws handschrift uit Erfurt. Het is exceptioneel omdat het gepaard gaat met een gedetailleerd ceremonieelGa naar voetnoot52. De proef begint 's nachts met psalmen en gebeden. Daarna begeeft de magiër zich naar een plaats waar pottenbakkersklei te vinden is. Bij het verlaten van zijn huis of de kerk wordt de paternoster en het credo gebeden. De vermelding van de kerk wijst erop dat de proef ook door priesters werd uitgevoerd ten behoeve van hun pariochianen. Onderweg worden zeven psalmen gebeden en mensen die men toevallig kruist, gaat men stilzwijgend voorbij. Bij de klei aangekomen, zet de magiër zijn hiel erop en houdt die erop, terwijl hij zich achtereenvolgens naar het oosten, het zuiden en het noorden keert en daarbij telkens het woord Syos uitspreekt. Dan draait hij zich weer naar het oosten en reciteert een kort gebed, beginnende met ‘Eeuwige Kracht, ontelbare macht, ware tegenwoordigheid van de dingen, ik smeek onderdanig om uw vergevingsgezindheid...’. Met een truweel met een wit handvat steekt hij de aarde rond zijn hiel weg en schept de klei op die hij voor zijn doel nodig heeft. Ondertussen zingt hij een Te Deum en een Gloria in Excelsis. Wanneer hij aldus de klei in zijn bezit heeft, schrijft hij op twee stukjes perkament respectievelijk Ja en Neen, en stopt die elk in een kleiballetje. Daarop plaatst hij een kom met wijwater tussen beide balletjes, slaat een kruisteken en reciteert een kort gebed. Dan legt hij ze in het water en bezweert ze in de naam van Elias en Mozes de waarheid in deze zaak te reveleren, nl. of de beschuldigde al dan niet de dief is. Hij opent daartoe het eerste balletje dat naar hem toe drijft. De procedure uit het Erfurtse handschrift is één van de vele variaties die bij deze proef worden aangetroffen. Uit het getuigenis van Hendric Palync weten we dat men ook in de Nederlanden deze kleimethode kende. Bovendien zijn enkele teksten bekend waar de proef wordt uiteengezet: [280] Om goet te vinden dat genomen is ende men dat op yement vermoet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naem alpha et o, ende lectGa naar voetnoot3 elc briefkijn in een bollekijn clijtaerdenGa naar voetnoot4, ende nem een glasen becken met sconen bornGa naar voetnoot5, ende stellet op dit parckGa naar voetnoot6, ende lect die bollekijns daerin tenen ronden ringe, ende ons HerenGa naar voetnoot7 int middel. Hier moeten de balletjes in een cirkel gelegd worden, en dat met de naam van God in het midden. De ‘psalm’ die volgens Hendric Palync bij de proef diende gelezen te worden, wordt hier genoemd. In feite zijn dit de beginwoorden van het zg. Symbolum Athanasianum, dat in middeleeuwse teksten geregeld, zij het ten onrechte, een psalm genoemd werd. In een zo dadelijk te vermelden tekst is het een andere psalm, maar het in de magie zo geliefde Quicumque vult salvus esse duikt ook nog in een Latijnse versie op. Een tweede Mnl. versie luidt als volgt: [281] Hoemen soude weeten, wair enich dinck verloren, wie dattet hadde. Dit is een variant van wat in de grond als één en dezelfde procedure kan beschouwd worden. Kleiballetjes worden hierbij echter niet gebruiktGa naar voetnoot53. De beslissing over de schuldvraag wordt er overgelaten aan de magneet of zeilsteen (Lat. magnes). Nu heeft deze steen wonderlijke krachten, maar het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aantrekken van papier of perkament is daar niet bij. In middeleeuwse encyclopedieën zegt men wel dat hij goed is ‘ter toeverien’, zonder verdere preciseringGa naar voetnoot54. Hoe groot het aantal gelijkaardige proeven was, moge blijken uit het volgende Franse voorbeeldGa naar voetnoot55. Volgens deze tekst moet men een aantal keitjes uit een lopend water nemen. Men verwarmt ze in het vuur en legt ze enige tijd onder de deurdrempel. Daarna doet men ze in een kom vol water onder het uitvoeren van een aantal ceremoniën, terwijl men ook telkens de naam van een verdachte noemt. Bij de naam van de echte dief zal het keitje het water aan de kook brengen. Uit de zestiende eeuw dateert een Latijnse tekst uit de Nederlanden (G. 4, 54r-55r). Alle verdachten worden hier in een kamer samengebracht en alle namen worden op kleine strookjes perkament geschreven. Op een ander strookje schrijft men alpha et omega, een naam van God. Alle stukjes worden in kleiballetjes gestopt die dan in een bekken gevuld met water worden gelegd. Het water wordt gewijd, dan volgt een bezwering (Coniuro te, aqua benedicta ...), nog een gebed, en tenslotte nog een tweede bezwering. Wanneer na deze teksten nog geen stukje perkament uit een van de balletjes loskomt en naar de oppervlakte drijft (Si post talem coniurationem nihil ad huc ex globulis terreis sursum ascendit ...), reciteert men het reeds hierboven vermelde Quicumque vult salvus esse. Tot daar de tekst. Men wordt verondersteld te weten dat de naam op het bovendrijvend briefje die van de dief is. Evenmin wordt gezegd dat wanneer het strookje met alpha et omega bovendrijft, dit betekent dat de ware schuldige zich niet onder de verdachten bevindt. Vermelden we volledigheidshalve nog een gelijkaardig Latijns experiment ad cognoscendum furem uit een Utrechts Liber exorcismorum dat echter - in tegenstelling tot het vorige - geen Mnl. teksten bevatGa naar voetnoot56. Vermelden we ook nog de volgende marginale aantekening die bij de proef door een jongere hand werd aangebracht: sed modus iste nullo modo practizandus, quia omnino prohibitus et illicitus est. Terloops vestigen we er ook de aandacht op dat deze proef in Duitsland eveneens gebruikt werd om bij voorbaat te weten wie van twee personen die op het punt staan een tweekamp te beginnen, als overwinnaar uit de strijd zal komen. De namen van de twee tegenstanders worden in kleiballetjes gestopt