Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied
(1997)–Willy L. Braekman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |||||||||
Deel II
| |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
Hoofdstuk I
| |||||||||
1. Bedrog bij het spel ontdekkenOm te ontdekken hoe men vals speelt zal men een magisch kruid in de mond nemen. [221] Hoe een mensche sal verstaen all gokelieGa naar voetnoot1 ofte weten die men doet ende alle nighelmanchieGa naar voetnoot2. De referentie aan een bekende literaire figuur heeft alleen tot doel de geloofwaardigheid van het middel te verhogenGa naar voetnoot2. Madelghijs of Malegijs was, zoals bekend, de tovenaar uit de Vier Heemskinderen, een epos waarvan | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
fragmenten op rijm bekend zijn, naast natuurlijk het volledig bewaarde, tot proza omgewerkte volksboekGa naar voetnoot3. | |||||||||
2. Dierentaal verstaanZoals mensen met elkaar communiceren door geluiden, zo worden ook de dieren verondersteld in hun wereld over een dergelijk communicatiemiddel te beschikken. De honden doen dat al blaffend, de vogels al fluitend, de hanen al kraaiend. Deze gedachte leeft sinds eeuwen onder de mensen en duikt ook nu nog geregeld op in sprookjes. In de voorhoofse roman Karel ende Elegast spreken een haan en een hond met elkaar ‘in haer latijn’, d.i. in hun voor mensen onverstaanbare taal. Ze ‘seiden dat die coninc stont buten den hove’ (v. 769). De roofridder Elegast verstond deze dierentaal wel. Hij kende daartoe immers een geheim middel: hi trac een cruut uut enen vate
ende deet binnen sinen mont.
die sulc een hadde, hij verstont
wat hanen crayen ende honden bilen [= blaffen, cf. Dt.bellen]
(vv. 764-67)
Welk kruid dat dan wel kan geweest zijn, blijft ons onthouden. Toch zijn er een paar middeleeuwse teksten die het antwoord op deze vraag blijken te kennen, maar bezweringen of zegens zijn er niet bij. Wie zich geroepen voelt om het gekraai van hanen te ‘zien’ - zo staat het in de tekst - d.i. te verstaan, moet in de Sint-Jansnacht (21 juni) vóór zonsopgang look plukken en daarbij een onzevader en een weesgegroet bidden. Wanneer men een teentje onder de tong legt zal men de taal van de ‘kokelers’, de kakelaars of hanen begrijpenGa naar voetnoot4: [222] Viltu sien kokelen. Dit middel is ook nog in een ander handschrift tot ons gekomen: [223] In sant Jansnacht te mitsomer saltu gan in din hoff eer die son opgaet, ende trec uter erden eenen staelGa naar voetnoot1 poreydenlokes ende sprec .j. pater | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
noster al die wile ende houtGa naar voetnoot2 dat looc. Als du denn eenen gokelin siesGa naar voetnoot3, so nym een luttel van dieen looc onder dine tonge, so saltu wal sien wat dieGa naar voetnoot4. Wat hier een ‘gokelin’ (in de andere versie echter ‘kokeler’) genoemd wordt, is vermoedelijk een haan. Het woord is mij echter in deze betekenis niet van elders bekend. Dat het om een mannelijke vogel gaat en b.v. niet om de vrouwelijke partner, de kip, blijkt uit het persoonlijk voornaamwoord ‘hy’ waarmee ernaar verwezen wordtGa naar voetnoot5. De scribent van deze tweede versie wist blijkbaar niet goed waarover de tekst ging die hij kopiëerde. Op het einde geraakte hij de draad helemaal kwijt en brak de tekst dan maar abrupt af. Look (Allium sativum L.) heeft allerlei merkwaardige eigenschappen, maar het verstaan van dierentaal wordt alleen hier vermeld. Dezelfde eigenschap wordt ook aan een andere plant toegeschreven: [224] Hoe een mensche sal verstaen dat die voghelen singhen ende die hanen crayen ende die honden bassen. Het is mogelijk dat het kruid golloizaine te vereenzelvigen is met galazenus, een naam voor blauwe knoop of duivelsbeet (Scabiosa succissa L.) of schurftkruid (Knautia arvensis L.)Ga naar voetnoot6. Opmerkelijk is dat op het einde de geloofwaardigheid van het middel wordt verhoogd door de vermelding van Basine en Garine die het zelf zouden uitgeprobeerd hebben. Een dergelijke verwijzing naar figuren uit de middeleeuwse literatuur is in magische teksten zeker geen unicumGa naar voetnoot7. Basin(e) is de meesterdief, de verbannen vazal die in Oudfranse teksten Karel op diens rooftocht vergezelt. Zijn tegenhanger is Elegast in Karel ende Elegast. Het is dan ook zeer eigenaardig dat in de bovenstaande tekst naar Basin(e) en niet naar Elegast verwezen wordt, net alsof de scribent het Middelnederlandse verhaal niet, maar het nu verloren gegane Chanson de Basin wel kendeGa naar voetnoot8. Indien met Basin (er staat echter Basine!) gerefereerd wordt aan de Franse tegenhanger van Elegast, is in alle geval duidelijk dat die ervaring had met de taal der dieren. Met Garine is dat verband minder | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
klaar. Aantrekkelijk is evenwel de suggestie dat het de naam zou zijn van de ontrouwe vazal Gerin die door Basin wordt ontmaskerdGa naar voetnoot9. Het kruid dient onder de tong gestoken te worden, want zoals een mens spreekt met zijn tong, zo zal dat ook wel - zo dacht men - bij de dieren het geval zijn. In plaats van een kruid vindt men dan ook volgens het principe similia similibus het volgende: [225] Omme te verstane der voglen sanc. De tong van het dier zelf dat men wil verstaan kan ook vervangen worden door die van een ander dier. Zo leest men in een Duitse tekstGa naar voetnoot10: Das du aller vogel gesang verstehest. Tenslotte nog een heel ander middel: [226] Wildy verstaen den sanck vanden Voghelen. Bij de Romeinen maakte vooral de beweging of vlucht van de vogels, van waar ze komen en waarheen ze vliegen, voorspellingen mogelijk. Voor de Germanen had het beluisteren van de vogelgeluiden, d.i. de cantus avium, voorspellende waardeGa naar voetnoot11. | |||||||||
3. Gelijk halen voor het gerechtDe uitslag van een rechtsgeding is dikwijls moeilijk te voorspellen. De geomantie is een voorspeltechniek die ook in deze materie antwoorden geeftGa naar voetnoot12. In deze methode worden door het zetten van vier groepen van elk | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
vier rijen punten en allerlei bewerkingen uiteindelijk zestien figuren bekomen, waarvan er acht rechters genoemd worden. Elk van hen geeft antwoord op een aantal vragen, waaronder ook ‘tgeval des goens die recht geert’Ga naar voetnoot13. Aan de hand van deze rechters, die elk een eigen naam hebben (Populus, Via, Conjunctio, Carcer, Fortuna major, enz.), kan men een gunstig of ongunstig antwoord geven op de gestelde vragen. Om dit antwoord nog scherper en preciezer te kunnen formuleren met bovendien een hogere graad van waarschijnlijkheid, wordt elke rechter vergezeld van de twee getuigen, d.w.z. de twee figuren die uit de kleindochters zijn ontstaan en waaruit op zijn beurt de rechter werd afgeleid in de bewerkingen die met de vier rijen punten en met de daaruit door het toeval bepaalde moederfiguren, dochters en kleindochters dienen te gebeuren. Een paar voorbeelden: Rechter Via: afhankelijk van de getuigen luidt het antwoord b.v.
Rechter Fortuna major:
Van geheel andere aard is een volkse zegen waarbij men door de aanhaling van een Präzedenzfall geen schade in een rechtszaak hoopt op te lopenGa naar voetnoot14: [227] Onze Vrouwe ghinc ten ghedingheGa naar voetnoot1
Met .xij. haren jonghelinghen
SoeGa naar voetnoot2 dinghede alden dach,
Also ic ne moete,
In Gods namen amen
K. 2, 41r
Deze zegen die in het handschrift als proza geschreven staat, put zijn kracht uit het fictieve voorval waarbij Moeder Maria met de twaalf apostelen na een ganse dag pleiten gelijk haalde bij een rechtsgeding. Maria zou gedurende het geding geen pand noch baat noch voordeel hebben moeten | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
inleveren. Wie deze zegen uitspreekt, weet dat door zijn refereren aan dit voorval ook hij zonder schade uit zijn rechtszaak te voorschijn zal komen. De hier aangehaalde Präzedenzfall heb ik in geen enkele andere zegen aangetroffen. | |||||||||
4. Honden beletten te blaffenMen kan zich zonder moeite voorstellen hoe interessant het voor een dief moet zijn, ongestoord door het blaffen van waakhonden, zijn weinig aanbevelenswaardige activiteiten uit te oefenen. Allerlei middelen waren daartoe in gebruik, maar echte incantaties of zegens zijn uiterst zeldzaam. Ga naar margenoot+De enige uit de Nederlanden is in het Latijn en dateert uit de zestiende eeuw. Om het blaffen te beletten, zo lezen we daar, zal men de volgende woorden zeggen en bij elk ervan een kruisteken maken: + Ray + Roy + lamitabat + cassamus Daarna roept men de honden nog het volgende vers (versum) toe: ‘In chamo et freno maxillas eorum constringe’, waarin aan de dieren bevolen wordt hun kaakbeenderen in toom te houden (G. 4, 145r). Voor het overige zijn er nog allerlei zonderlinge middelen voorhanden. Zo moet men het hart van een uil onder de oksels of het hart van een hondGa naar voetnoot15 aan de linkerzijde dragen en het oog van een wolfin zijn rechtermouw naaien. Als men een hond de poot van een haas en het hart van een wezel laat eten, ‘hy en sal daer niet bassen al sloecht ghy hem doot’! (Secr.). Dit laatste vinden we ook in het volgende recept (G. 3, 46r)Ga naar voetnoot16: Die den lic[hame] van den mushont berrede te pulvere ende minget met den bloede van den puut ende dan ghinc ende besmerder mede [e]ens onts tonghe, hi ne soude niet moghen bassen. Tenslotte nog dit (Sack, 2): Dat de honden op u niet en bassen. Draecht over u dat cruyt Serpentine geheeten, dat is adercruyt met die wortelen. ‘Adercruyt’ is adderwortel (Polygonum bistorta L.), een plant die in de Middeleeuwen ook dragontea, columbina en serpentina genoemd wordt. | |||||||||
5. Kikkers, vissen en wilde dieren ‘vastzetten’Uit de ons omringende landen zijn in handschriften van de vijftiende en zestiende eeuw zowel losse recepten als goed gestructureerde traktaten bekend. Ze handelen over het vangen van vissen en zijn in de volkstaal | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
geschrevenGa naar voetnoot17. In het Nederlands taalgebied bezitten we uit dezelfde periode slechts een paar losse receptenGa naar voetnoot18. Het oudste gedrukte werkje over het vangen van zowel vissen als vogels verscheen enkele jaren na het Duitse origineel waarvan het de vertaling is. Dit Duitse boekje zag te Heidelberg in 1493 het lichtGa naar voetnoot19. Het werd kort nadien niet alleen in het Nederlands maar ook in het Frans en het Engels vertaald. Deze technische recepten en traktaten bevatten allerlei vakknepen om vissen en vogels te vangen, eenvoudige, volkse middeltjes, maar ook technisch verfijnde. Bij deze laatste treft men o.m. lampen aan van lichtende bacteriën die 's nachts in het water worden neergelaten en die de vissen lokkenGa naar voetnoot20. Zakjes met poeder van gemalen kreeften of mosselen hebben hetzelfde effectGa naar voetnoot21. Andere middelen hebben tot doel vissen of vogels te bedwelmen, zodat men ze gemakkelijk met de handen kan grijpen. Daartoe worden o.m. kruiden aangeprezen zoals palma christi (Lamium purpureum L.), ijzerhard (Verbena officinalis L.), zwarte nachtschade (Hyoscyamus niger L.) of andere substanties zoals b.v. het merg of de poten van een reigerGa naar voetnoot22. Vooral middeltjes om vissen of vogels met de hand te vangen kenden een groot sukses. Men mag zonder meer aannemen dat deze technische middelen afkomstig zijn uit kringen van jagers, wildstropers en vissers. Van bezweringen is daarbij geen spoor te bekennen. De hiernavolgende, zeldzame teksten zijn afkomstig uit kringen van geleerden die zich in hermetische literatuur verdiepten. Het feit dat ze in een weliswaar zeer corrupt Latijn gesteld zijn, kan hun elitair karakter alleen maar bevestigen. Uit de zestiende eeuwGa naar margenoot+dateert de volgende bezwering die tot doel heeft vissen vast te zetten, te binden (ligavi) en hun aldus het vluchten te beletten: Ad congregandum multitudinem piscium in unum locum, zoals de titel luidt (G. 4, 3r). Wanneer men wil dat veel vissen samenkomen op één plaats, moet men, wanneer de zon in het zodiakteken Aquarius staat, een afbeelding van een vis maken uit steen of brood, samen met de voorstellingen van drie kikkers. Terwijl men deze beeldengroep maakt, zegt men een bezwering waarvan het einde ontbreektGa naar voetnoot23. In vrije vertaling luidt het bewaarde deel als volgt: | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
