Middeleeuwse witte en zwarte magie in het Nederlands taalgebied
(1997)–Willy L. Braekman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||
1. Veterinaire literatuurVoor de Middeleeuwen en de zestiende eeuw is de bewaarde, in het Nederlands gestelde veterinaire literatuur heel beperkt in omvangGa naar voetnoot1. Dit is nog meer het geval als we daarbij de verschillende, gehele of gedeeltelijke vertalingen van Lorenzo Rusio's Liber de cura equorum buiten beschouwing latenGa naar voetnoot2. Dit kunnen we zonder enig probleem doen, daar dit een geleerde, systematisch opgebouwde en uitvoerige uiteenzetting is op wetenschappelijk verantwoorde basis, waarin van volkse remedies, laat staan bezweringen en zegens, geen spoor te bekennen is. De anonieme, volkse, weinig of niet gestructureerde traktaten die overblijven, zijn zonder twijfel, althans gedeeltelijk, ontstaan in de dagelijkse omgang met grote huisdieren door veehouders, smeden, boeren en landelijke ‘paardenmeesters’. Deze hadden hun kennis uit eigen ervaring en uit overlevering van voorgangers. Meestal werd deze soms vele generaties lang geaccumuleerde kennis mondeling doorgegeven. Verzamelingen van enige omvang van volkse recepten - geneeskundige en magische - die toch schriftelijk werden vastgelegd, zijn dan ook bijzonder zeldzaam. We zetten ze even op een rijtje. De eerste collectie komt voor in een zestiende-eeuws handschrift uit de Utrechtse universiteitsbibliotheek (hs. 1726). Het is een groep van drieënveertig receptenGa naar voetnoot3, waarvan achttien ook in een ander, zo dadelijk nog te vermelden manuscript tot ons zijn gekomen. Het bijzondere aan deze collectie is dat ze bijna uitsluitend bestaat uit remedies voor ‘beesten’, d.i. ‘koe(i)-beesten’ of koeien en ook dat er geen enkel magisch middel in voorkomt. Een tweede verzameling dateert eveneens uit de zestiende eeuw. Ze is afkomstig uit een manuscript dat zich ooit in een openbare bibliotheek te Emden in Oost-Friesland bevond, maar dat in de loop van de vorige eeuw verloren is gegaanGa naar voetnoot4. Deze teksten werden gelukkig reeds vroeg gekopieerd | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
en zijn ondertussen ook herhaaldelijk gedruktGa naar voetnoot5. Het zijn honderdéénendertig recepten, alle voor paarden. Naar alle waarschijnlijkheid zijn ze in Friesland overgenomen uit een ouder Middelnederlands handschrift. De taal werd door de Fries enigszins aangepast, maar de Nederlandse Vorlage blijft duidelijk zichtbaar. Een zeer belangrijke, zogoed als geheel onbekende en tot op heden ongedrukte collectie recepten voor paardenkwalen, bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (Gr. 3). Ze dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw en is afkomstig uit de omgeving van Ninove. Opvallend is hierbij het grote aantal zegens die met de medische recepten afwisselen. Zoals bij het volgende handschrift valt op dat de taal van een aantal incantamenta soms licht Duits gekleurd is. Een volgende bron voor onze kennis van de laatmiddeleeuwse en zestiende-eeuwse volkse dierheilkunde is een vroeg-zeventiende-eeuws afschrift van een anonieme collectie recepten. Ze komt voor in een handschrift van de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen en is met bijna zeshonderd nummers de uitvoerigste die we bezitten. Op een paar uitzonderingen na zijn alle voor ziekten bij paarden bestemd. In tegenstelling tot enkele andere, reeds vermelde handschriften, komen ook hier een groot aantal incantamenta voor. In feite is het, samen met Gr. 3, de enige belangrijke bron voor Mnl. paardenzegens die tot ons is gekomen (Ko.)Ga naar voetnoot6. Een overigens onbekend gebleven persoon met intitialen D.W.C. zou - naar eigen zeggen - in 1547 te Brussel een veterinair traktaat ‘na de oude Copye’ hebben overgeschreven. Feit is dat deze gedrukte collectie, getiteld Meesterije voor de Paerden..., voor het eerst opduikt