die in gewijd water gelegd worden. Wiens balletje eerst loskomt en bovendrijft, zal zegevieren. Deze prognose die door Hans Hartlieb beschreven wordt, noemde men volgens hem ‘Hertzog Ernst kunst’Ga naar voetnoot57. Bij ons is van dit gebruik geen spoor te bekennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Draaiend Psalmboek of BijbelEen van de bekendste proeven om uit te maken wie een diefstal heeft begaan en uit een aantal verdachten de ware schuldige te halen, is de zg. draaiende bijbel of ‘souter’, d.i. psalmboek. Hij wordt vermeld in Des Conincs SummeGa naar voetnoot58 als ‘eenen souter’ te doen ‘omme lopen’ of draaien. Deze proef, die nauw verwant is met die van het draaiend brood, komt in de Middeleeuwen en de 16de eeuw voor met enkele varianten. Zo kan men - we zagen het reeds - ofwel een bijbel of een ‘souter’ gebruiken. Verder kan de proef uitgevoerd worden met of zonder gebruik van een sleutel. Een derde mogelijkheid bestaat erin i.pl.v. een boek een zeef en een grote schaar te gebruiken. Deze verschillende mogelijkheden komen in de ons omliggende landen voor met min of meer gedetailleerde beschrijvingen van de proef. In het Nederlands taalgebied echter, zijn vermeldingen zeer schaarsGa naar voetnoot59 en beschrijvingen zijn in de door ons behandelde periode onbestaande. De ene tekst die we bezitten is wel getiteld ‘Den zouter omme te doen gane’, maar vertelt helemaal niet hoe men bij deze proef te werk ging. Het is trouwens om nog andere redenen een zonderlinge tekst, zoals we zullen zien. Wanneer men een bijbel gebruikt, wordt in het boek, b.v. bij het begin van het Evangelie van Sint-Jan een sleutel gestoken. Alleen de baard steekt erin, de schacht en het oog komen buiten het boek. Afbeeldingen van deze proef zijn zeer zeldzaam en weinig realistischGa naar voetnoot60: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In plaats van een sleutel kan men ook een houten spil gebruiken met aan het einde een knopvormige verdikking. Een groot deel van de spil en de knop (Lat. capitellum) steken uit het boek. De bijbel wordt dan stevig toegebonden. Twee tegenover elkaar staande mannen houden het boek vast met de toppen van hun wijsvingers. Dit is mogelijk doordat het oog van de sleutel of de knop van de houten spil in een opening, die in een houten plankje gemaakt is, wordt opgehangen. De opening ziet er uit als volgt: B A. De knop of het oog wordt in A gestoken en dan naar B verschoven, zodat de spil of de sleutel erin blijft hangen, maar toch vrij kan gaan draaien. Het plankje wordt door de wijsvingers van de twee mannen horizontaal gehouden, de sleutel of spil met onderaan de bijbel hangt vertikaal naar beneden.De twee personen die de bijbel met hun vingertoppen op het plankje vasthouden beginnen nu een dialoog. De ene zegt ‘N. - hier wordt de naam van de verdachte genoemd - is schuldig’. Daarop antwoordt de andere: ‘N. is niet schuldig’. Dit wordt driemaal herhaald. Gebeurt er niets dan is de verdachte onschuldig en gaat men door met de naam van een andere verdachte. Wanneer bij het noemen van een verdachte de bijbel om zijn eigen as begint te bewegen of draaien of op de grond valt, heeft men de echte schuldige aan de diefstal gevonden. Een variant bij het gebruik van een sleutel en een psalmboek wordt door Reginald Scot beschrevenGa naar voetnoot61. De naam van de verdachte (of van één van de verdachten) wordt op een stukje papier geschreven. Dit reepje wordt in het holle deel van een grote sleutel gestoken. Dan legt men deze op het 18de vers van Psalm 49: Si videbas furem, currebas cum eo: et cum adulteris portionem tuam ponebas. Het goed gesloten boek met de sleutel erin wordt dan losjes vastgehouden door de ‘detective’ en zijn klant. De eerstgenoemde spreekt daarbij het genoemde psalmvers uit. Indien de naam in de sleutel die van de echte dief is, zullen boek en sleutel draaien of op de grond vallenGa naar voetnoot62. De oorsprong van de proef is te zoeken bij de godsoordelen. Het kerkelijke verband blijkt trouwens ook uit het gebruik van kerkelijke boeken als bijbel of psalmboek die zich in de regel niet in het bezit van leken bevonden. Toen in de dertiende eeuw de Kerk haar steun aan de godsoordelen introk, bleef de proef nog eeuwenlang in gebruik, tot in de voorgaande eeuw toeGa naar voetnoot63. Waren priesters oorspronkelijk nauw bij de uitvoering van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
proef betrokken, in latere tijd is dit niet meer altijd het geval. Leken die de proef wilden uitvoeren dienden dan wel over een kerkboek te beschikken. Ze vroegen dat dan in leen aan een priester. Zo bekent in 1539 Hendrik Palync te Gent dat hij aan een priester een ‘keerboek’ gevraagd had. Hij was een bekend bezweerder die verscheidene mensen hun verloren goed terug bezorgd hadGa naar voetnoot64. Wat hij precies met dit ‘keerboek’ deed, zegt hij niet en de rechters vragen het hem ook niet: die wisten wel dat het om een vorm van de souter- of bijbelproef gingGa naar voetnoot65. Een drietal oude kerkelijke bronnen, uit de 12de eeuw of daaromtrentGa naar voetnoot66, handelen over het godsoordeel met het draaiende kerkboek. Het best worden we over de proef ingelicht door de volgende passageGa naar voetnoot67: Ad faciendum iuditium cum psalterio. De priester die de proef leidt, bad verder dat het psalmboek zich bij onschuld van de verdachte van oost naar west zou bewegen, en bij schuld in de omgekeerde richting. Volgens dit ceremonieel moet het boek dus in alle geval draaien. Volgens een andere tekst echter bewijst het stilblijven van het boek de onschuld en het bewegen (in gelijk welke richting) de schuld van de verdachte. Het is deze laatste versie die later algemeen gebruikt werd. Een sterk verwante proef is de draaiende zeef. Uit