Ik bind alle vissen die in stroom .N. zijn met deze beelden opdat ze erheen komen telkens wanneer die in het water neergelaten worden... Ga naar margenoot+In hetzelfde manuscript komt een gelijkaardige incantatie voor, die tot doel heeft kikkers het kwaken te beletten. De enige tekst die voor vergelijking in aanmerking komt, is een middel om het gekwaak in aangenaam gezang te doen veranderenGa naar voetnoot24. Dit is echter geen incantatie, maar een technisch recept. Het begin van de Latijnse tekst ontbreekt. Toch kan men aannemen dat men om kikkers tot stilzwijgen te dwingen een beeld van een reiger met een kikker in de snavel moet maken, dat daarop in het water wordt neergezet. Nadat dit is gebeurd, zegt de operator met een brandende kaars in de hand het volgende: Ligavi per omnem virtutem huius imaginis omnes ranas in hac lacu existentes et futuras ut amplius non vociferent nec clament quamdice hec imago ibidem posita fuerit ... et quamdice jacuerit nulla rana clamare poterit. Nog een paar dergelijke incarnaties, eveneens in corrupt Latijn, zijn zeer onvolledig in hetzelfde handschrift bewaard, zodat we ze hier slechts even terloops kunnen vermelden. Het zijn bezweringen om respectievelijk bijenGa naar voetnoot25, duiven of wolven, wilde zwijnen, aut quacumque alias feras sylvestris (gelijk welke andere wilde bosdieren) aan zijn wil te onderwerpen (G. 4, 3v en 1v). | |||||||||
6. Klanten en gewin voor een geneesheerIn een reeds herhaalde malen vermeld zestiende-eeuws Latijns handschrift, zeer waarschijnlijk te Gent geschreven, komt een heel ongewoon magisch middel voor dat beweert een arts aan veel klanten en dus aan veel Ga naar margenoot+gewin te zullen helpen (G. 4, l40r). Het is een unicum. Hoe gaat men daartoe dan wel te werk? Men maakt een beeld van zilver of tin een man voorstellend die in een katheder zit en een dokter symboliseert. Voor hem staat een klant afgebeeld die in zijn handen een urinaal houdt en aan de dokter raad lijkt te vragen. Beide beelden moeten gemaakt worden wanneer in maart het zodiakteken van de Stier of van de Weegschaal ascendeert en het sterrenbeeld van caput draconis in het midden van de hemel verschijnt. Deze twee beelden worden geplaatst in het huis waar de dokter woont of zijn kabinet heeft. Men zal dan het wonder (mirabilia) zien gebeuren dat vele groten van deze aarde bij hem op consultatie zullen komen. | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
7. Muizen en vliegen verjagenMagische middelen om knaagdieren, vooral ratten, te verjagen zijn in de Nederlandse incantatieliteratuur niet onbekend. In zijn compendium heeft Van HaverGa naar voetnoot26 een vijftigtal formulieren samengebracht. Die zijn vooral uit de Kempen afkomstig en steunen op de kracht van het gesproken of (uitzonderlijk) geschreven woord. In de hierna meegedeelde tekst ‘omme muse te veriagen’ zijn het machtige ‘figuren’ of characteres waarvan men alle heil verwacht. [232] Dits omme muse te veriagen uut wat stede dat ghi wilt. Dit magisch formulier is vertaald uit een Arabisch werk, de Picatrix, dat hierna nog uitvoerig ter sprake zal komenGa naar voetnoot27. De parallelle plaats luidt in Duitse vertaling als volgtGa naar voetnoot28: Talisman zur Vertreibung der Mäuse | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
Door vergelijking van beide teksten blijkt dat de woorden ‘figuren ... van sterren die fix siin’ in het teken van de Leeuw moeten afgebeeld worden. Men kan inderdaad met enige goede wil in de drie figuren de grotere sterren uit dit zodiakteken terugvindenGa naar voetnoot30. De zon doorloopt (schijnbaar althans) het teken van Leo op het einde van juli en het begin van augustus. Deze talisman is op het principe gebouwd dat de aardse vormen van de hemelse afhankelijk zijn. Het sterrenbeeld werkt, wanneer het op een bijzonder actieve plaats, in dit geval in de Ascendent staat, bevorderend in op het met hem corresponderend aardse beeld, maar remmend of vernietigend op het hem vijandige beeld. De vijandschap tussen leeuw en muis is bekend. Daar deze twee elkaar vijandig zijn, gaat het hier duidelijk om een talisman die op het principe van de allopathie steuntGa naar voetnoot31. Of deze characteres alleen enkele vaste sterren voorstellen of dat ze ook nog andere symbolische betekenissen hebben, blijft een open vraag. Het lijkt mij echter zeer waarschijnlijk. Zo leest men in de waardevolle verzameling curiosa die J. Scheible ooit heeft samengebrachtGa naar voetnoot32: Die Charakteren sind nichts Anderes als gewisse unverständliche Buchstaben und Schriftzüge, um zu verhüten, dass profane Leute den heiligen Namen der Götter und Geister sich bedienen und sie lesen können. Hier vernemen we ook dat de Hebreeën verscheidene soorten ‘charakteren’ gebruikten. Dit is o.m. het geval in de schriftsoort die het schrift van de Malachim of Melachim, d.i. van de engelen, ook wel koninklijk schrift genoemd wordt. Van deze schriftsoort geeft Scheible een - wellicht onvolledige - lijst. Hierbij treft men o.m. aan: De drie tekens die in de Mnl. tekst op een koperen plaat dienen geschreven te worden, vertonen gelijkenis het eerste met Beth, het tweede met Pe en het derde met Resch. Scheible vermeldt tenslotte ook dat deze tekens | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
niet alleen letters van het Hebreeuws alfabet, maar ook hemellichamen en geesten voorstellen. [233] Omme te veriagen vliegen uut wat stede gi wilt. Ook deze tekst is aan de Picatrix ontleend. Daar luidt hij (in Duitse vertaling)Ga naar voetnoot33: Talisman zu Vertreibung der Fliegen. De middelste figuur zou de sterrengroep Antares kunnen voorstellen; het tijdstip waarop de talisman dient gemaakt te worden is midden november. En parallelle zestiende-eeuwse Engelse ‘charm’Ga naar voetnoot34 laat zien hoe de tekst werd aangepast en hoe de figuren bij herhaald kopiëren allerlei vervormingen ondergingen: To expel and drive away flies from any place, write these signs on a plate of tin: | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
Het middelste van deze drie tekens vertoont gelijkenis met de letters Cap en Jod uit Scheibles lijst. Wanneer we Thompsons middelste afbeelding echter vergelijken met de middelste figuur uit de Mnl. tekst en met de rechtse figuur uit het amulet om muizen te verjagen, valt er nog een sterkere gelijkenis waar te nemen. Als de nu eens horizontale dan weer vertikale plaatsing van het teken louter toeval is, dan lijkt ook hier telkens het teken Resch bedoeld te zijn. De derde figuur in de Mnl. tekst (of de eerste in de Picatrix en bij Thompson) vertoont een zekere gelijkenis met de letter Aleph in Scheibles lijst, maar de eerste figuur komt bij Scheible niet voor. | |||||||||
8. Om in de gunst te staan of gevreesd te zijnOm zich steeds in de gunst van zijn meerderen te mogen verheugen, stonden een aantal middelen ter beschikking. Zo leest men in de Secr. dat wie de kop van een roofvogel die wouw of kiekendief heet, op zijn borst als een amulet meedraagt, ‘eere ende gratie’ zal verwerven. Een ander amulet is de navelstreng van een kind, samen met de tong van een kikker in een rode doek gewonden. Dit laatste leest men in hetzelfde handschrift als de Ga naar margenoot+hiernavolgende tekst en op dezelfde bladzijde (Lo. 6, 231r). De titel luidt: Ut nullus possit amittere gratiam dominorum suorum. Men moet de volgende namen op een stuk papier schrijven: + lucas + marchus + matheus + johannes + iasper + melchior + balthesar + on + onon + agla + tetragramaton + ely + eloy + Christus vincit + Christus regnat + Christus imperat + Christus famulum tuum .N. hic et ubique protegat et defendat + orebon + michael rabeth affryel confryel luciel anaratri aynel: hec nomina protega[n]t .N. famulum Dei. In nomine Patris et Filij et Spiritus sancti. Amen. Daarna moet men drie missen doen celebreren, een van de vier evangelisten, één van de Drie KoningenGa naar voetnoot35 en nog een andereGa naar voetnoot36. Het briefje met de machtige woorden erop moet geheel met was van de paaskaars omgeven worden. Wie dit amulet bij zich draagt, is verzekerd van de gunst van zijn meesters. Het volgende formulier beoogt een verwant doel, nl. iemands haat voor u in vrees doen veranderen: [235] Si quis odit te et vis ut te timeat. | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
9. Om door schaapherder en kudde gevolgd te wordenHet is welbekend dat schaapherders binnen de rurale gemeenschap waartoe ze behoorden, steeds een heel aparte positie hebben bekleed. Meer nog dan molenaars en smeden werden ze als bijzondere mensen beschouwdGa naar voetnoot37. Allerlei volkswijsheid, kennis en kunde werd aan hen toegeschrevenGa naar voetnoot38. Niet zelden werden ze door de gewone dorpelingen in verband gebracht met de wereld van het magische, het medicinale en het occulte. Ze werden geacht kennis te bezitten waarvan gewone stervelingen verstoken bleven. Hierdoor werden ze tegelijk met respect en met een zekere achterdocht behandeld. Allerlei factoren hebben de speciale status van de schaapherders in de hand gewerkt. Het waren dikwijls vreemdelingen die zelf of langs hun voorouders om, uit Duitsland afkomstig waren. Een herder was meestal een zwijgzaam, gesloten man die dikwijls voor lange tijd alleen was met zijn dieren in de wijde natuur, ver van het dorp en zijn bewoners. Door deze afzondering moet hij zelf instaan voor het wel en wee van zijn kudde. Hij diende de nodige kennis te bezitten om zelf zieke dieren te genezen, of indien nodig, kleine chirurgicale ingrepen uit te voeren. Daartoe was ook een goede kennis van de medicinale kruiden nodig. Afhankelijk als hij was van weer en wind, was hij beroepshalve ook vertrouwd met de populaire astrologieGa naar voetnoot39. De schaapherder was dus zeker geen gewone sterveling, maar toch blijft het een vraagteken waarom het goed zou kunnen zijn dat een schaapherder en zijn kudde door magische middelen zou worden verplicht iemand te volgen. Toch is dit het doel van een uniek middel waarin de eigenschappen van kruiden, was, eucharistievieringen en een psalm in combinatie voorkomen: [236] Hoe men een scaepherde met sinen scape soude doen volghen alsoe verre alsmen wilde ter tijt toe datmen hem oerlofGa naar voetnoot1 gave. | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
10. Om uit ‘eenigen noot’ te gerakenHet is algemeen bekend dat in de late Middeleeuwen en nog lang daarna de lagere geestelijkheid pseudo-religieuze praktijken met magische inslag zoniet heeft aangemoedigd, dan toch heeft geduld. In bepaalde gevallen speelde ze daarbij een actieve rol. Een dergelijke praktijk, waardoor iemand zijn eigen moeilijkheden of die van een vriend kan oplossen, een ritueel ‘om eenigen noot’ (te lenigen?), komt voor in een handschrift uit de late veertiende eeuw. Het heeft toebehoord aan een zekere Johannes de Wasia († vóór 1402) of Jan van Waas die pastoor was van Koekelare en later van Sint-Walburga te Brugge. Woorden als demsterheden en dinct lijken te wijzen op de West-Vlaamse oorsprong van de tekst. Andere als bliscap en dlicht horen veeleer in de streek van Deinze-Gent-Oudenaarde thuis, zodat men kan vermoeden dat Jan van Waas of de door hem gebruikte bron uit deze streek afkomstig was. Uiteraard is dit slechts een hypothese. Centraal in dit ritueel staat een wassen kaars met een zonderlinge vorm. Men kan vermoeden dat deze kaars, zo groot als men zelf denkt nodig te zijn en zonder twijfel in verhouding tot de ernst van de ‘noot’ waarin men zich bevindt, aan de kerk diende geofferd te worden. Een priester was het wellicht die de psalmen in het Latijn reciteerde. Maar ook dit is niets meer dan een vermoeden, want de tekst laat ons op dit stuk in het ongewisse. Die luidt als volgt: [237] Alstu Gode om eenigen noot, die du zelve of eenich dijn vrient heves, wils bidden of manen, of Hi di helpe daer ute, zo doe aldus: | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
in demsterheden hadden gesijnGa naar voetnoot9. Entie Du met di in die ewelike genaden voerets. Alsoe doediGa naar voetnoot10 dat du .N. verledichsGa naar voetnoot11 uut al zire noot, also waerlike als dat waer was dat Du verlossets ende verledeghets de zielen van der pinen ende voerdetsi in die eewelike bliscap. Amen. | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