in een Amsterdamse druk uit 1653 van Theodorus Clutius' bekende bijenboek. Toch zijn er goede aanwijzingen die toelaten te stellen dat de inhoud ervan uit de zestiende eeuw afkomstig is en dat - zolang het tegendeel niet is bewezen - men D.W.C.'s bewering ernstig moet nemenGa naar voetnoot7. Deze Meesterije bestaat eigenlijk uit drie verschillende ‘tractaeten’: het eerste telt negenenvijftig recepten die uitsluitend over paardenziekten handelen; dit is eveneens het geval voor het tweede (drieëntwintig recepten); het derde (achtentwintig tekstjes) echter is - op vier tekststukjes na - geheel gewijd aan ziekten bij koeienGa naar voetnoot8. Achttien van deze laatste groep komen ook voor in het reeds vermelde Utrechtse handschrift. Het eerste traktaat in deze Meesterije bevat op het einde een aantal heel bijzondere recepten. Het zijn truukjes afkomstig uit de wel heel gesloten wereld van oneerlijke veehandelaars. Ze dienen om dieren - wellicht | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
alleen paarden - bij de verkoop beter te doen schijnen dan ze in feite zijn, en aldus de potentiële koper om de tuin te leiden. Een voorbeeld: om een kwaadaardig paard althans voor één dag (de marktdag) zacht en gewillig te doen lijken, stopt men het dier ‘twaelf ofte derthien palingen’ levend in de bek, op een ogenblik dat niemand toekijktGa naar voetnoot9. Dergelijke ‘Roßtäuscherknippen’ of oneerlijke praktijken treft men slechts heel uitzonderlijk aan. De Meesterije is dus zonder twijfel een belangrijk, drievoudig traktaat, maar van magische middelen of incantamenta valt geen spoor te bekennen. Naast deze handschriften en drukken zijn er nog een paar manuscripten waarin enkele losse recepten - meestal voor paarden - bewaard zijnGa naar voetnoot10. Een aantal daarvan, b.v. een zestiende-eeuws handschrift in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam (hs. II F 67), wacht nog op nader onderzoekGa naar voetnoot11. Uit dezelfde eeuw dateren ook een paar gedrukte boekjes met overwegend veterinaire inhoud. Ze dragen titels als Een schoon Medecijnboecxken (Antwerpen, 1558), of Een schoon Medecijn ende Meesterboecxken (Reesz, 1578) maar - zoals in de Meesterije - ontbreken ook hier zegens en dgl. geheel. De veterinaire teksten handelen in de eerste plaats over paardenziekten, in mindere mate over kwalen bij koeien. Andere dieren ontbreken bijna volledig. Een merkwaardige uitzondering is het heel belangrijke traktaat over de africhting van jachtvogels. Hierbij komt ook een receptenboek voor zieke vogels voor. Dit unicum voor ons taalgebied dateert uit de zestiende eeuwGa naar voetnoot12. Incantamenta ontbreken ook hier totaal. Uit het voorgaande overzicht blijkt dat veterinaire incantamenta, op een paar uitzonderingen na, alleen in het Haagse en in het het Kopenhaagse manuscript voorkomen. Dit zijn meteen de belangrijkste bronnen voor ons bestand. Slechts vijf treffen we aan ofwel als toevallige notities op oorspronkelijk blanco-gebleven bladen in administratieve archiefstukken (Brug.), of als bladvulling in een Latijns medisch handschrift (E.1). Vooraleer onze aandacht te richten op zegens die tegen bepaalde min of meer identificeerbare kwalen gericht zijn, moge hier vooraf een middel vermeld worden om te weten of paarden en andere dieren al dan niet betoverd zijn. Alhoewel het geen incantamentum is, verdient het hier zeker aangehaald te worden (Gr. 3, 146v): Tsegen alderhande tooverye. | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