ons taalgebied zijn geen teksten bewaard. Toch was deze proef, de coscinomantie, zeker ook bij ons bekend. Zo bedreef een zekere Anthonine Van der Kercke te Brugge in het midden van de zestiende eeuw toverij met een zeef om een verloren geldbeugel weer te vindenGa naar voetnoot69. De benen van een grote schaar omklemmen de zijkant van een zeef. Die wordt door twee tegenover elkaar staande personen met een vinger in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoogte gehouden. De namen van verdachte personen worden genoemd: wanneer bij het vermelden van een bepaalde naam de zeef trilt, beweegt of draait, is deze beschuldigde de echte diefGa naar voetnoot70. In 1554 werd een geestelijke, William Hasylwood voor het gerechtshof van Londen ervan beschuldigd deze proef toegepast te hebben. Hij bekent dat hij ‘... dyd take a seve, and a payre of sheeres, and hanged the seve by the poynte of the sheeres’Ga naar voetnoot71. Terwijl twee personen de schaar en de zeef vasthielden, zei hij deze woorden: ‘by Peter and Paule, he hath yt, namyng the partye whom he in that behalf suspected’. De apostelen Petrus en Paulus die volgens sommigen de uitvinders van deze proef zouden zijnGa naar voetnoot72, worden dikwijls bij dit experiment betrokken en ook bij de bijbelproef duiken hun namen soms op. De proef wordt als volgt voorgesteldGa naar voetnoot73: Naar een andere bron vermeldt, worden de volgende nietszeggende woorden door de magiër uitgesproken: ‘dies, mies, Jeschet, benedaefet, dowima, Emitemans’, gevolgd door de naam van de verdachte. Ook hier verraadt het draaien van de zeef de ware schuldigeGa naar voetnoot74. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het voorgaande blijkt in alle geval duidelijk dat de zeefproef nauw verwant is met de psalmboek- of bijbelproef. Maar keren we nu, na deze uitweiding over de draaiende zeef of teems, terug naar deze laatste. De enige tekst die op dit experiment betrekking heeft, is de volgende: [282] Den zouter omme te doen gane. Het eerste wat bij deze Mnl. versie opvalt, is dat ze totaal verschilt van de proef zoals die - de varianten incluis - in de ons omringende landen voorkomt. Op de titel na is er van ‘omme ... gane’ geen sprakeGa naar voetnoot75. Dat de proef bestemd is om de ware dief uit een aantal verdachten af te zonderen, wordt niet vermeld. Men kan het alleen afleiden uit de titel en uit het feit dat deze ‘zouter’-proef steeds voor dit doel gebruikt werd. De drie aartsengelen die hier worden opgeroepen, worden ‘gemaand’ te reveleren wat ‘ghesciet es’ en wat de magiër ‘van al desen dinghen’ wil weten, wat die ‘dinghen’ ook zijn mogen. Wie in de laatste alinea ‘gemaand’ wordt, wie ‘hu’ en ‘di’ is die zich moet omkeren, is onduidelijk. Is het ‘den zouter’ of zijn het de als een eenheid beschouwde drie geesten? Het totaal afwijkend ritueel dat hier als de souter-proef wordt beschreven is m.i. het gevolg van een vermenging van deze proef met een andere manier om de waarheid van verborgen dingen, geheimen, te weten te komen. Deze laatste divinatiemethode was dus ook bij diefstal bruikbaar. Deze methode is uit de ons omringende landen welbekend, maar in het Nederlands heb ik er nog geen voorbeelden van gevonden. Ze bestaat uit het oproepen van één of meer dan één geest aan wie dan allerlei vragen kunnen gesteld wordenGa naar voetnoot76. Ga naar margenoot+In de beruchte ons reeds bekende Clavicula Salomonis, komt een tekst voor die De experimentis furti als titel heeft (G. 5, 25r-26). Hierbij wordt door het trekken van een magische cirkel, door gebeden en conjuraties, een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geest opgeroepen. Deze zal aan de magiër de naam reveleren van de dief. Dit gebeurt natuurlijk alleen wanneer het experiment op de juiste dag en het gepaste uur door een geschikt persoon wordt uitgevoerd, met inachtneming van allerlei voorzorgen en cum omnibus solemnitatibus necessariisGa naar voetnoot77. Een andere veel gebruikte magische procedure is het nagelkijken. Hierbij wordt op de duim van een kleine jongen olijfolie gestreken. De magister vraagt in een gebed dat een geest zou verschijnen die het kind zal zien in zijn gepolijste, geoliede en daardoor als een spiegel werkende nagel. Deze geest - soms zijn het er ook verscheidene - zal dan de ware dief verraden. Binnen ons taalgebied wordt er slechts even een allusie op gemaakt in de Summe, waar men leest over tovenaars dat ‘si doen inden naghel ... sien na ghestolen goet’Ga naar voetnoot78. Een beschrijving wordt echter niet gegeven. Vermelden we terloops dat deze vorm van divinatie ook gebruikt werd om verborgen schatten op te sporenGa naar voetnoot79. Een kort voorbeeld uit Engeland (15de E.) moge hier volgenGa naar voetnoot80, een ander, zeer uitvoerig vindt men in Appendix B: A charme for thefte yprovyd. Dit is spiegelmagie, nagel- of kristalkijkerij door specularii, die soms niet één maar drie geesten oproepen. In 1467 bekende een zekere William Byg in Engeland dat hij een jongen (jonger dan twaalf) gebruikte bij het kristalkijken om gestolen goederen terug te vinden. Hij gaf hem een stuk kristal in de hand, liet hem een onzevader, een ave en een credo opzeggen samen met het volgende gebed: ‘Lord Jesus Christ send us three angels from the right-hand direction who shall tell or show us the truth about these things which we shall ask’. Als de jongen één of meer dan één engel zag verschijnen, dan maande Byg ze de waarheid te revelerenGa naar voetnoot81. Het besluit is duidelijk: de enige Middelnederlandse tekst waarin - naar het opschrift te oordelen - de proef met het psalmboek of de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijbel beschreven wordt, is in feite een deel van de geoliede-nagelproef. Het vermelden van ‘dattu di omme keers’ in de laatste alinea is daar niet mee in tegenspraak, daar ‘omme keers’ hier niet ‘op zichzelf ronddraaien’, maar wel ‘terugkeren’ betekent, zoals dat ook in het formulier van Sint-Helena en de Kruisvinding het geval is (zie hierboven). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Draaiend broodBij een ander godsoordeel dat in de Summe ‘een broet doen omme lopen’ genoemd wordt, vervangt men de zeef of het psalmboek door een broodGa naar voetnoot82. Voor het overige zijn beide proeven nauw verwant. Het brood wordt opgehangen aan een soort spil die kan draaien. Twee mannen houden het omhoog terwijl men de naam van verscheidene verdachten noemt. Bij het noemen van de ware dief, gaat het brood draaien. Tot in de dertiende eeuw, toen de Kerk zich van dit en andere godsoordelen begon te distantiëren, werd de proef meestal door of in aanwezigheid van een priester uitgevoerd, wat de geloofwaardigheid ervan alleen verhoogde. Een Latijns formulier uit de veertiende eeuw beschrijft de voorbereiding tot de proef als volgtGa naar voetnoot83. De priester zegent water en de diaken maakt brood uit gerstemeel gemengd met dit wijwater. Het deeg wordt gebakken, terwijl beiden zeven psalmen met litanieën en gebeden bidden. In deze gebeden wordt God aangeroepen en om hulp gevraagd bij het doen kennen van wat men vraagt per hoc iudicium panis ordeacei. Nadat het brood uit de oven gehaald is, wordt het op het altaar gelegd en wordt er een mis over gelezen. Dan begint het eigenlijke oordeel. De priester maakt een kruis en tekent het op de platte kant in het versgebakken brood. Op het snijpunt van de twee lijnen die het kruis vormen, steekt hij een ronde spil doorheen het brood. Dan geeft hij het gezegende brood aan twee betrouwbare mannen die de spil vasthouden. De priester zegt daarop een conjuratie waarbij hij het brood bij de Vader, de Zoon en de H. Geest bezweert om zijn as te gaan draaien van zodra de naam van de ware dief genoemd wordt: turna te in gyro, panis ordeacee, et si culpabilis non est, nequaquam moveraris.... Hoe het brood werd opgehangen is niet duidelijk. Vermoedelijk was er aan het uiteinde van de spil een knop die, zoals bij de bijbelproef, los in een oog hing. De spil hing vertikaal, het brood zelf horizontaal. De twee mannen die een soort plankje vasthielden, waarin een opening met daarin de knop van de spil, deden dit met twee vingers. Volgens de reeds vermelde Johann Hartlieb, lijfarts van hertog Albrecht V van Beieren, en auteur van een bekend werk over de verboden kunstenGa naar voetnoot84, werden in de zijkant van het brood ook drie messen gestoken. Dit is dus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
één van de vele varianten die we bij deze broodproef aantreffen. Hij wijkt in niets essentieels af van de messenloze variant. Hetzelfde kan gezegd worden van nog een andere waar niet drie maar vier messen in de zijkant steken. Dit laatste blijkt uit een proces dat in 1382 te Londen werd gevoerd tegen een zekere Richard Berewold. Hij had aan al die het horen wou rondverteld dat hij de dief kon aanwijzen van iets dat van Matilde de Eye ontvreemd was. Toen men hem vroeg dit waar te maken, nam hij een brood ‘and fixed in the top of it a round peg of wood and four knives at the four sides of the same in form like a cross’Ga naar voetnoot85. Reeds vroeger in dezelfde eeuw verklaarde Bisschop Baldock van Londen dat de divinatievorm per panes et cultellos bij diefstal in zijn diocees algemeen in gebruik was. Dat de proef ook in de Nederlanden niet onbekend was, mag men zonder meer aannemen. Er is niet alleen de vermelding van de proef die volgens de Summe door ‘toverers ende wighelaers ... om goets wille’ werd uitgevoerd. Alhoewel er uit de hier behandelde periode geen Middelnederlandse teksten voorhanden zijn, zijn er wel enkele experimenta die weliswaar in het Latijn zijn gesteld, maar voorhanden in handschriften die ook Nederlandse teksten bevatten en dus uit onze gewesten afkomstig zijn. Ga naar margenoot+In één van deze, getiteld ad inveniendum furtum per panem (Lo. 5, 8r) moet men in het witste brood dat men vindt op de platte kant in een cirkel vier ‘namen’ schrijven: + m + heloy + elyen + tetragrammaton +. Daarna steekt men in de zijkant vier messen, terwijl men een kort gebed bidt. Men schrijft daarna de vier zo-even genoemde namen van God in de messen - vermoedelijk in elk mes één - en in elk ook één van de volgende vier groepen Latijnse woorden: + hec dona + hec vicia et maleficia + hec sancta sacrificia + hec illibata sydera vel venus munera. Of het brood werd vastgehouden en hoe dat dan wel diende te gebeuren, vernemen we verder niet. Blijkbaar werd de lezer verondersteld dit te weten. Dan volgt de eigenlijke proef: iemand zegt ‘by de H. Petrus en Paulus, deze .N. heeft deze diefstal gepleegd’. Iemand anders ontkent dit (alter negat). Is de verdachte schuldig, dan gaat het brood rond zijn as draaien. De tekst is niet zeer duidelijk, niet volledig en weinig gedetailleerd. Hetzelfde is het geval voor een andere beschrijving van de proef in hetzelfde manuscript (Lo. 5, 129r). Hier komen enkele variaties en ook een paar zinnen in het Frans voor. Ook hier worden vier messen gestoken in de zijkant van het brood. In elk van de vier segmenten waarin de platte kant door het kruis verdeeld is, worden de volgende woorden geschreven: in het eerste segment hec dona hec munera, in het tweede hec cum sacrificia illibata, in het derde esdras alpha et oo, en in het laatste primus et novissimus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van de twee personen die het brood vasthouden zegt: per seint Peiris, per seynt Paul .N. fist cest larcineGa naar voetnoot86. De andere antwoordt met dezelfde zin maar non fist i.pl.v. fist. Daarop volgt een kort gebed in het LatijnGa naar voetnoot87. Daarmee eindigt deze tekst. Over het draaien wordt met geen woord gerept. De vermelding van St.