Domine Ihesu Christe te deprecor ut N. liberare digneris de angustijs suis quas habet et non permittas eum fatigari ab hijs qui volunt ei mala et cogitant contra eum, et non valeant implere voluntatem eorum in illum qui devote tibi in omnibus deservire cupijt. Ideo precor ut de manu inimicorum suorum eruas eum quia dixisti de quicumque tribulatione clamaverint ad te tu exaudies eos et quicumque orantes petitis, credite qui a capietis et fiet vobis. Illi confidunt in sua potentia et ego in tua misericordia. Amen. Alhoewel niet alles in deze tekst even duidelijk is, blijkt uit de laatste Latijnse collecte alvast dat het ritueel bestemd was om angst en echte of vermeende vijanden te bestrijden. Jezus wordt er gebeden zijn met naam genoemde dienaar (N. = nomen) te verlossen van zijn angsten en niet door hen die hem kwaad toewensen, geschaad te worden. Christus wordt er herinnerd aan zijn belofte wie zich om hulp tot Hem richt niet wandelen te zenden maar te helpen. Om angsten en vijanden ver te houden van een persoon, zo lezen we, maakt men een waskaars in de aangegeven vorm of - de tekst is niet duidelijk - verscheidene kaarsen die in een bepaalde figuur moeten opgesteld wordenGa naar voetnoot40. Deze kaars(en?) ontsteekt men eerst aan het benedeneinde. Na een Latijnse ‘zalm’ volgt een Mnl. tekst, waarin - niet toevallig - de maat van Christus vermeld wordt. Deze lengtemaat ‘es gemeten na dine cruce’, waarmee wellicht het tweemaal afgebeelde kardinaalskruis bedoeld wordt. Hierna ontsteekt men het bovenste einde van de kaars(en?) en weer volgt een Latijnse en dezelfde Mnl. tekst over de maat van Christus. Dan wordt de kaars aan de eerste rechterzijde ontstoken, daarna aan de linkeren tenslotte aan de tweede rechter- en dito linkerzijde. Het ontsteken aan elke zijde van de kaars, of van elke andere kaars, wordt telkens gevolgd door een verschillende Latijnse, maar steeds dezelfde Mnl. tekst over de lengtemaat van Christus. De volgorde waarin het ontsteken gebeurt is dus: Wanneer op deze manier de zesarmige kaars (of de zes kaarsen) ontstoken zijn, worden nog eens vier van de reeds gebeden ‘zalmen’ herhaald. Hier besluit het ritueel met een Latijnse collecte waarin, zoals we zagen, het doel van de ceremonie duidelijk wordt. | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
Bij het ontsteken van elke kaars werd dus een Latijnse tekst gebeden die onveranderlijk ‘zalm’ genoemd wordt, alhoewel van de zes aldus aangegeven teksten er in feite slechts één (Fundamenta ...) behoort tot de psalmen in de huidige kerkelijke betekenis van deze term. Vier van de overige zijn lof- of dankliederen uit de bijbel: het gebed van de drie jongelingen in de brandende oven (Dan. 3, 57-87), het loflied van Zacharias (Luc. 1, 68-79), het danklied van Maria bij haar bezoek aan Elizabeth (Luc. 1, 46-55) en het dankgebed van Simon in de tempel (Luc. 2, 29-32). De overblijvende ‘zalm’, Quicumque vult salvus esse..., is het bekende symbolum van AthanasiusGa naar voetnoot41. Deze geloofsbelijdenis werd psalm genoemd, omdat het in het Romeinse brevier één van de gebeden is die 's zondags bij de primen gezongen werd en er onmiddellijk volgt op Psalm 118 die ook op dezelfde wijs gezongen werd. Het enige gelijkaardige ritueel uit andere landen dat ik heb kunnen vinden, komt voor in een vijftiende-eeuws manuscript dat nu in de universiteitsbibliotheek te Wroclaw (vroeger Breslau) bewaard wordt (Ms. I.O. 98, fol. 95v-106v). Deze tekst begint als volgtGa naar voetnoot42: Das ist eyn licht, das man bornen sal vor einen gutten frundt ader vor sich selber und das licht sal haben dy lenge der herren Jhesu Christi. ist seker gut vor alle dy fyndeGa naar voetnoot43 sychtig vnde unsichtig und dys gebet dorczu sprechen mit etlichen psalmen dy do hy ongeczeyget werden. In tegenstelling echter met de Nederlandse gaat de Duitse tekst als volgt verder: Das licht oppfer ich gote dem hymmelischen Vater yn der ehre seines allenlibesten sones unsers herren Jhesu Christi mich czu erlosen durch dysen seinen eynigen lyben Son von allen meinen fynden sichtigh und unsichtich durch seinem gotlichen willen von allen den dy mir gedencken arges zu thun es sey mit worten wercken oder gedancken unde vor der vorsuchunge der fynde des neydes und hasses auf das sy mir nicht geschaden können... Na dit gebed knielt men neder en zegt een aantal Latijnse psalmteksten. Daarna gaat het gebed verder in het Duits. Een kaars zo lang als de lengte van Christus komt nog even terloops ter sprake (fol. 104v): ... habe ich czuflucht mit begyrlikeit meines herczens und byte das du weldest aufnemen das licht das do hot dy lenge deines lyben Sones und mich mit meynen guten frynden wollest bewaren unde befryden... In tegenstelling tot wat de inleidende alinea liet vermoeden, blijkt het Duitse ritueel slechts vage gelijkenis te vertonen met de Nederlandse. Toch is het duidelijk dat beide teksten tot één en dezelfde, gemeenschappelijke traditie behoren. | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
In dezelfde traditie is wellicht ook een Middelengels ritueel te situeren waarbij het lezen van psalmen en het ontsteken van kaarsen een grote rol spelen. Het duurde een ganse week en was zeker niet goedkoop. Het moet gedaan worden in de naam van Sint-Susanna, waarmee wel de kuise Susanna uit de bijbel bedoeld is. Het werd aan haar gebracht door de aartsengel Gabriël in naam van GodGa naar voetnoot44: Who so in any sorow or in prisoun in poverte or in other infirmite or desese or fever or dropsey, cancre, festre, mormall or yn disese of synne or in drede of sodeyn dethe or yn bataille or in torment or in eny other of perell be londe of by water, or in geysyn or in moreyn, of folke or of bestes, or els ony thyng be lost or forgetyn or remeved ayen conscience Belangrijk daarbij is dat in de Duitse tekst de kaars ‘dy lenge deines lyben Sones’ moet hebben. In de Mnl. tekst moet(en) ze een welbepaalde kruisvorm hebben of in een dgl. vorm staan, maar van de lengte van Christus is slechts onrechtstreeks sprake. Dat echter ook het Mnl. ritueel een verband had met de lengte van Christus, blijkt uit het steeds herhaalde: ‘Heere dine mate es gemeten na dine cruce’. | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
Het best bekend is de ‘lengte van Christus’ wel in de vorm van een sedert de veertiende eeuw in gans Europa verspreide Schutzbrief, een strook papier waarop een lange tekst voorkomt, die begint met de mededeling van de plaats waarop de lengte gevonden werd. Gewoonlijk is dit te Jeruzalem bij het H. Graf. Hierop volgt de opsomming van de wonderbare krachten die aan het bij zich dragen van de brief verbonden zijn. De volgende passage stemt precies overeen met het doel van ons Mnl. ritueel: Und wer unsres lieben Herrn Läng bey sich trägt, oder in seinem Haus hat der ist gesichert von allen seinen Feinden, sie seynd sichtig oder unsichtig.Ga naar voetnoot45 In een verdere opsomming van de eigenschappen wordt gezegd dat ‘nichts Böses’ in het huis kan blijven waarin de brief bewaard wordt en dat ‘kein Donner und Wetter mach jhme nicht schaden, auch sollte es vor Feuere und Wasser behütet seyn’. Daarop volgen een reeks gebeden die aan Sint-Franciscus toegeschreven worden. In deze vorm heeft, zoals gezegd, de lengtemaat zijn grootste verspreiding gekend, doch hier zijn de gebeden reeds hoofdzaak geworden en hebben ze de aandacht van de eigenlijke lengtemaat ten dele afgeleid. De vermelding van de heilige Franciscus in dit verband heeft sommigen tot het besluit gebracht ‘dat de minderbroeders of hun kring de hand hebben gehad in de aanvankelijke samenstelling’Ga naar voetnoot46. De afmetingen van heiligen of heilige voorwerpen werden van oudsher verondersteld de geestelijke krachten van de personen of voorwerpen zelf te bezitten. Het gebruik heilige maten als amulet op zich te dragen wordt reeds door Gregorius van Tours in de zesde eeuw vermeldGa naar voetnoot47. Een minderbroeder-theoloog uit de zeventiende eeuw deelt precieze gegevens mee over de statura corporis Christi, zoals ze afgeleid kunnen worden uit de toen bekende lijkwaden van ChristusGa naar voetnoot48: Staturam corporis Christi, a vertice ad calcem usque, in Sudario Vesontino reperi sex pedum geometricorum, tribus digitis minus; seu, quod eodem recidit, quinque pedem et trium quartarum unius pedius, duodenum enim digitorum, ut solet, pedem mathematicum fuisse. Volgens anderen was Christus, weer te oordelen naar de lijkwaden van Turijn en van Besançon, ‘zeven palmen lang’Ga naar voetnoot49, precies de lengte die reeds | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
in de zevende eeuw door de Gallische bisschop Arculf, en vijftig jaar later door Beda als de maat van het H. Graf aangegeven werdGa naar voetnoot50. De eigenlijke lengte, d.i. de maat van het lichaam van Christus, komt volgens A. Jacoby het eerst voor in een inventaris van de relikwieën van het klooster Ernstein in de Elzas uit 1357. Hierin wordt, naast vele andere heilige zaken, ook ‘die lenge unsers herren’ vernoemd, echter zonder nadere beschrijving ervan. Een afbeelding van deze lengte treft men aan in de Passionale Kunigonde, eveneens uit de veertiende eeuw. Het is een lijn in rode inkt met eronder: hec linea sedecies ducta longitudinem demonstrat xristiGa naar voetnoot51. In een vijftiende-eeuwse codex wordt de lengte eveneens door een lijn voorgesteld, hier echter met het bijschrift: Noverint universi, quod triginta duabus vicibus tanta fuit longitudo stature Christi in Constantinopoli ex aurea cruce mensurata sicut infra scripta linea. De lijn is 6,5 cm lang. Hieruit blijkt dat een gouden kruis als maat genomen werd; ook andere bronnen wijzen in die richtingGa naar voetnoot52. In de Vita Jesu Christi, die rond het midden van de veertiende eeuw door de kartuizer Ludolphus de Saxonia geschreven werd, komt eveneens een passus voor die op de lengte van het kruis, en onrechtstreeks dus ook op de lengte van Christus betrekking heeft: Creditur autem crux domini quindecim pedes habuisse in altum et tabula superposita pedem et dimidium, dicuntur quoque in cruce domini fuisse quatuor ligna diversa... Een gouden - volgens andere bronnen, zilveren - kruis dat de maat van Christus zou aangeven, blijkt inderdaad te Constantinopel bewaard geweest te zijn. Volgens een document uit het begin van de dertiende eeuw zouden er zelfs verscheidene exemplaren van aanwezig geweest zijn. Ook in het Westen werden dergelijke kruisen bewaard. Zo leest men b.v. in Hendrik Suso's autobiografie: Es was in der stat ein Kloster, in dem waz ein steinin bilde, ein crusifixus, und daz war, als man sait, ein ebenlengi der masse, als Christus war. Alhoewel er aanwijzingen zijn dat er ook schilderijen bestonden, waarop Christus naar werkelijke grootte afgebeeld was, is het toch gewoonlijk een kruis dat als standaard voor het nemen van de maat dienst deed. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat het kardinaalskruis in onze tekst, ook in verband met deze lengtemaat dient gebracht te worden. In verband met deze maat kunnen we nog wijzen op een vijftiende-eeuwse Middelengelse Schutzbrief, die wellicht bij een bevalling op het lichaam van de vrouw gelegd werd (BL, Rotulus Harley 43 A 14)Ga naar voetnoot53: | |||||||||
[pagina 278]
| |||||||||
This cros xv tymys meryn ys the lenght of oure Lord Ihesu criste. And the day that thou beryst it upon the or lokist therupon, thou shalt have thise gret giftis that followyth... Deze passage wordt voorafgegaan door een ongeveer 12,7 cm hoge afbeelding van een kruis, het zg. kruis van LorreinenGa naar voetnoot54, gelijkend op de afbeelding die ook de Mnl. tekst vergezeltGa naar voetnoot55: Op een andere, sterk gelijkende rol, wordt dit kruis ook afgebeeldGa naar voetnoot56. Op de dwarsbalk staat hier IN NOMINE IHESV SIGNO SIGNO, op de vertikale balk komen vijf Tau-kruisen voor, waartussen de letters NO, ME, TA, YOW. Dit kruis, dat eveneens ongeveer 12,7 cm hoog is, wordt gevolgd door een tekst die weer sterk gelijkt op de zo-even vermelde: Thys crosse xv tymys metyn ys de length of oure Lorde Jhesu cryst, and what day ye looke theron and blesse yow therewith, there shall no wycked spryte have no power to hurte yow,... Volgens deze twee magische rollen was de lengte van Christus dus ongeveer 1,90 m (15 × 12,7 cm). Deze rijzige gestalte is volledig in overeenstemming met de Westerse traditie, die Christus voorstelt als altae staturae proportionate ... Protracta statura corporisGa naar voetnoot57, zoals ook reeds hierboven is gebleken. Ook op de reeds meermaals vermelde Schutzbrief komt een afbeelding van een kruis voor, alhoewel hier geen enkele aanwijzing (meer?) aanwezig is dat ze als maat bedoeld zou zijn. Uit deze brief blijkt echter nog dat er reeds vroeg een vermenging gebeurde met een andere standaardmaat: die van het H. Graf te Jeruzalem. Uit de bewaarde reisverhalen van middel- | |||||||||
[pagina 279]
| |||||||||
eeuwse pelgrims naar het H. Land, weten we dat in Jeruzalem zijden banden te koop werden aangeboden die de maat van het H. Graf weergaven en als amulet gebruikt werden o.m. weer bij in barensweeën verkerende vrouwen. Beide maten zijn natuurlijk nauw met elkaar verwant, zodat uit de ene gemakkelijk de andere kon afgeleid worden. Uit het voorgaande mogen we besluiten dat het bovenstaande ritueel zeer waarschijnlijk thuishoort bij de pseudo-religieuze devoties waarvan de lengte van Christus het voorwerp is geweest. De vorm echter die de devotie in deze tekst aanneemt is zeer zeldzaam. Sinds de uitvinding van de boekdrukkunst treffen we de lengte van Christus veelal aan in de vorm van een lange smalle strook papier van 142 tot 175 cm langGa naar voetnoot58, een directe navolging van de hierboven vermelde Middelengelse perkamenten rollen. Talrijke in de Nederlanden gedrukte exemplaren, vooral uit de achttiende en de negentiende eeuw, zijn bekendGa naar voetnoot59. Het hier besproken ritueel kan ook in verband gebracht worden met de in de Middeleeuwen veel voorkomende votiefkaarsen. Zoals bekend werden kaarsen gemaakt van dezelfde lengte als de gestalte van een zieke of van het zieke lichaamsdeel. Ze werden geofferd aan de heilige wiens hulp of voorspraak men wilde bekomenGa naar voetnoot60: Man mass die Körperlänge oder die Länge bzw. den Umfang des erkrankten Körperteils mit einer Schnur und liess nach diesen Massverhältnissen eine Kerze anfertigen, wobei die Masschnur als Docht diente. Tenslotte dient hier nog even gewezen te worden op de sterke invloed van de apocriefe evangelies in het Mnl. gedeelte van het ritueel. Hierin komt de tocht ter sprake die Christus na zijn dood ondernomen heeft naar de hel. Deze nederdaling vormt, samen met het eraan voorafgaande lijdensverhaal, de inhoud van het Evangelie van Nicodemus, ook bekend als de Acta Pilati. Het detail uit de Mnl. tekst, ‘... den duvel bondes’, herinnert duidelijk aan de volgende passage uit dit evangelie, die we hier in Engelse vertaling weergevenGa naar voetnoot61: For behold, now this Jesus putteth to flight by the brightness of his majesty all the darkness of death, and hath broken the strong depths of the prisons, and let out the prisoners, and loosed them that were bound ... then said the king of Glory unto Heil: Satan the prince shall be in thy power unto all ages in the stead of Adam and his children... | |||||||||
[pagina 280]
| |||||||||
Ook in het eveneens apocriefe evangelie van de apostel Bartholomeus komt een gelijkaardige passage voorGa naar voetnoot62: Then did I enter in and scourged him [= Satan] and bound him with chains that cannot be loosed... Misschien is ook de zin ‘ende mit dinen hemelschen here names den zegel’ door deze passage te verklaren. De bekendheid van deze gegevens in magische formules blijkt verder nog uit ‘Ein Segen vor und wider alle Feind und Unfall’ die in het beroemde Duitse Romanusbüchlein voorkomtGa naar voetnoot63: ... der Segen, den der Herr Jesus that, da er zur Höllen hinabgestiegen und die Altväter aus des Teufels Banden erlöset hat, den Teufel gefangen und gebunden, der gehe über mich... | |||||||||
11. Onzichtbaar wordenOnzichtbaarheid is een eigenschap van goden, godinnen, demonen en in het algemeen van alle bovennatuurlijke wezens, bij voorbeeld elfen. Sinds de Oudheid heeft de mens met een volharding en vindingrijkheid die zeker een betere zaak waardig was, getracht deze eigenschap te verwervenGa naar voetnoot64. Waarom hij die zo graag wou hebben en wat hij dan daarmee wenste aan te vangen, wordt, eigenaardig genoeg, nergens vermeld. Men kan alleen vermoeden dat zijn bedoelingen niet steeds zuiver en nobel waren. Voor dieven lijkt het in alle geval een bruikbare eigenschap en voor wie als gluurder genot puurt uit het ongezien en ongestoord bekijken van zich ontblotend vrouwelijk schoon, is het bijzonder waardevol. Ook Jan Jauregni, de moordenaar van Willem van Oranje, had ‘briefkins’ bij zich waardoor hij meende ‘invisibel te wesen’Ga naar voetnoot65 In het corpus van teksten dat we hierna laten volgen, treffen we enkele volkse middelen aan die dan ook veelal in de volkstaal geschreven zijn. De meeste en de meest gekunstelde zijn echter in het Latijn. Ze horen zeker thuis in de elitaire magie en waren bestemd voor een kleine minderheid van intellectuelen. [238] Om invisibelGa naar voetnoot1 te gane. | |||||||||
[pagina 281]
| |||||||||
Een ander middel is slechts onvolledig bewaard: [239] Invisibilis gaen. Nog een ander: [240] Wiltu invisibel wesen. Het geloof dat het bijwonen van de mis op de gelovigen een wonderbare uitwerking had, leidde op het einde van de Middeleeuwen tot allerlei bijgelovigheden en misbruikenGa naar voetnoot66. Men liet de priester - uiteraard tegen betaling - een aantal missen celebreren voor doeleinden die niet steeds even moreel hoogstaand waren. Soms werd het aantal missen opgevoerd tot twaalf, maar in het algemeen lijken drie voldoende te zijnGa naar voetnoot67. Deze tekst is zeer waarschijnlijk een vertaling uit één van de talrijke Latijnse verzamelingen van gelijkaardige ‘secreten’ en recepten. Zo komt in hetzelfde Londense manuscript, waaruit de hierbovenstaande tekst afkomstig is, nog een gelijkaardig Latijns recept voor waarin de wouw ook ter sprake komt: [241] Ad invisibilitandum. In een Oostmiddelnederlands-Fries handschrift uit de veertiende eeuw treft men een gedeeltelijk Latijnse tekst aan. Wil men niet gezien worden, zo heet het hier, dan moet men twee ogen van een bruine kikker en twee van een groene nemen. Die bindt men samen in een nieuwe doek. En, zo besluit de tekst, ‘daar na so bind se met ene fademe. Also that thue komen under en ogen oc andre under ander, ende also mag thi ne man sin’Ga naar voetnoot68. | |||||||||
[pagina 282]
| |||||||||
Soms wordt de onzichtbaarheid toegeschreven aan het bezit en het dragen van een ring, een steen of een gordel. Zo is een magisch middel bewaard om een groene steen te maken die, gevat in een ring, moet gedragen worden om dit doel te bereikenGa naar voetnoot69. [242] Hoort hier der w[e]rsten philosophen [steen] te vercrighene, die alderw[e]rste die oynt waren upder aerden. Inden eersten AristotelesGa naar voetnoot1, PliniusGa naar voetnoot2, AvicennaGa naar voetnoot3, MeriandresGa naar voetnoot4 | |||||||||
[pagina 283]
| |||||||||
beghint, zo zuldij vallen up uwen knien ende lesen die drie psalmen achter eenGa naar voetnoot15 eer ghij upstaet. | |||||||||
[pagina 284]
| |||||||||
De filosofensteen die hier wordt beschreven zou kunnen bogen op de autoriteit van bekende meesters uit de Oudheid. Hiertoe is allicht ook de mij overigens onbekende Meriandres te rekenen. Op het einde volgen nog twee andere personen die de geloofwaardigheid van het beschreven procédé en van de opgesomde eigenschappen moeten bevestigen. Wie echter met ‘de vrauwe van Fantameels’ bedoeld wordt, is mij niet bekend, en dit is eveneens het geval voor de ‘clerck van hertoghe Jan van Brabant’. Het experiment wordt gedateerd in het midden van de veertiende eeuw. Zoals steeds met teksten die behoren tot de formele, geleerde magie is het hele gebeuren gesitueerd in een kader dat aan allerlei condities dient te beantwoorden: een leegstaand huis waarin men zich bevindt zonder dat iemand het weet, een lamp gevuld met hagedissenvet, de geheimzinnige woorden, zilver, goud, een wiek van katoen, een gewijde steen, gewijde klederen, negen vuren, een wierookvat, enz. De kleine groene steen die men na negen dagen, te beginnen met een pare dag na de nieuwe maan, eindelijk ‘inden gront vanden lampte’ zal vinden, laat men door een goudsmid in een ‘casken’ op een ring plaatsen. De ‘virtutes’ van deze steen zijn merkwaardig: als men de ring met deze steen naar zich toe draait, wordt men onzichtbaar en kan men niet gebonden of opgesloten worden. Hij maakt zijn drager ook onkwetsbaar en bezorgt aan zijn meester alles wat die maar wenst. De voorwaarde is wel dat die persoon ‘suijver’ is, wat dat dan ook precies moge betekenen. In een laatste alinea volgt onverwacht nog een heel andere eigenschap: als men vier mysterieuze woorden binnen de ring en evenveel op de buitenkant ervan schrijft, zullen twee vrienden tot vijanden worden. Het dragen van een ring met een speciale steen of van een andere die men door een magisch ritueel verkrijgt, speelt bij de middelen om onzichtbaar te worden een grote rol. Dit wordt bewezen door de volgende Ga naar margenoot+Latijnse, zestiende-eeuwse tekst (G. 4, 145r-v). Hier wordt aanbevolen een stuk maagdeperkament te nemen van geitenvel, dat bij wassende maan werd bereid. Met het bloed van een vledermuis schrijft men er de volgende namen van geesten op: Philacrates fabigata gorguides garon plaraka stelpa. Deze worden bezworen ut hec experimentum ad effectum perducas ut quandocumque ut ubicumque voluero inter diversos homines possim esse invisibilis. Daarna voegt men de volgende ‘characteres’ toeGa naar voetnoot70: Dit stuk plooit men daarop goed toe, stopt het in een ander stuk perkament en steekt het in een toorts die goed met olie is doordrenkt. Die doet men zeven dagen branden op een plaats waar ze door niemand kan verplaatst of gedoofd worden. | |||||||||
[pagina 285]
| |||||||||
Wanneer men het experiment wil uitvoeren, moet men zeven nachten lang alleen zijn in een huis of in een kamer. De eerste dag moet een woensdag of een vrijdag zijn bij wassende maan. Elke nacht zegt men driemaal een bezwering tot de hierboven genoemde helse geesten: coniuro vos ... ut mihi talem annulum in hac lampade feratis talem virtutem habentem ut quandocumque ipsum in digito meo habuerim quod sim invisibilem et a nemine mortalium videri possim .... Men vraagt de helse geesten dus een ring in de toorts achter te laten die de drager ervan onzichtbaar zal maken. Na verloop van zeven dagen vindt men die ring inderdaad in de toorts, zo verzekert ons de tekst. In de Clavicula Salomonis, een berucht traktaat van zeer hermetische aard, waarover we het verder nog zullen hebben en dat door paus Paulus in 1559 op de Index werd geplaatst, komen in het Latijn de volgende magische Ga naar margenoot+instructies voor (G. 5, 26r-v). Op de juiste dag en het geschikte uur wordt, na een ‘carmen’, een cirkel getrokken. Pancreson, die ‘magister invisibilitatis’ genoemd wordt, en zijn helpers Cenoth, Mazath en anderen, worden bezworen de meester onzichtbaar te maken. Alle formele vereisten dienen stipt gevolgd te worden want, si aliter faceris de nullo pervenies ad effectum. Als het experiment niet slaagt, is een reden hiervoor dan gemakkelijk gevonden! Andere experimenten, alle in het Latijn, doen nog een aantal andere middelen aan de hand. Zo lezen we dat men daartoe het hart van een tortelduif, Ga naar margenoot+de lever van een duif, het hart van een mol en en een deel van een slang in een aarden pot moet doen en dit alles in een oven tot as laten verbranden. Op een vrijdag schrijft men, vóór zonsopgang, de volgende characteres op een stuk perkament: d.e.f.q.p. Men houdt dat stukje perkament met de as die men in een reep linnen heeft gewonden in de linkerhand en in de rechter een stuk ijzersteen. Niemand zal u van dat ogenblik af nog kunnen zien (G. 4, 140v). Ga naar margenoot+Het hart van een pad of de tong ervan onder de voet gedragen vindt men ook aanbevolen. Dit is ook het geval voor de steen die men in de maag van een zwaluwjong zal vinden en in een ring draagt, alsook het pulver van een in mei gevangen mol dat men tempert met bloed van een pasgeboren lam. Hiermee schrijft men de volgende namen: athanatos, yschyros, theos parhon panthon crathon plus. Men drage dit onder de voetzool (Lo. 6, 7v). Tenslotte verwijzen we nog naar de verder nog te bespreken ars regis Salomonis die niet alleen voor onzichtbaarheid, maar ook voor het vinden van een schat en om een vrouw op iemand verliefd te doen worden, kan aangewend wordenGa naar voetnoot71. | |||||||||
[pagina 286]
| |||||||||
12. Opdat een slang je geen kwaad doetGa naar margenoot+Ne serpent proiciat venenum super te vel malum faciat tibi, zo luidt het opschrift van een Latijnse tekst. Daartoe bezweert men het odieuze serpent bij de apostelen Gods, de profeten, maagden, belijders, martelaren en alle heiligen, bij de hemel, de aarde, de zee en al dat er zich in bevindt, dat het geen macht heeft een mens te schaden en dat het venijn dat het serpent zou spuwen onbeweeglijk d.w.z. inactief wordt. Daarna zegt men super aspides et basilices etc. et defendat me hodie et codidie de veneno serpentis. Ook 's nachts wordt men beschermd door de woorden: + ychyros. emanuel . Adonay . Athanatos qui venus et regnas deus per infinita secula seculorum Amen (Lo. 6, 125v-126r). | |||||||||
13. Overwinning in gevechtOp het einde van Reinaerts Historie (Reinaert II) heeft een tweegevecht plaats tussen de vos en Isengrim, de wolf. De apin Ruhenau, zijn nicht, bereidt de vos voor op de strijd. Ze doet zijn haar afscheren en hem met olie insmeren opdat zijn tegenstander geen vat op hem zou hebben. Ze leert hem allerlei listen en knepen. Ze legt hem ook de handen op en beleest hem:
Ga naar margenoot+Ic sal u leren mijn streeckGa naar voetnoot1,
Dat my u oom leerde mertijn,
Op dat gi verwijnreGa naar voetnoot2 moet sijn,
Also gi sult, ic en twivel niet,
MittienGa naar voetnoot3 si die hant voort stiet,
Die sy op sijn hooft leide,
Ende dese woorde seide,
Blaerde scaeye sal penis
Carsby gor sons abe firnis.