-Petrus en St.-Paulus op het decisief moment treft men ook aan - we zagen het reeds hierboven - bij de draaiende bijbel met (of zonder) sleutel. De derde en tevens uitvoerigste en volledigste tekst vindt men eveneens in ditzelfde manuscript (Lo. 5, 124r-25r). Ook hier komen in de Latijnse tekst enkele Franse zinnetjes voor. Interessant is ook dat hier een pentekening staat die het brood met de messen erin afbeeldt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men kieze een brood met een zeer effen korst zodat men er gemakkelijk kan op schrijven. De magister houdt het in de linkerhand, hij zegent het met de rechter en tekent er een kruis op, zeggende: In nomine Patris, et Filii et Spiritus sancti. Amen. Hierop volgt een gebed waarbij aan God gevraagd wordt te reveleren wie de ware schuldige is. De magister steekt in het midden van het kruis op de platte kant een lang mes (cultellum longum) met een ronde kop. Twee mannen qui sunt legi houden met twee vingers het brood vast, terwijl de magiër Jhesum christum zegt. Dan steekt de meester vier messen in de zijkant, telkens een paar woorden zeggend: bij het eerste mes Christus vincit, bij het tweede Christus regnat, bij het derde Christus imperat en bij het vierde Jhesus Christus nobis veritatem de qua querimus demonstrat. Het brood wordt vastgehouden door de magister en zijn helper (socius). Daarop volgt een lang Frans gebed, beginnend met: ‘Seigneur Deux, benissez ceste creature de payne auxi sertain come vous benissez les seinte paines in li deserte ...’, een referentie aan de vermenigvuldiging van de broden. Men bezweert het brood (Coniuro te pane) bij de moeder Gods, de apostelen, de evangelisten, de negen orden der engelen, de 144.000 maagden, de zon, de maan, de sterrren, enz. ‘que tu moves, payn, en tour de perdens si vite soit que .N. de soit culpable de ceste fet et si non que tu ne moves’. Als het brood niet beweegt, zo besluit de tekst laconiek, dan herhaalt men de procedure, noemt de naam van een andere verdachte, en zo telkens opnieuw tot de echte schuldige gevonden wordt. Wat men dient te doen wanneer alle verdachten zonder resultaat zijn genoemd, wordt niet vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Oog van AbrahamEen andere bekende proef wordt in een Middelengelse tekst ‘the eye of Abraham, the noble experiment of Troy’ genoemdGa naar voetnoot88. Hij wordt er bondig als volgt beschreven: Take argentum vivum and the white of an egge and mingle them together and make an eye upon a wall in this manner; then call in all them that thou suspectest and tell them behold the eye, and his or her eye that stole the thing will water; if they will not confess take a copper key, and put it on the eye of the wall and strike upon it sayinge hare et jures vales, and the party that is guilty shall cry out: myne eye, myne eye! probatum est. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men tekent dus een oog op een wand, verzamelt alle verdachten van een diefstal en zegt: ‘Kijk naar dit oog’. Het oog van de ware schuldige zal beginnen te tranen. Wil hij of zij niet bekennen dan slaat men met een sleutel op het getekende oog en de dief zal het uitschreeuwen van de pijn. In het Middelnederlands zijn geen teksten over deze proef bekend. Wel bezitten we enkele Latijnse beschrijvingen in handschriften waarin ook Mnl. teksten voorkomen. Ga naar margenoot+De eerste (Lo. 5, 67r) raadt aan een linkeroog op de wand af te beelden, terwijl men de geesten bellas, celarim, beam aanmaant de diefstal op te lossen. Men brengt allen die onder verdenking staan samen en spreekt een bezwering uit, waarin viros vel mulieres inspicientes oculum istum aangemaand worden door een duidelijk teken te kennen te geven wie van hen de ware schuldige is. Men stelt een mes zachtjes op het oog, roept dezelfde geesten nog eens aan en de ware dief zal het uitschreeuwen van pijn. Waar men bij dgl. proef gewoonlijk in twee stadia te werk gaat (eerst laten kijken, dan oog aanraken), is dit hier niet het geval: het eerste stadium is overgeslagen. In het handschrift volgt op deze tekst ook een afbeelding die er ongeveer als volgt uitziet: Ga naar margenoot+Een andere versie in hetzelfde manuscript (Lo. 5, 81r) laat met een mengsel van eiwit en zilverschuim een oog tekenen dat er zo uitziet: Daarop volgt een gebed waarin gerefereerd wordt aan een voorval dat zich in de stad Jericho zou voorgedaan hebben: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dicas hanc orationem: De gebeurtenis waarbij Josue en Zachar betrokken waren, houdt geen verband met Zacharias, de vader van Johannes de Doper, die nochtans in incantamenta geen onbekende isGa naar voetnoot89. De passage alludeert op de Israëliet Achan, die bij de verovering van de stad Jericho zich niet stoorde aan Jahwehs bevel dat alle koperen en ijzeren voorwerpen en het zilver en het goud in Jahwehs schatkamer moesten komen (Jos. 7). Achan die zich toch iets had toegeëigend, werd door het lot aangeduidGa naar voetnoot90. Het merkwaardige is nu dat deze man, nu Archae of Arcam geheten, ook voorkomt in een gebed bij een ander godsoordeel, het examen in mensurisGa naar voetnoot91, een meetproef waarvan de precieze toedracht onduidelijk is. De magister die het bovenstaande gebed in de oogproef heeft ingelast, heeft dit wel overgenomen uit dit examen. Het oog op de wand wordt driemaal aangeraakt, het gebed wordt even zoveel keren herhaald. Bij het eerste gebed en de eerste aanraking moet de dief tranen uit het rechteroog. Steekt men nog eens in het oog op de wand, dan moet hij luidkeels gaan schreeuwen. Dan wordt