Neve, nu sidi wel bewaert
Brus. 1, 105v
Bezweringen om in een tweegevecht de overwinning te behalen of in de oorlog te zegevieren zijn in ons taalgebied heel zeldzaam. Dit geldt trouwens ook voor andere middelen met hetzelfde doel. Het wordt aangeraden de poot van een haas op de linkerarm vast te maken of een van de volgende stenen bij zich te hebben tijdens het gevecht: adamas, draconites, sagates, nichomai (een soort albast) of berillus (Secr.). In een Latijnse tekst uit de zestiende eeuw, afkomstig uit onze gewesten, vindt men het volgende aangeraden om niet door een vijand neergeslagen te worden of door het zwaard te sterven. Men laat een loden staaf door | |||||||||
[pagina 287]
| |||||||||
twee opgeroepen geesten consacreren. Hoe men daatbij te werk gaat wordt uitvoerig beschreven. Het wordt elders in dit boek vermeldGa naar voetnoot72. Men moet deze staaf in de strijd bij zich dragen. Deze heeft trouwens nog een interessante eigenschap: raakt men er een gekwetste mee aan, dan wordt die weer gezond. Ook krachtige, gewoonlijk zinloze woorden op een stuk papier geschreven en als amulet bij zich gedragen, vindt men aanbevolen: [249] Een man die ten stride gaet sal over hem hebben dese woerden: Taey va loing . te rien. Sonte combat si ten rcuuieng. De ‘woerden’ lijken corrupt Frans en dit is niet te verwonderen vermits de Evangelien van de Spinrocken uit het Frans werden vertaald. Vermelden we nog een middel uit latere tijd dat zijn vertrouwen stelt in een mysterieus kruid waarvan de kracht door ‘coninc Caerle’, misschien Karel de Grote, zou zijn ‘gheprouft’: Om victorie te hebben in den strijt. De betekenis van ‘alegne’ is onduidelijk; misschien is het corrupt voor alsene, alsem (Artemisia absinthium L.). Het handschrift waarin dit middel voorkomt dateert uit de achttiende eeuw, maar volgens de uitgever van enkele teksten eruit is het een kopie van een veel oudere leggerGa naar voetnoot73. Tenslotte moet in dit verband nog gewezen worden op verscheidene manieren om bij voorbaat te weten wie uit een gevecht als overwinnaar zal te voorschijn tredenGa naar voetnoot74. | |||||||||
14. Reizen waarheen men wil: zalf of toverpaardOm zich, bij voorkeur 's nachts, snel van het ene naar het andere oord te verplaatsen, zijn uit de Nederlanden in de door ons behandelde periode twee middelen voorhandenGa naar voetnoot75. Het ene is een zalfpreparaat dat onwillekeurig aan de heksenzalf doet denken. Het andere is in het Latijn geschreven en tovert een magisch paard te voorschijn dat snel als een pijl uit een boog de magiër naar verafgelegen plaatsen brengt en hem nadien veilig op zijn vertrekpunt aan de grond zet. | |||||||||
[pagina 288]
| |||||||||
[250] Om te reysen haestelic daer men wil. Voor wie dit reizen door de lucht van nut kan zijn of bestemd is, wordt niet vermeld. Men denkt - zoals gezegd - spontaan aan de heksen die - naar men geloofde - zich door de lucht naar de sabbatvergaderingen begaven. Hoewel die zich vóór de opvlucht ook insmeerden met zalfGa naar voetnoot76 waarvan eveneens in de bovenstaande tekst sprake is, kan men de doelgroep niet met zekerheid bepalen. De zalf of het ‘unguent’ wordt bereid uit zeven planten, één voor elk van de zeven planeten. Deze planeetplanten zijn echter geheel verschillend van die welke voorkomen in Dat Boeck van Secreten, dat aan Albertus Magnus werd toegeschrevenGa naar voetnoot77. Met Luna wordt in onze tekst herba columbina verbonden. Wellicht is hiermee het Herba columbaria bedoeld die ook in Secr. voorkomt, maar daar aan Venus wordt toegeschreven. Vermoedelijk is het te vereenzelvigen met ijzerhard (Verbena officinalis L.)Ga naar voetnoot78. Rembert Dodoens verklaart de naam columbina als volgtGa naar voetnoot79: Sommigen houden dit cruydt seer bequaem om de Duyven te locken oft by een te vergaderen ende te houden, om dat (na het segghen van Apuleius) de Duyven dat selve liever pleghen te eten dan enigh ander cruydt. De Marsplant is diptannus, wellicht de echte diptam (Dictamnus albuls L.). Volgens sommigen behoort diptam tot de kruiden die met Medea, de | |||||||||
[pagina 289]
| |||||||||
Griekse schutsvrouwe van de magische planten, werden geassociëerd. De Mercuriusplant is - het lijkt logisch - mercurialis, een plant die bij Dodoens ‘Mercuriael oft Tam Binghel-cruydt’ (Mercurialis annua L.) genoemd wordt, omdat het door Mercurius zou zijn gevondenGa naar voetnoot80. Gezien de gelijkstelling van Jupiter met Jovis is het eveneens niet onverwacht dat barba Jovis aan Jupiter wordt verbonden. Het is de bekende huislook of donderbaard (Sempervivum tectorum L.). Het Venuskruid is valeriana, d.i. valeriaan (Valeriana officinalis L.) dat ook amantilla genoemd werd en grote magische kracht bezitGa naar voetnoot81. Dit blijkt ook bij DodoensGa naar voetnoot82: De ongheluckighe ende onsalighe vrijers en vrijsters ghebruycken de Valeriane in haer minnedrancken... Het Saturnuskruid is betonie (Betonica officinalis L.) en aan Sol wordt - niet verwonderlijk - solsequium gehecht, waarmee wellicht de goudsbloem (Calendula officinalis L.) bedoeld werd, één van de kruiden die ook aan Hecate worden toegeschreven. Het is echter ook mogelijk dat de paardebloem bedoeld is (Taraxacum officinale Mönch), die volgens Dodoens door sommigen eveneens solsequium genoemd wordtGa naar voetnoot83. Waarom deze zeven planten niet mogen geplukt worden wanneer de maan zich in het teken van de Ram bevindt, d.i. op de eerste en de tweede dag van de imaginaire en constante maanmaand van dertig dagen, is mij niet bekend. Mogelijk was dit omdat de maan bij het begin van haar wassende periode nog te zwak is. In tegenspraak daarmee is dan het geloof dat het teken van Aries geschikt is om zich op reis te begeven. Zo leest men in een traktaatje De luna per duodecim signa (11de-12de E.): signum arietis ... bonum est ... iter pergereGa naar voetnoot84. Een god of geest die Pharel heet, is mij niet van elders bekend en wat hij in het bijzonder met magische luchtreizen te maken heeft, heb ik niet kunnen achterhalen. Ga naar margenoot+Een tweede tekst, in het Latijn geschreven, tovert een paard te voorschijn waarmee de operator zich in één nacht naar gelijk welke plaats kan begeven. De titel luidt: Si vis habere equum qui in una nocte te portaret quocumque volueris sine resistentia et fallacia (Lo. 6, 66r). Daartoe gaat men bij zonsondergang stilzwijgend naar een onbewoond huis. Daar schrijft men op de muur met het bloed van een vleermuis de volgende woorden: ‘dedra, syola, dracon, draconco . gramenkios . kien . belsebuuc . astaroth, egipia, barrabas’. Daarop volgt een bezwering van alle duivels (coniuro vos demones) uit de vier windstreken, door God de vader die alles geschapen heeft uit het niets, en door de heilige namen van God | |||||||||
[pagina 290]
| |||||||||
de allerheiligste: ‘alpha et o, adonay, sabaoth, elye, eloye’, door de marteling van Jezus, opdat een paard zonder talmen hier verschijnt. Dan zal men zonder falen, bedrog of angst gebracht worden waarheen men wil gevoerd worden. Na deze bezwering verlaat men gedurende korte tijd de woning. Wanneer men terugkeert zal een prachtig zwart paard, geheel voor de reis uitgerust, staan wachten (invenias equum fulchrum paratum bene ... nigri coloris). Wanneer men het wil bestijgen, richt men nog een bezwering tot het dier, volledig in de trant van en met gelijkaardige inhoud als de eerste: O tu bone eque coniuro te per ipsum ihesum christum vivum et verum deum, enz. Bij aankomst stijgt de magiër af, zendt het paard weg en handelt de zaken (fac negocium tuum) af waarvoor hij naar deze stad gekomen is. Wanneer hij dan gereed is om de terugweg aan te vatten, herhaalt hij dezelfde bezwering en klimt op het dier dat hem weer naar huis brengt. Daar springt hij eraf en richt nog een korte bezwering tot het paard, waarbij het in de naam van God, van al de goddelijke krachten, door alle engelen en de heilige Maagd en Moeder Gods gemaand wordt ook in de toekomst in dienst van de magiër te staan, telkens wanneer die op het wonderpaard een beroep wenst te doen. | |||||||||
15. Sloten openenIn een ander hoofdstuk zullen we de hamer van Thor vermelden waarmee men een nagel in een op een wand geschilderd oog slaat. Het doel daarvan is onder de aanwezige verdachten van een diefstal de ware dief te ontdekkenGa naar voetnoot85. Om sloten open te maken was er de hamer van Pluto. Die Ga naar margenoot+zag er volgens een Latijnse tekst (Lo. 6, 222r) uit als volgt: Dit zonderling uitziend instrument wordt gezegend met de volgende woorden, gericht tot de geest die Neylon basala heet: accipite sacrificium utque hac nulla sera possit resistere ubi reponatur, d.i. aanvaard dit offer opdat geen enkel slot kan weerstand bieden waar hij (= de hamer) neergelegd wordt. Op de steel schrijft men dan de volgende characteres met het bloed van een haan: | |||||||||
[pagina 291]
| |||||||||
Men gaat voorbij het huis of de plaats die gesloten is en werpt de hamer van oost naar west voor het slot: het zal openspringen. Ook magische stenen en planten hebben de eigenschap sloten te openen. Zo is er het verhaal van de raaf die, als hij gekookte eieren in zijn nest vindt, een steen haalt en ze daarmee weer rauw maakt. Deze steen - zijn naam wordt niet genoemd - zal ook ‘ontbinden dye banden ende dye dore sal open gaen’ (Secr.)Ga naar voetnoot86. Onder de kruiden zullen we op een andere plaats het springkruid vermelden, waarmee eksters de geblokkeerde ingang van hun nest vrijmakenGa naar voetnoot87. Soms wordt deze eigenschap ook aan de magische plant duizendblad (Lat. millefolium) toegeschreven (Achillea millefolium L.): [253] Ad aperiendum omne claustrum. Dit springkruid - we zullen het later zien - vindt men soms torite genoemd. In het volgende middel wordt een plant gebruikt, maar de naam is in geheimschrift: het aantal letters komt overeen met dat van torite, maar de letter k past niet, tenminste indien deze k geen schrijffout is voor een cijfer. Welke plant bedoeld wordt, is dus niet helemaal zekerGa naar voetnoot88: [254] Om slooten te doen opGa naar voetnoot1 springen of gaen. Ga naar margenoot+De enige bezwering, Ad aperiendum seras quales sunt, dateert uit de zestiende eeuw en is in het Latijn gesteld (Lo. 6, 108v). Naast de tekst staat in de marge in een andere maar gelijktijdige hand He coniurationes que sequuntur non sunt fide digna, blijkbaar geschreven door een scepticus wat de efficiëntie van de magische middelen betreft. Vóór zonsopgang snijdt men een hazelroede van één jaar afGa naar voetnoot89. Wanneer men aan een tafel komt, legt men die neer op een nieuwe doek en zegent | |||||||||
[pagina 292]
| |||||||||
ze: ‘Ik zegen u, hazelroede, met dezelfde zegen waarmee Remigius het brood en de vogel gezegend heeft’. Dit is wellicht een allusie op één van de vele legenden die in verband met de H. Remigius, bisschop van Reims, de ronde deden. De roede wordt gezegend en geheiligd opdat ze de kracht zou bezitten gelijk welk slot waarmee ze in aanraking komt, te openen. Daarna zegt men een voor de gelegenheid aangepast onzevader: Pater noster qui es in celis sanctificetur nomen tuum adveniat in hac virga, fiat voluntas tua sicut in celo et in terra et cum hac virga, et ne nos inducas in temptationem sed libera nos in hac virga. Wanneer men met deze aldus gezegende roede een slot wil openmaken, leest men een psalm (Ps. 23) en slaat er dan met de roede op. Het zal zonder twijfel opengaan. | |||||||||
16. Spijs en drank te voorschijn toverenIn een laat-middeleeuws handschrift werd op een blanco ruimte in de vroege zeventiende eeuw de hiernavolgende tekst toegevoegd. Die werd door een latere gebruiker doorstreept, gelukkig zonder de leesbaarheid ernstig te schaden. Alhoewel hij, strikt genomen, buiten het door ons gesteld tijdskader valt, moge hij hier toch bij wijze van uitzondering weergegeven worden wegens zijn uniek karakter. [256] Wilt ghij spijse oft dranck doen comen daer ghij wilt. Drie penningen met op de ene kant een kruis worden samen met drie magische woorden of namen van de duivel (cf. belzebon of belsebub) op een stuk papier geschreven. Deze krijgen magische kracht door ze op de drempel van een kerkhof te leggen, terwijl men in de kerk een psalm gaat | |||||||||
[pagina 293]
| |||||||||
bidden. Bij de terugkeer is het briefje verdwenen en blijven alleen de muntstukken over. Wil men spijs of drank, dan legt men die stukken samen met andere muntstukken onder een kan of schotel. Men reciteert dezelfde woorden en het gevraagde verschijnt. Merkwaardig is het einde waarin de scribent ons a.h.w. goede appetijt wenst, maar er terzelfdertijd op wijst dat de leverancier van de spijzen (de duivel) niet deugt. | |||||||||
17. Toverij opsporen en tenietdoenTovenaars en tovenaressen werden verondersteld zich op instigatie van de duivel bij gelegenheid met het lot van hun medemensen in te laten of in hun leven in te grijpen, zodat ze niet meer zichzelf zijn, ziek worden of zich vreemd gaan gedragen. Ze zijn dan betoverd. Hoe kan men zeker zijn dat dit werkelijk het geval is? Er waren mensen die daar een beroep van maakten. Dit was bij voorbeeld het geval met Mr. Jacob Judocq de Rosa, een naar het Noorden uitgeweken Kortrijkzaan. In 1548 werd hij in Gelderland veroordeeld omdat hij ‘hem onderstaen heeft mit onbehoirlicker manieren den luyden en beesten van toverijen te genesen ende mitten selven manieren den luyden te segghen oft sij betoovert waren oft niet en bij wien’. Hoe hij daarbij tewerk ging, vernemen we helaas uit het vonnis nietGa naar voetnoot90. Ziehier nog een middel: [257] Die es betovert. Dus machment weten. In Duitsland is sinds lang de gewoonte bekend om op bepaalde dagen, vooral in de tweede helft van december, gesmolten lood of tin in een schotel water te gietenGa naar voetnoot91. De figuren die zich bij het stollen van het metaal vormen gebruikte men voor het voorspellen van de toekomst. Zo betekenen sterren geluk, kruisen lijden, diertjes de dood, enz. Bovendien werd op het loodgieten ook een beroep gedaan om het liefdesleven, het al dan niet huwen, trouw of ontrouw te voorspellen. In de late Middeleeuwen zou het ook gebruikt zijn om te bepalen of een ziekte al dan niet door toverij veroorzaakt werd en in bepaalde omstandigheden ook om te weten wie voor de betovering verantwoordelijk wasGa naar voetnoot92. | |||||||||
[pagina 294]
| |||||||||
Alhoewel we mogen aannemen dat de molybdomantie ook in de Nederlanden van oudsher bekend was, zijn bewijsplaatsen zogoed als onbestaande. De bovenstaande tekst is dan ook belangrijk wegens zijn uniek karakter. De scribent veronderstelt dat de lezer met de techniek en vooral ook met de interpretatie van de grillige figuren voldoende vertrouwd was. Hij beperkt er zich toe te zeggen dat het al dan niet betoverd zijn ‘sal blicken int lod’, maar hoe dat dan wel zal ‘blicken’ vindt hij niet nodig te specifiëren. De tekst vertoont enkele eigenaardigheden. Dat het vat met wijn en niet met water gevuld werd, heb ik nergens anders aangetroffen. Dit geldt trouwens ook voor de zonderlinge, onbegrijpelijke woorden (corrupt Latijn?). Tenslotte is er het werpen van de gestolde loden figuren in een lopend water of een fontein. Was het de bedoeling dat samen met het wegwerpen en meespoelen van de loden figuren ook de toverij zelf zou verdwijnen? Het ontbreken van voldoende vergelijkingsmateriaal, ook in het buitenland, maakt het onmogelijk hierop een antwoord te geven. Tegen de machtige invloed van tovenaars en tovenaressen werden vele soorten tegentover in stelling gebracht. De meest uiteenlopende middelen kwamen daarvoor in aanmerking, o.m. planten konden daarbij goede diensten bewijzenGa naar voetnoot93. Vermelden we terloops dat look, het theriakum van de armen, iemand tegen toverij beschermt als men een ‘bottelken’ of teentje bij zich draagtGa naar voetnoot94. Indien men het verkiest kan men ook drie bijen eten, wanneer men meent betoverd te zijn. Binnen de drie dagen is dat dan voorbij (G. 4, 142v). Ook kruis- of stekelbessentakken zijn er goed voor: ‘Crolbesien, dat sijn stekelbesien, de tacken van stekelbesien verdriven alderande tooverie ende infectie, als men die voor de dueren of veinsteren stroyt ofte hanct, ende bewaren de hoven voor alle tooverie ende vergiftinghe’Ga naar voetnoot95. Bezweringen of zegens zijn weinig talrijkGa naar voetnoot96. Uit de vijftiende eeuw dateert de volgende: [258] Die boeteGa naar voetnoot1 wille hebben die betovert ware. | |||||||||
[pagina 295]
| |||||||||
Het gebruik van zout om de invloed van heksen- of duivelswerk af te weren, komt van alle schutsmiddelen het meest voorGa naar voetnoot97. De werking die eraan wordt toegeschreven was reeds in de Oudheid verspreid maar kreeg door kerkelijke invloed een nieuwe en sterkere impuls. Ook nu nog wordt de pasgeborene tijdens de doopplechtigheid zout op de tong gelegd om hem tegen het Kwaad te beschutten. Bij de Grieken en de Romeinen werd zout als een heilige gave van de goden beschouwd, die noch bij eetmalen noch bij offergaven mocht ontbreken. Plinius (Hist.Nat. 31, 98-105) roemt zijn genezende en bederfwerende kracht en laat niet na te wijzen op de sacrale betekenis ervan. Aan de combinatie water en zout, zoals die in de bovenstaande Mnl. tekst tot uiting komt (soute water), wordt dezelfde macht toegeschreven. Ook dit blijkt uit allerlei kerkelijke gebruiken. Bij de wijding van het doopwaterGa naar voetnoot98 leest men b.v. Exorcizo te, creatura aqua ... omnis virtus adversarii, omnis incursio diaboli, omne phantasma, omnem inimici potestatem eradicare et effugare .... Daarop volgt de zegen van het zout waarna het met het water wordt gemengd. Uit deze kerkelijke zegens treedt ook de nadruk naar voren die gelegd wordt op de oorsprong van het zout: door middel van de kracht van het hemelse vuur wordt het uit water gedistilleerd. Hierdoor wordt dan naar analogie aan het zout de macht toegeschreven met hemels vuur Satan te verjagen. Na deze vergelijking met de kerkelijke formulieren kan het geen verwondering wekken dat de aan water en zout toegeschreven apotropaeïsche werking ook in bezweringen en zegens buiten de kerk aangetroffen wordt. In de hierboven meegedeelde tekst wordt het zoute water ook over het hoofd van de ‘patiënt’ geworpen, wellicht om ook dit lichaamsdeel van de slechts tot de kin in het water ondergedompelde persoon van de weldoende invloed ervan te laten genieten. Voor allerlei andere voorbeelden van het gebruik van zout, niet alleen tegen betovering maar ook als geneesmiddel, als hulp voor barende vrouwen en voor het beoefenen van liefdestover, kunnen we hier volstaan met verwijzing naar gespecialiseerde studiesGa naar voetnoot99. In een tweede laat-middeleeuwse tekst wordt toverij duidelijk als een oorzaak van ziekte beschouwd. Het was inderdaad eeuwenlang de gewoonte ziekten waarvan men de oorzaak niet kende, aan toverij toe te schrijven. Om die betovering ongedaan te maken werd een beroep gedaan op gespecialiseerde heiligen en op ‘aflezers’. De tekst is slechts gedeeltelijk bewaard daar waterschade gedeelten van het papier heeft doen verdwijnenGa naar voetnoot100: | |||||||||
[pagina 296]
| |||||||||
[259] [Dit es] goet om tovery te benemen. Dit formulier bestaat uit drie delen. Enkele krachtige woorden worden op een stuk brood geschreven en aan de patiënt te eten gegeven. Daarop volgt een Latijnse zegen en het Sint-Jansevangelie. Tenslotte maakt men met een kruis (per crucem signum) een zegenend gebaar over het hoofd en bezweert het Kwaad door de macht van het kruis van Christus. | |||||||||
18. Uitgegeven geld doen terugkerenDe hiernavolgende bezwering is naar alle waarschijnlijkheid een extract uit een traktaat over de magische werken die in elk van de achtentwintig maanposities (mansiones), d.i. op de achtentwintig dagen van de maancyclus kunnen verricht worden. Het volledige traktaat - wellicht een vertaling uit het Latijn - is niet bewaard gebleven. De onderstaande tekst is het enige overblijfsel. [260] Item mansio .16. so winde een penninc in ghelen sindaelGa naar voetnoot1 ende suffrungeerGa naar voetnoot2 mit eykenmispelGa naar voetnoot3 et dicGa naar voetnoot4: | |||||||||
[pagina 297]
| |||||||||
Dit ‘experiment’ kan alleen uitgeprobeerd worden op de zestiende dag van de maancyclus. Het bestaat uit twee delen: het eerste omvat een beroking en een bezwering. Wanneer daarna (het tweede deel) de penning wordt uitgegeven, zegt men vier geheime namen. De penning keert terug in het bezit van de eerste eigenaar. | |||||||||
19. Vuur blussenBezweringen en magische formules om een brand te blussen zijn in de door ons behandelde periode erg zeldzaam. Mij zijn er slechts twee bekend, één in het Nederlands en één in het Latijn. Ga naar margenoot+In het Bieënboek van Thomas van Cantimpré komt een exempel voor ter illustratie van ‘hoe grote cracht dat silentium hevet’. In het klooster van de monniken van Affligem in Brabant heeft Thomas gehoord van een pater die aldaar zestien jaar lang gezwegen had. Op zekere dag brak er in het klooster een grote brand uit. De monnik ging bij het vuur ‘ende hij ontbant zijn tonghe ... ende hi sprac dese woerden: Du, vuer, staat in deser uren ende du, vlamme, ruste en houde op gheringhe. En, zo vertelt Thomas verder, ‘daer ghesciede een wonderlick dinck. Ende dat vuer verghat die macht zijnre craften ende stondt inden woerden des heylighen mans ende die grote vlamme ghinc haestelijcken uut’ (Bieënboek, Sign. LXv). De tweede tekst dateert uit de zestiende eeuw: [262] Si vis extinguere ignem. Dit zijn de zeven slapers uit de naar hen genoemde legende waarvan de eerste soms niet Maximianus maar Maximilianus heet. Vandaar dat de zeven, die we reeds vroeger ontmoettenGa naar voetnoot101, ook wel St. Maximilianus en gezellen worden genoemd. Ze werden onder keizer Decius in een grot bij Ephese ingemetseld en pas onder keizer Theodosius II teruggevonden. Ze zouden dan voor een korte tijd weer levend geworden zijn. Het verband tussen deze Slapers van Ephese en het blussen van een brand moet vermoedelijk gezocht worden in een analogiegedachte. Zoals de zeven in de grot insliepen, zo moet ook het vuur ‘inslapen’, d.i. uitdoven. | |||||||||
[pagina 298]
| |||||||||
20. WapenzegensHet is niet gemakkelijk wapenzegens te behandelen los van zegens tegen vijanden. Van Haver heeft daarop gewezen toen hij drie soorten wapenzegens onderscheidde: bezweringen van de wapens van de tegenstander om die b.v. hun snede te doen verliezen, bezweringen om het geluk en de slagkracht van het eigen wapen te vergroten, en zegens waar de hoofdklemtoon ligt ‘op het lijfsbehoud’Ga naar voetnoot102. Deze laatste soort is niet gericht op objecten zoals de eerste twee, maar op personen en kan dan ook beter ondergebracht worden bij vijanden. In de vroege Middeleeuwen heeft de Kerk benedicties der wapens van de ridders in het leven geroepen. Ze zijn sinds de elfde eeuw bekend en werden ook in het godsoordeel van de gerechtelijke tweekamp gebruiktGa naar voetnoot103. Ze waren in het Latijn en uit onze gewesten zijn dergelijke teksten niet bewaard. Het bestand van Mnl. en Latijnse wapenzegens uit onze gewesten is niet zeer groot maar wel verscheiden. Zo is er een zegen tegen alle soorten wapens die een ‘snede hebben’ als zwaarden, strijdbijlen, messen, enz. Deze vijftiende-eeuwse zegen luidt als volgt: [263] Die alle wapene haer snede [wille] nemen, die segghe dese woerde:
Ick verbiede die, wapene goede,
Bi des helechs Gheest bloede,
Ende bi des helechs Kerst caritatenGa naar voetnoot1,
Dat du moets diin sniden laten.