de man ondervraagd en indien hij blijft loochenen, doorsteekt men het afgebeelde oog met een nagel van cypressenhout of van koper: de dief schreeuwt het uit van de pijn en zijn oog is hij voor altijd kwijt. Ga naar margenoot+In een derde tekst uit hetzelfde handschrift (Lo. 5, 123v-24r) tekent men een oog met een koperen nagel en brengt aan de buitenkant de volgende inscriptie aan: Jhesus sciens omnium rerum occultarum sive manifestarum verus propagator. Dan reciteert de magister een bezwering waarbij aan God ‘gevraagd’ wordt de schuldige aan te wijzen. Hierna prikt hij met de nagel in het geschilderde oog en zegt een carmen bestaande uit een aantal zonderlinge woorden (ykaas, cellarim, rabat, enz.). Wanneer de schuldige zich door een tranend oog verraadt, wordt hij verzocht het gestolene terug te geven. Weigert hij dit, dan slaat de meester de nagel met de hamer in de afbeelding en de dief is zijn oog kwijt. Hoe sterk verspreid deze diefproef ooit is geweest, moge blijkenGa naar voetnoot92 uit wat men nog in de vorige eeuw in IJsland een Thorshamer noemde. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Experimentum ad furem ... [288] uit hs. G. 4, 119r
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dgl. hamer was gemaakt uit koper van een kerkklok die driemaal gestolen werd. De hamer moest in mensenbloed gehard zijn. Men sloeg er een koperen nagel mee in het oog dat men ook hier op een muur of een wand diende aan te brengenGa naar voetnoot93. Ga naar margenoot+Een laatste tekst dateert uit de zestiende eeuw. Hij is eveneens in het Latijn gesteld, maar vertoont toch een aantal aspecten die hem onderscheiden van de drie voorgaande. De proef wordt hier (G. 4, 119r-21r) ocularia genoemd. Zoals steeds begint men ook hier met een oog op een wand te tekenen met een mengsel van kwikzilver, eiwit en aarde. De primitieve afbeelding ziet er ongeveer als volgt uit: Daarop volgt een oratio die driemaal moet herhaald worden: Domine deus omnipotens te suppliciter exoro et misericordiam tuam ineffabilem ut appareat ille qui hec furtum fecit. Diegene onder de aanwezige verdachten die de dief is, zal tranende ogen krijgen. Als hij, volhardend in de boosheid, toch zijn schuld blijft ontkennen, neemt de magister een nagel en slaat die met een hamer in het oog op de wand, et statim fur clamabit voce magna, alsof hij de nagel in zijn eigen oog voelt. Als de echte dief niet onder de aanwezigen is of als hij niettegenstaande zijn tranende ogen niet wil bekennen, zegt de magister de volgende tekst: + crux Christi reducat te .N. ab oriente + Dit is een merkwaardige tekst omdat hij zo sterk herinnert aan een passage in een Mnl. diefstalincantatie die we reeds hierboven besproken hebbenGa naar voetnoot94. Deze oratio vinden we in geen andere ocularia terug. Ze lijkt wel ontleend te zijn aan de andere proef waar Sint-Helena eveneens een rol speelt, zoals we zullen zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na deze oratio moet nog een ander gebed gebeden worden dat als volgt begint: Domine deus omnipotens per virtutem et ministerium sancte crucis fac illum venire qui hec furtum fecit, et redire adiuve ut nunquam valeat effugere, fac illum redire per sanctam scripturam qui reduxit Jacob in patriam Sinay et qui inclusisti viam Jone quando fugebat in Tarsis... Hierop voigt nog wat een Epistola sancti Pauli ad Corynthios genoemd wordt, in feite twee verzen uit de Epistola ad Galatas (6.1-2), waarin sprake is van een mens die ervan verdacht wordt iets misdreven te hebben, een Evangelie-uittreksel (Luc., 11.9-13) en allerlei gebeden die alle sterk aan een eucharistieviering herinneren. Tenslotte steekt men nog eens - als de schuldige niet wil bekennen - met de nagel in het oog. Daarbij moet men zich dan wel realiseren dat het oog van de dief dan voorgoed verloren is. Het is duidelijk dat de Latijnse teksten, soms gemengd met Franse passages, uit de kringen van intellectuelen afkomstig zijn. Dit geldt ook voor de laatst besproken versie waar ook de kerkelijke connectie sterk op de voorgrond treedt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. KaasproefEen korte magische tekst heeft geen betrekking op het afzonderen van de ware schuldige uit een aantal verdachten, wel op het vinden van iets dat men verloren heeft of dat ‘ongheret’ is: [289] Om te vindene dinc dat verloren es of ongheretGa naar voetnoot1. Is dit de proef die in des konings Summe bondig vermeld wordt als ‘Si seghenen enen kase datten een dief niet gheëten en can’Ga naar voetnoot95? Aangezien het in onze tekst niet de dief zelf is die de kaas opeet, is dit duidelijk niet het geval. We komen er dadelijk op terug. Vetmelden we vooraf echter nog dat de ‘worde in latin’ op enkele kleine afwijkingen na een psalmvers is (Ps. 147, 13): quoniam confortasit seras portarum tuarum: benedixit filiis tuis in te. De hier ongetwijfeld corrupt overgeleverde vormen portax tuax zijn bedoeld als afkorting van portarum tuarum. Woorden op x die er vaag als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Latijn uitzien, treft men in zegens wel meer aan. Zo b.v. in + Deus + Meus + Max + Pax + Verax. Deze woorden moet men in een Duitse zegen schrijven op een stuit kaas en dat dan laten eten door iemand die men van diefstal verdenktGa naar voetnoot96. Dit is dan de zg. slikproef. Men geeft de verdachte een stuk oud en dus droog brood of kaas te eten dat voordien gezegend werd en waarop magische woorden geschreven zijn. Men geloofde dat de ware schuldige er met zijn droge mond niet zou in slagen het voedsel in te zwelgenGa naar voetnoot97. Alhoewel de Mnl. tekst spreekt over het vinden van gestolen goed, is het duidelijk dat er een verband is met het godsoordeel dat judicium offae heet, de proef met gewijd brood en