Snijt mi ghene wonde,
Nu noch te ghere stonde,
Ende si alsoe ghedvadeGa naar voetnoot2 diin point ende dijn snede,
Als onser Vrouwen sente Marien zweet ende haer lijff was,
Al[s] so vanden heleghen Kerst ghelachGa naar voetnoot3.
Hout dese woerde inden nameGa naar voetnoot4 dat God gheboren was.
G. 6, 156v
De verwijzing naar Maria in het kinderbed komt ook nog in andere wapen- en andere, gelijkaardige zegens voor. Zo b.v. in een Ausfahrtsegen uit MünchenGa naar voetnoot104: | |||||||||
[pagina 299]
| |||||||||
aller miner viende wapen
diu ligen unde slafen
und sin also palwahs
als waere miner vrouwen vaks
do si den heilegen Crist gebaere
und doch ein reiniu meit waere.
In een veel latere ‘Versicherung vor Schiessen, Hauen und Stechen’ is het niet Maria, maar Christus wiens zweet erbij gehaald wordt: ‘... heut müssen mir die Geschüz Kugeln und Waffen so lind und weich werden, als der blutige Schweiss war den unser lieber Herr Jesu hat vergossen aus seinen eigenen Leib...’Ga naar voetnoot105. Dit is wellicht het gevolg van het feit dat deze tekst uit een protestants land afkomstig is. Maria en haar Zoon komen ook samen voor in de volgende zegen: [264] Item dat sweert ende alle mans wapenen te bespreecken. De betekenis van schoet en ontschoet is verloren gegaan. Wat oorspronkelijk wederstoet, d.i. weerstond, hield tegen betekende, is hier door de scribent verkeerd begrepen als ontglipte. Het meest bezworen wapen is het zwaard:
[265] O[m]me een zwert sine snede te nemene.
Secht: Ic besweere di, zwert goet,
Bi ons Heeren bloede,
Dattu mi sijs also weec
Als sente Marien zweet
Secht .iij. werf dese worde: + panthon + genton + Aglay + pater noster. G. 3, 11r
In een zeventiende-eeuws formulier dat hier ter vergelijking gegeven wordt, zijn het Maria's borsten die ‘weec’ zijnGa naar voetnoot106: Ick besweire alle wapenen, die ghesmet ofte ghemaeckt sijn, sichtent dat godt ghecruijst was, dat sij soo wee [sic, lees: weec] op mij zijn als Marias bursten, daer Jesus Christus aen ghesoghen heeft. | |||||||||
[pagina 300]
| |||||||||
De krachtige woorden die in de laatste alinea van de vorige bezwering opduiken, zijn zo sterk verschillend van de berijmde, volkse zegen, dat het voor de hand ligt aan te nemen dat die er oorspronkelijk niet bijhoorden. Het woord ‘panthon’ treffen we als panta aan in een ander kort formulierGa naar voetnoot107: Dat u geen zwaard en schade, zoo leest deze woorden: Panta te grammata acrimo acrimus. Het woord ‘aglay’ is een letterwoord dat bestaat uit de beginletters van de volgende Hebreeuwse zin: Atlah Gabor Leolam, Adonay, d.i. ‘Gij zijt machtig in eeuwigheid, Heer’. Het is één van de machtigste sjemhamforas of geheime, krachtige namen van God, een abbreviatuur voor een hele zin in de beste kabbalistische traditie. Wat ‘genton’ betekent of uitdrukt is mij echter niet bekend. Een ander: [266] lek besweer iser ende stael, dat myn geen blancke swerden konnen steken ofte sclaen bij dat werdige hyllige graf, ende by dije hylige vif wonden, als yck et te voren kan weten dat yck dese .iij. worden kan spreken: Christus bewaer dat vleys, Christus bewaer dat wapen, Christus bewaer dat mes. Een laatste zwaardzegen, een mengsel van Nederlands en Latijn, dateert uit de vijftiende eeuw. Hij vertoont een aantal kenmerken die in geen van de vorige terug te vinden is. Helaas heeft het handschrift sterk geleden onder waterschade, waardoor ongeveer de helft van de tekst verdwenen is. Vermits deze zegen zo verschilt van de andere is het mij ook niet mogelijk geweest alle ontbrekende delen door vergelijking met eventuele, verwante teksten zelf aan te vullenGa naar voetnoot108. [267] [Een swert] syn sneedt te be | |||||||||
[pagina 301]
| |||||||||
[..............] en de floet. Alsoe In deze tekst herkennen we het bekende Jordaanmotief dat in zegens vooral, maar niet uitsluitend in formules voor bloedingen wordt gebruikt. Het komt eveneens voor bij andere kwalen, zelfs bij onschendbaarheidGa naar voetnoot109. Een ander voorbeeld met het Jordaanmotief gecombineerd met een ander: [268] God entie ghoede sint Jan,
Ghinghen achter landeGa naar voetnoot1,
Sonder lachterGa naar voetnoot2 of schande,
So dat zij stappansGa naar voetnoot3 quamen,
An die heilighe flume Jordane,
Daer God selve in ghinc,
Ende sijn doopsel of ontfinc.
Aldaer slouch Gode, die ghoede,
In die flume Jordane een roede,
Entie Jordane weder stoetGa naar voetnoot4:
AlseGa naar voetnoot5 moeten alle wapine up mi doen,
Mijn vleesch ende ooc mijn bloet
Moet met deser seinighen zijn behoet
In Gods namen. A.M.E.N.
Brus. 2bis, 69v-70r
| |||||||||
[pagina 302]
| |||||||||
De hierboven uit het Brusselse manuscript gedrukte wapenzegen bestaat - zoals men ziet - uit een vermenging van het wandel- en het Jordaan-motief. Waar het eerste vooral voorkomt bij brand en brandwonden, wormen en rabies, treft men het tweede eveneens bij bloedingen aan, maar ook bij kanker en koortsGa naar voetnoot110. Vermelden we hierbij, volledigheidshalve, dat een verwante tekst voorkomt als onderdeel van een morgengebed, een ‘bedinghe ... 's morghens vroe’ die - vermits het duidelijk een gebed is - niet in ons corpus werd opgenomen. Een paar verzen refereren aan de hierboven volledig uitgewerkte zegenGa naar voetnoot111: Die heileghe Kerst ende die goede sinte Jan,
Ghinghen over die Jordan
Hen en conste doen [niet] ghevellen
Noch gheen water ghequellen
Noch iser noch stael ghesniden.
Ga naar margenoot+Een Latijnse bezwering van een lans treft men aan in een handschrift uit de Nederlanden, meer bepaald uit Groot-Loon (ten W. van Tongeren). In de loop van die tekst komt echter ook het zwaard ter sprake (P. 2r). In Groot-Loon woonde een zekere Henricus die de volgende door mij hier vertaalde bezwering opgetekend heeft: Ik bezweer u, lans, door de liefde en de geseling van Christus: O sagitta sta, O lans sta door de hemel, de aarde en de planeten; O lans, sta door het graf des Heren; O lans, sta door de verrijzenis van Christus, enz. Dit gaat zo nog een tijdje door, met het steeds obsederender wordend O sagitta sta. De kerngedachte volgt op het einde: ‘O sagitta sta, en schaad mij niet en raak mij niet, ik dienaar Gods, + Henricus + ut alpha + emanuel + dat geen zwaard in mijn vlees indringt daar ik geschapen ben door Jezus, enz.’. Deze conjuratie, zo wordt tot besluit meegedeeld, moet men eenmaal per jaar lezen op een vrijdag en steeds eindigen met vijf onzevaders en vijf weesgegroeten. Ook een ‘schicht’ of pijl wordt bezworen. De formule herinnert sterk aan een zegen voor een zwaard die we hierboven meedeelden. Alhoewel de woorden ‘schicht’ en ‘pil’ in het Mnl. gewoonlijk hetzelfde betekenen, blijkt dat in de hiernavolgende tekst niet helemaal het geval. Wanneer de bezweerder zegt ‘schicht haelt dine pil’ lijkt schicht veeleer op de boog te slaan, maar deze betekenis is voor dit woord niet van elders bekend. [270] Ic bezweere di, schic[h]t, bi den helegen Christi bloedeGa naar voetnoot1 ende bi den helegen .v. wonden, dattu mi niet en scietes noch en wont, dat du also | |||||||||
[pagina 303]
| |||||||||
licht werdet ende wech als onser liever Vrauwen sweet was, doe si aers kints ghenas. Scic[h]t, haeltGa naar voetnoot2 dine pil als onse lieve Vrauwe haren rechten magedum dede. De vijf wonden van Christus, reeds hierboven terloops vermeld, komen ook hier ter sprake. In zijn volledig ontwikkelde vorm was de cultus van de vijf wonden een product van de vroomheid der latere Middeleeuwen. Toch was de kern ervan reeds terug te vinden in de vroeg-christelijke tradities. Vanaf de twaalfde en de dertiende eeuw wordt dikwijls in gebeden en devoties naar deze vijf wonden verwezen. De cultus was populair in alle betekenissen van dit woord. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat sommige aspecten ervan de magie dicht benaderen. Een voorbeeld uit het Engeland van de vijftiende eeuw moge dit illustrerenGa naar voetnoot112: Longinus miles Ebreus percussit latus Domini nostri Iesu christi; Sanguis exuit etiam latus, and se traxit + lancea + tetragrammaton + Messyas + Sother Emanuel + Sabaoth + Adonay + Unde sicut verba iste fuerunt verba Cristi, sic exeat ferrum istud sive quarellum ab isto Christiano. Amen. Ter vergelijking met de Mnl. tekst vermelden we ook nog ‘Ghij wapenen, houdt u snede ghelyck Maria haeren maghdom’ uit het Mechels bezweringsformulierGa naar voetnoot113. | |||||||||
21. Wolf of weerwolf afwerenIn gans West-Europa, ook in onze gewesten, kwamen wolven ooit in groot aantal voor. Tot in de eerste helft van de achttiende eeuw waren ze nog vrij talrijk, daarna verminderde hun aantal vlug en bij het begin van de vorige eeuw waren ze zogoed als verdwenen. Het dier werd gevreesd en gehaat en met alle middelen heeft men aan de systematische uitroeiing ervan gewerkt. Aan jagers werd in de achttiende eeuw een prijs toegekend voor iedere gedode wolf, wat hun ijver nog aanwakkerdeGa naar voetnoot114. Alhoewel de wolf eeuwenlang door de mens als geduchte vijand werd beschouwd, zijn incantamenta uit onze streken zogoed als onbestaandeGa naar voetnoot115. De enige tekst die we hebben en die we hierna laten volgen, is niet met | |||||||||
[pagina 304]
| |||||||||
zekerheid uit de Nederlanden afkomstig en is zelfs niet zeker tegen wolven gericht. Hij luidt als volgt: [271] VernamGa naar voetnoot1 een vrou een wolf, haer volghende, soo soude sij terstont haer gordel laten sleppenGa naar voetnoot2 en seggen: Van Haver, die deze tekst onderbrengt bij de groep ‘Afweer van dieren’, heeft er de titel ‘Tegen de wolf’ aan toegevoegd maar onthoudt zich van commentaar bij de inhoudGa naar voetnoot116. De Evan. zijn de vertaling van een Frans volksboek. Ze werden door Dirk Callewaert enkele jaren geleden opnieuw uitgegeven. In verband met de bovenstaande tekst is hij van meningGa naar voetnoot117 dat ‘de gordel laten slepen’ een uitdrukking met erotische betekenis is, vermits een gordel het symbool is van kuisheid en maagdelijkheidGa naar voetnoot118. Daarop gaat Callewaert als volgt verder: ‘Om de geile wolf te neutraliseren geloven ze [de spinsters] in de magische kracht van de volgende combinaties: onder het uitspreken van een bezwering moet je de schaamdelen tonen’! Waar die schaamdelen in de tekst te vinden zijn, is mij een raadsel. Vermoedelijk heeft Callewaert gedacht aan een kuisheidsgordel, maar die kan men niet zelf afleggen en is zeker niet lang of groot genoeg om achter zich aan te slepen. Trouwens, waarom moet het beest ‘geneutraliseerd’ worden als de vrouw het eerst zelf heeft te kennen gegeven dat ze het seksueel niet zo nauw neemt. Kortom: Callewaerts uitleg lijkt mij weinig overtuigend. In een uitstekende Franse studie over de inhoud van Les Evangiles des Quenouilles die aan Callewaert onbekend was, wordt gesteld dat er in de bovenstaande tekst wel sprake is van een wolf, maar dat die in feite sterk doet denken aan een weerwolfGa naar voetnoot119. Deze opvatting vindt steun in twee andere ‘chapitres’ die alleen in een handgeschreven Franse versie (Musée Condé, Ms. 654) van de Evangiles voorkomenGa naar voetnoot120: [9] Een vrouw vermoedt haar echtgenoot ‘estre leu warou [= een weerwolj]. Mals par conseil, si tost qu'il estoit nuit, celle traynoit sa coroie [= gordel] ou | |||||||||
[pagina 305]
| |||||||||
son escourceul [= schort] sur la terre après elle, et par ainsi n'en povoit estre approchie’. Van de tussenkomst van O.-L.-Vrouw is hier geen sprake, maar duidelijk is wel dat het slepen van de gordel de weerwolf belet haar te dicht te naderen. De gordel zowel als de schort zijn volgens M. Jeay, die eveneens de inhoud van de Evangiles heeft bestudeerdGa naar voetnoot121, symbolen van de greep waarin de echtgenoot zijn vrouw houdt, zoals een gordel of een schort een lichaam omknelt. Een tweede ‘chapitre’ uit de zo-even genoemde Franse versie vertelt een gelijkaardig voorval: [11] Een vrouw verdenkt ook hier haar echtgenoot ervan een ‘leu warou’ te zijn: ‘Un soir elle se party de sa maison, traynant son escourceul après elle, et l'endemain elle perceut entre ses [d.i. van haar echtgenoot] dens aincoires des pièces du fil dudit escourceul...’. Hier lijkt de schort de vrouw zelf voor te stellen. Het voorwerp dat ze achter zich sleept, leidt de agressiviteit van de wolf af. Hij richt zijn agressie op de schort en kan de vrouw zelf niet deren. In de Nederlandse tekst wordt het gordelslepen gecombineerd met een beroep op de Moeder Gods en hier wordt de vermoedelijk seksuele agressie van de (weer)wolf (haar eigen echtgenoot?) daardoor veranderd in schrik, wat hem doet weglopen zonder haar gordel - laat staan de vrouw zelf - aan te raken. | |||||||||
22. Zegens tegen vijandenDieven, moordenaars, geestelijke en morele vijanden, vooral dan de duivel, dé vijand van het mensdom, ze liggen allen steeds en overal op de loer om onschuldigen in hun materiële of geestelijke belangen te schaden. Gevaren dreigen overal: thuis, op reis, in de oorlog. Zegens en incantamenta tegen vijanden kunnen daarom niet steeds duidelijk onderscheiden worden van de morgengebeden, de reis-, gerechts- en wapenzegens of van zegens en gebedenGa naar voetnoot122 tegen ‘den Boze’. Verschillende motieven ontleend aan andere zegens worden in deze groep dikwijls samengevoegd. Bij deze kan men verschillende soorten onderscheidenGa naar voetnoot123. Zo zijn er de bijbelse waarin de grotere macht van Jezus, de Drievuldigheid of een heilige wordt beklemtoond. Er is ook het bekende Jesus autem transiens-motief (Luc. 4,30), de referentie aan Jezus in de Hof van Oliveten waarbij de Joden op de grond vallen of knielen, aan | |||||||||
[pagina 306]
| |||||||||
Jezus voor het gerecht waarbij de Joden er het zwijgen toe doen (vgl. Joh. 18,6 en Mat. 22,46 en 60). Verder zijn er nog de heiligen - vooral de aartsengel Michaël, de Drie-eenheid (‘de Vader zij met mij, de Zoon zij met al mijn vijanden, de Geest zij tussen ons beiden’), andere bijbelse gegevens (H. Kruis, Jezus' bloed, Maria's melkGa naar voetnoot124 of maagdelijkheid). Daarnaast zijn er cultische motieven (het drinken van het bloed van Christus), maar toch zijn de bijbelse veruit het best vertegenwoordigd. In de beroemde reis van Jan van Mandeville, geschreven in de eerste helft van de veertiende eeuw, leest men over een gebeurtenis uit de bijbel. Toen de Joden Jezus van een hoge rots wilden werpen, ging hij ongehinderd door de menigte. Daar voegt Mandeville de volgende commentaar aan toeGa naar voetnoot125: [272] Ende daer om segghen enighe liede, als si hem in enighen wech vervarenGa naar voetnoot1 van moordenaren ofte van haren vianden: Jhesus autem transiens per medium illorum ibat, dats te segghene: Jhesus overlidendeGa naar voetnoot2 ghinc midsGa naar voetnoot3 door hem, in ghedenckenisse dat, also Jhesus Kerst leet mids door die wrede Joden behoudelijc ende van hem ontquam, so moeten si ontgaen den mordenaren ofte haren vianden. Waar de bovenstaande tekst duidelijk beperkt is tot gevaren op reis, is de volgende veel algemener en omvat zowel materiële gevaren als geestelijke vijanden: [273] Hier beghint vander segheninghe. | |||||||||
[pagina 307]
| |||||||||
si mede sien dat my moghe scaden. Dat si die handen niet en moeten hebben daer si mede doen dat my moghe scaden. Een gelijkaardige opeenstapeling van motieven vindt men in de volgende berijmde ‘bedinghe’ die volgens het opschrift in de eerste plaats bedoeld is als een morgenzegen. [274] Dese bedinghe salmen seggen smorgens vroech.
In den ghebenediden name ons Heeren waric gheboren,
Den heyleghen Geest motic syn bevolen,
Die heylighe Kerst moet mi bewaren,
Ten heylighen lichame ons Heren motic henen varen,
Die heylege Kerst moet my bewaren,
Die heylege Kerst die anden cruce stoetGa naar voetnoot1,
Dien bevelic heden myn vleesch ende myn bloed,
Mijn ziele, mijn goet ende mijn lede,
Daermede dat my gheen dinghen en moghen vellen,
Noch gheen tonghe en moghen quellen,
Noch yzer noch stael my sniden noch slaen,
Dat seder ghesmeedt waert,
Dat Christus gheboren waert.
Die heylighe Kerst ende die goede sinte Jan
| |||||||||
[pagina 308]
| |||||||||
Ghinghen over die Jordane
Hen en conste doen [...]Ga naar voetnoot2 ghevellen,
Noch gheen water ghequellen
Noch yzer, noch stael ghesniden
Der selver weldaet motic ghenieten
Heden ende emmermeer.
Gherechten zeghe ende verwin moet mi onnenGa naar voetnoot3,
Die ghebenedide name ons Heren Jhesu Christi. Amen.
Gr. 1, 15v
Wat werd aangekondigd als een morgenzegen, is op het einde een wapenzegen geworden. Dit is vooral in de laatste negen verzen met het wandel- en het Jordaanmotief duidelijk het geval. Deze regels worden dan ook te recht als de kern van de zegen beschouwd. De volgende ‘segeninge’ is slechts heel fragmentarisch bewaard wegens het verlies door vocht van een deel van het blad waarop ze neergeschreven is. Dat is des te meer te betreuren daar ik nergens een parallelle tekst heb kunnen vinden om de verdwenen tekstgedeelten te reconstrueren. Er blijft mij geen andere keuze over dan de restanten zoveel mogelijk weer te geven zoals ze tot ons zijn gekomen. [275] Een segeninge voer [.............] Voor zover het wel heel fragmentair karakter het nog toelaat, kan men stellen dat dit een heel merkwaardige zegen tegen ‘quade luyden’ geweest moet zijn. Een andere interessante tekst, nu wel volledig en zelfs in twee handschriften bewaard, is de volgendeGa naar voetnoot126: | |||||||||
[pagina 309]
| |||||||||
[276] Die vore sinen viant onghescentGa naar voetnoot1 wille gaen. Ook de volgende tekst is geheel in dezelfde trant: [277] Eene goede seinyngheGa naar voetnoot1 nuchtens als ghi huut ghaet ende alst noot es. Een analoge Duitse formule werpt enig licht op de bovenstaande zegen. In een beroemd volksboekje dat zonder datum te Venetië werd gedrukt en op de jaarmarkten in Duitsland verkocht, het zg. Romanusbüchlein, komt een zegen voor met het volgende opschrift: ‘Wann einer hinausgeht und dieses Nachfolgende spricht, so ist er versichert, dass kein Degen oder ander Gewehr über ihn ausgezogen werden kann’Ga naar voetnoot127. Het begin van deze zin komt ook in de Mnl. zegen voor, van wapens is daar echter geen sprake. De Duitse zegen begint als volgt: | |||||||||
[pagina 310]
| |||||||||
Gott grüss euch, ihr Brüder Wohlgemuth,
ihr habt getrunken Jesu Christi Blut,
das hab ich getrunken euch zu gut.
Gott der Vater ist mit mir,
Gott der Sohn ist mit euch,
Gott den heil. Geist sey zwischen uns beiden und euch allen das keiner kein
Degenheft oder Scheiden ziehen kann enz.
Verzen 1, 3 en 5 van de Mnl. zegen zijn nauw verwant met de tweede helft van de bovenstaande passage. Het woord ‘di’ slaat duidelijk terug op ‘ihr Brüder Wohlgemuth’. De relatie tussen de Duitse en onze Mnl. zegen lijkt dan ook zeker. Dit wordt trouwens bevestigd door een zegen tegen vijanden afkomstig uit de Kempen en daterend uit de 17de eeuwGa naar voetnoot128: Contra Innemicum. Gelijkaardige zegens komen in de ons omringende landen wel meer voor. Een Middelengels voorbeeld uit de 15de eeuwGa naar voetnoot129: Here I ame and fourthe I mouste,
and in Jhesus Criste is my trust,
no wicked thing do me no dare [= kwaad, pijn]
nother here nor elles whare.
the father with me, the sonne with the,
the holy gosste and the trinite,
be bytwyxte my gestely enimes,
in the name of the father and the sonne
and the holly goste. Amen.
Van een Duitse zegen uit dezelfde periodeGa naar voetnoot130 luidt het slot: Der water sei mit mir, der son sei mit allen meinen winden [= vijanden], der heilige geist czwischen uns beyden. Der mus uns mit libe und mit togunt scheiden, et dic tribus vicibus. Tot besluit moge er nog worden op gewezen dat bij dit soort zegens de grens met gebeden soms heel moeilijk te trekken is. Bij de vraag of een tekst hier moest opgenomen worden of niet, waren weinig of geen criteria voorhanden. In geval van twijfel werd in de regel voor niet-opneming geopteerd. |
|