kaas. Bij dit oordeelGa naar voetnoot98 geloofde men immers dat de schuldige niet in staat zou zijn het gewijde voedsel door te slikken. De proef berustte op de psychologisch en physiologisch gefundeerde mening dat een sterk angstgevoel de speekselklieren afremt en dus het slikken bemoeilijkt. Dit godsoordeel was vooral in Engeland in gebruik en werd vandaar door monniken naar het vasteland overgebracht waar men het reeds vanaf de negende eeuw aantreft. De proef gebeurt in de kerk vóór het altaar. Er werd droog gerstebrood en droge geitekaas gebruikt. Op het brood en de kaas staat het onzevader en een psalmvers geschreven, en men legde brood en kaas dan op het altaar. Na de mis volgt de zegen met lange conjuraties. Na nog enkele rituelen die de spanning en de angst bij de ware schuldige nog opdreven, gaf men het brood en de kaas te eten. De slikproef bleef nog eeuwen in gebruik, zij het zonder de ceremoniën en de rituelen die er oorspronkelijk bij hoorden. Een voorbeeld van een Franse ‘spell’ uit een Middelengels handschriftGa naar voetnoot99: Ad inveniendum rem furatum. De vermelding van het kind dat de verloren goederen zal aanwijzen, past helemaal niet in de zo-even geschetste context van het godsoordeel. De proef zoals hij in de Nederlandse versie aangegeven wordt, is mij niet van elders bekendGa naar voetnoot100. Men kan alleen vermoeden dat het jonge kind in feite | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thuishoort bij het magische procédé van het spiegelkijken waarover we het reeds hadden, en hier ten onrechte in de tekst is binnengeslopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Meten van een lijkNog een andere, blijkbaar zeldzame methode om een dief op te sporen komt voor in een laat-middeleeuwse Latijnse tekst, afkomstig van Johannes de Wasia, de pastoor van St.-Walburga te Brugge († 1402). Op een oorspronkelijk blanco gebleven blad staat het volgende: [290] Recipe filum lineum non lotum nec coclum, et mensura corpus mortuum, et post cum illo eodem filo mensura corpus viri vel mulieris de quo vel de qua suspectionem habes Men meet een lijk met een niet-gewassen en niet-gekleurde wollen draad. Daarna meet men met dezelfde draad het lichaam van de verdachte. Bij de godsoordelen was er ook een zg. examen in mensuris. Hoe men daarbij precies te werk ging is niet bekend. Volgens één van de schaarse Latijnse rituelen was er één enkele maatstaf. In de adjuratio werd deze mensura bezworen bij het meten van de onschuldige niet langer te worden, maar bij de schuldige dit wel te doenGa naar voetnoot101. Deze methode om een dief te ontdekken is mij in deze vorm niet van elders bekend. Alleen als voorbereidende maatregel voor een diefstal wordt een stilzwijgend uitgevoerde meting van een lijk uit Duitsland gesignaleerdGa naar voetnoot102: ‘hat einer ein leichenmass stilschweigends entwendet, und lehnt es nachts an eine hausthür, so kann er die bewohner des hauses, ohne dass einer aufwacht, bestehlen’. Blijkbaar slapen alle huisbewoners daardoor alsof ze dood waren. Dit gebruik vertoont dus verder geen enkele gelijkenis met onze proef. Men kan daarbij slechts vermoeden dat de psychologische factor een sterke invloed zal gehad hebben. Door de angst lijkt de kans inderdaad groot dat de ware schuldige zich tijdens het meten door b.v. transpireren, beven of een ander uiterlijk teken zal verraden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Geomantie en astrologische geomantieAan deze prognosemethode hebben we reeds op een andere plaats enige aandacht besteedGa naar voetnoot103. In geomantische traktaten kan men aan de hand van de rechter en de getuigen het antwoord op vijfentwintig vragen in een uitvoerige reeks tabellen opslaan. In verband met dieven en gestolen goed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten we ze hier nogmaals vermelden, omdat ze ook op dit gebied allerlei voorspellingen mogelijk maken. Eén van de vragen heeft betrekking op diefstal (de elfde vraag). Voor alle antwoorden die in alle mogelijke gevallen gegeven worden, verwijzen we naar onze uitgave van de Mnl. geomantische teksten. Hier moge een enkel voorbeeld volstaanGa naar voetnoot104:
Naast wat we de eenvoudige, zuivere of onvermengde geomantie zouden kunnen noemen, is er ook een mengvorm waarbij astronomische of astrologische elementen in de geomantische prognose een rol spelen. In deze laatste soort speelt de geomantie in op de overeenkomsten tussen de geomantische figuren (de rechters) en de astrologische, nl. de tekens van de zodiak en van de planeten. De geomantie wordt er vanzelfsprekend een stuk gecompliceerder door, de astrologie heel wat eenvoudiger. Het is trouwens volgens Gerard van Cremona de moeilijkheid van de astrologie die astrologen ertoe gebracht heeft bij de geomantische prognose aan te sluiten. Dit wil niet zeggen dat Gerard van Cremona ook de eerste is geweest die deze verbinding heeft tot stand gebrachtGa naar voetnoot105. In het Middelnederlands of in het Latijn zijn uit onze gewesten geen astrologische geomantietraktaten bewaard. Toch moeten die wel hebben bestaan. Zo zijn er twee reeksen antwoorden bewaard die inspelen op vragen die op diefstal betrekking hebben en waartoe men alleen langs astrologisch-geomantische weg kan komen. De eerste tekst geeft antwoord op de vraag waar een dief met zijn gestolen buit gebleven is: [291] Wiltu weten waer die dief dat goet ghedaen heeft dat hij ghestolen [heeft]. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dieGa naar voetnoot3 dief dat goet binnen synen huse. Ende accorderense mitten [5.], so heeft die dief dat goet onder die goede ghesellenGa naar voetnoot4 ghebroecht ende verteert ende verdroncken. Ende accordeerse metten 6. huse, so heeft ment vercleetGa naar voetnoot5 ende oec thuus mede ghestoffiert, ende men salre biechte af spreken. Ende accorderense mit 8. huus, so sal die dief dat goet laten in den wech ende vlienGa naar voetnoot6, ende dat uut vresen ende een hontGa naar voetnoot7 salt vinden. Ende accor[deerse] mit dat 9. huus, so sal die dief vlien mitten goede in anderen landen ende steden. Ende accordeerse metten 10. huus, so sal die hereGa naar voetnoot8 dat goet crigen van den dief. Ende accortse metten 11. huus, so selen die vrienden dat vinden overlanck. Ende acoordeert mi[t]ten 12. huus, soe wert die dief ghevaenGa naar voetnoot9, ende in ave[n]tureGa naar voetnoot10 van synen live. Het traktaat waarvan deze serie antwoorden het resultaat is ontbreekt. Dit is bijzonder eigenaardig vermits ons a.h.w. een slot wordt aangereikt waarvan de sleutel is weggegooid. Zonder de nodige achtergrond zijn deze antwoorden waardeloos. De scribent die ze uit een astrologisch-geomantisch traktaat heeft losgemaakt had er blijkbaar geen idee van dat er een sleutel nodig was om de tekst die hij overnam, te kunnen toepassen. Het toeval wil nu dat er in ons taalgebied geen handschrift te vinden is waar men voor deze achtergrond ten volle terecht kan. Het hoeft dan ook geen betoog dat het niet makkelijk is om zich een idee te vormen van hoe en waar de inbouw van de astrologische dimensie in de geomantische themaopouw dient te gebeuren. In feite is dat slechts bij benadering mogelijk. Hiertoe doen we een beroep op de astrologische geomantie van Gerard van CremonaGa naar voetnoot106 en op een Middelengels traktaat over dezelfde materieGa naar voetnoot107. Beide zetten ons wel een eind op weg, maar brengen toch geen volledig inzicht omdat ze het onderling helemaal oneens blijken te zijn over allerlei technische bewerkingen. Het enige dat we dan ook met frusterende zekerheid kunnen stellen - en het is nodig dit te beklemtonen - is dat we wel een soort sleutel gevonden hebben die van dezelfde soort is als die welke we zoeken, maar dat het zeker niet de juiste, passende sleutel is. Belangrijk is dat in de astrologie elk van de hemelhuizen verbonden is met een bepaald teken van de zodiak, de ‘heer’ van het huis genoemd, en met één van de zestien geomantische rechters. Bij deze laatste valt op te merken dat om de zestien rechters over twaalf huizen te verdelen, vier huizen niet één, maar twee rechters herbergen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit resulteert in de volgende figuur (naar Gerard van Cremona): Wil men nu door middel van de astrologo-geomantie een bepaalde, specifieke vraag beantwoorden, dan begint men langs de gewone weg een geomantisch thema op te bouwen. Men zet vier rijen met een willekeurig aantal punten en voert de gewone ingrepen uit die resulteren in het vinden van een rechter. Deze wordt in het eerste huis, dat ook huis van de ascendent of huis des levens genoemd wordt, ondergebracht. Veronderstellen we dat de gevonden rechter Cauda draconis is. Het corresponderende zodiakteken is Sagittarius (zie de voorgaande figuur). Dit teken wordt in het eerste huis geplaatst. Het eropvolgende zodiakteken (Capricornus) komt in het tweede huis, het daaropvolgende (Aquarius) in het derde, enz. De bovenstaande figuur wordt daardoor meestal ingrijpend veranderd. Het zijn deze door het lot bepaalde wijzigingen die het antwoord op de vraag beïnvloeden. De zodiaktekens staan immers meestal niet in hun gewone huis. Aries, normaal de heer van het eerste huis, staat nu in het vijfde, de heer van het negende huis (Sagittarius) komt nu in het eerste, de heer van het zevende (Libra) in het elfde, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk huis heeft zijn eigen specialisatie en is vooral actief in verband met bepaalde soorten vragen. Het eerste huis is steeds dat van de vrager. Het huis dat vooral voor diefstal, verloren goed en dgl. relevant is, is volgens een Engels handschrift en blijkbaar ook volgens het verloren Mnl. handschrift het zevende. Naargelang van het huis waarin de heer van dit zevende huis (Libra) door de geomantische ingreep is terechtgekomen, vinden we er o.m. de volgende antwoorden in verband met welk soort mens de dief is:
Wanneer men deze antwoorden vergelijkt met de hierbovenstaande Mnl. tekst, dan ziet men de gelijkenis, maar ook de verschillen in de individuele antwoorden. Ook de laatste alinea van de Mnl. tekst blijft nog in het duister gehuld. Onmiddellijk op de bovenstaande Mnl. tekst volgt in het handschrift nog een tweede reeks antwoorden, nu in verband met de verblijfplaats van de dief: [292] Wilstu weten of die dief daer bestontGa naar voetnoot1, mact een figure ende een questie. Marct in wat huse Saturnus ierst comt of dat een van twee oerconden ghelijct of den juge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In verband met deze vraag werd de methode nu veranderd door het inbrengen van de zeven planeten in de constructie van hemelhuizen geassocieerd met zodiaktekens en geomantische figuren. Zoals de rechters daarin een plaats werden toegewezen, zo bestond blijkbaar een gelijkaardige bewerking om de planeten met de huizen te verenigen. Hoe dit in zijn werk ging heb ik niet kunnen ontdekken. Ook de betekenis van de eerste alinea is onduidelijk en zal dat ook wel blijven bij gebrek aan Mnl. traktaten die de astrologisch-geomantische werkmethode uiteenzetten. Het lijkt ook waarschijnlijk dat de eigenschappen van de planeten bij het beantwoorden van vragen een rol speelden. Zo is Saturnus een ‘kwade’ planeet: bedriegers, verraders en ‘dood-slaghers’ worden onder dit teken geborenGa naar voetnoot108. Dit zou ons dan helemaal op het terrein van de astronomie of astrologie brengen die, zoals bekend, niet tot de geheime kunsten gerekend werd en dus hier niet aan bod komt. |
|