paerdts voet ende worpt dat int vier ende laetet daer lang in leggen dat geheel geloijen sij. Ende hanget dan int schauw ende doeget tselve ijser tsanderdaechs weerom int vier ende soo tot dat ghij baet vindt. Ende sonder twijffel tsal u van alle tooverije verlossen. Tis beproeft ende houwt die hoeffijsers altijts int schauw hanghen, tis seer sinn[ich?] daer tsegen. De magische kracht van een hoefijzer is algemeen en van oudsher in de Germaanse cultuursfeer bekendGa naar voetnoot13. Gewoonlijk dient dit echter gevonden te worden. Het aftrekken van het ijzer is mij alleen uit de bovenstaande tekst bekend, en ook het gloeiend maken en het bewaren ‘int schauw’ heb ik nergens anders aangetroffen. Vermelden we nog dat de bovenstaande tekst de enige referentie is aan betovering van dieren in het door ons behandelde tijdperk. | |||||||||
2. ‘Brand’ en andere ziekten bij koeienBinnen de hier behandelde tijdspanne is er slechts één enkele Mnl. zegen die niet voor paarden bestemd is. Hij is bedoeld om de brand bij ‘beesten’, d.i. koe(i)beesten af te lezen. Wat men onder ‘brant’ dient te verstaan is niet heel duidelijk. Er werd o.m. mee aangeduid een uierontsteking, een ontsteking van het slijmvlies in de bek, de mok (een eczeem in de kootholte), schuifelbeen en de vlekziekteGa naar voetnoot14. Opvallend is dat deze zegen sterke gelijkenis vertoont met een zegen voor mensenGa naar voetnoot15, zodat men zich met Van Haver kan afvragen of ze ‘oorspronkelijk alleen bij brand van beesten gebruikelijk’ geweest isGa naar voetnoot16. Heel opvallend is ook de personificatie van de brand, met een mannelijke en een vrouwelijke variant, een koppel met niet minder dan negentig kinderen. [153] Tegen de brand. Terloops vermelden we dat zieke koeien ook met andere magische ingrepen konden worden geholpen. In 1592 komt een soldaat, een zekere | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
Michel Brem, voor het Brugse schepencollege bekennen ‘hem ghemoyt te hebben met coyen te ghenesen ende tzelve te doene met vontewatre, gewijt zout onder eenen kilck ende met ghewijde keerssen’. We vernemen nog dat hij deze geneeswijze geleerd heeft ‘te Roome van een gheestelicken man’, maar hoe hij daarbij precies te werk ging blijft onvermeld. Wel gebruikt hij ook nog een ander middel waarover we wat meer vernemen: ‘zecht ooc tzelve te doen met maechde parchement daer in scrijvende het paternoster ende legghet inde rechte hoore van de coyen’Ga naar voetnoot17. | |||||||||
3. Paarden, algemeenIn de hiernavolgende zegen is het niet mogelijk te bepalen voor welke kwaal hij bestemd is. Misschien is hij precies bedoeld om gebruikt te worden wanneer ook voor specialisten terzake het niet duidelijk was waaraan het paard leed: [154] Voor een cranck peerdt. Het ‘oremus’ is het begin van het gebed dat in de traditionele eucharistieviering het Onzevader inleidtGa naar voetnoot18. Deze indruk - nl. de onbepaaldheid van de kwaal - lijkt echter tegengesproken te worden door hetzelfde gebed dat nu voorkomt in een zegen te gebruiken wanneer een paard hinkt: [155] Als een peerdt hinckt. | |||||||||
4. BevangenheidMet de technische term bevangen, vervangen, bevangenheid (Dt. Verfangen, Verschlagen; Fr. courbature, fourbure) wordt een reumatische aandoening bij paarden aangeduidGa naar voetnoot19. Ze is gekarakteriseerd door moeilijk ademhalen en resulteert in een verkramping van spieren en pezen van de | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
benen, meestal de voorbenen alleen, en leidt tot hinken en zelfs lamheid. Ook wanneer de acute fase voorbij is blijft het paard erdoor getekend: het loopt permanent op zijn hielenGa naar voetnoot20, zodat kenners zonder moeite zien dat het ooit vervangen is geweest. Als mogelijke oorzaken noemde men in de Middeleeuwen en nog lang nadien o.m. het inslikken van te veel lucht bij het gulzig drinken, of het in het zweet rijden van het dier, gevolgd door te snelle afkoeling. Deze bevangenheid werd op basis van gelijkende symptomen, ook vereenzelvigd met een kwaal die in middeleeuwse en zestiende-eeuwse Duitse traktaten grote aandacht krijgt en er Rähe of Rehe genoemd wordtGa naar voetnoot21. Naar de vermeende oorzaak onderscheidde men daarin verschillende soorten. Zo had men o.m.:
Wat men ook als mogelijke oorzaken van de Rähe meende te kunnen aanwijzen, steeds waren de symptomen zoals bij bevangenheid het hinken bij het stappen en de neiging bij stilstaan het been op te heffen of de hoef op het achterste deel te laten rusten. Het spreekt vanzelf dat men ook andere oorzaken daarvoor kon aanwijzen. Bij verstuiking of wanneer een nagel te diep in de hoef doorgedrongen is, zal dit gelijkaardige symptomen opleveren. Duidelijk is ook dat alle kwalen die met ontsteking gepaard gaan ook koorts met zich brengen. In het Kopenhaagse handschrift komen enkele zegens voor die bevangenheid door gulzig drinken, de Wasserrähe, preventief aanpakken: | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
[156] Dat een peerdt niet en vervanget. De drievoudige herhaling van het spuwen, telkens gepaard met de magische formule lijkt tot doel te hebben het water als ziekteoorzaak te vernederen. Daardoor wordt impliciet de superioriteit, d.i. de grotere macht van de bezweerder bevestigd. Dat men het paard ‘sonder optrecken’, d.i. zonder onderbreken moet laten drinken, is bedoeld om het dier zo weinig mogelijk lucht te laten slikken. [157] Dat een peerdt sich niet en vervanget. Het paard wordt in het water gereden om het de gelegenheid te geven te drinken. Deze zegen bestaat uit twee afzonderlijke formulieren. De Präzedenzfall in de tweede alinea herinnert aan Jezus die op Palmzondag Jeruzalem binnentrok, gezeten op een ezel. Wellicht is het die ezel die de aflezer hier voor ogen stond. Een andere tekst waarin deze (of een andere) ezel in een vergelijkbare context voorkomt, is mij niet bekend. [158] Om dat sich een peerdt niet vervangen en mach. De relevantie van de Latijnse tekst voor het specifieke doel van deze zegen is onbestaande en de toevoeging van jumenta, d.i. merries, aan de homines, kan daar m.i. weinig aan veranderen. Wanneer bij gebrek aan preventief optreden of bij een mislukte poging daartoe het paard toch bevangen is, moet men curatief te werk gaan. In het enige formulier dat ons is overgeleverd, is er echter geen aanwijzing dat het | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
om Wasserrähe gaat. De plaatsaanduidingen ‘op den stall, oft int velt’ lijken dit uit te sluiten: voeder of windschade zijn dan de oorzaken. De procedure is bijzonder ingewikkeld: [159] Als een peerdt vervangen is, tsy op den stall, oft int velt. Bij magische handelingen moeten de instructies - op straffe van inefficiëntie - tot in de puntjes worden nageleefd. In het bovenstaande geval is dat echter niet mogelijk door gebrek aan precieze gegevens. Dit wijst op een corrupte tekstoverlevering, een vermoeden dat trouwens door een paar andere corruptelen bevestigd wordt. De grondgedachte echter is duidelijk genoeg: door systematisch strijken met de in kruisvorm over elkaar gelegde duimen wil de aflezer de ziekte uit de hoefgewrichten omhoog naar het lijf van het paard verplaatsen en dan over het lijf, van de kop naar de staart toe. De ziekte wordt dus eerst omhoog en dan van vóór naar achteren verdreven waar ze langs de staart het dier moet verlaten. Men begint dus deze operatie bij ‘den voersten voet’ maar vergeet te vermelden of het linker- of rechterbeen bedoeld is. Hetzelfde geldt voor ‘den achtersten voet’. Het wegstrijken van de ziekte uit de benen is de essentie van de handeling; de onverstaanbare, vaag Latijns uitziende woorden lijken alleen een ondersteunende functie te vervullen. In het paardenboek van Heinrich van Lauingen komt een zegen voor met daarin enige woorden die vaag herinneren aan die welke in onze tekst voorkomen. | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
Item ein segen fur die räche. Dit strijken komt wel meer voor, zij het dan meestal met een hazelroede. Zo b.v. bij UeberbeinGa naar voetnoot25: ... mit einer heslein rute, die nit gros ist, an der die rind herab geschelt ist, reyben sye lanng und vast das vberpain of voor een gezwel: ... sol man die geschwulst mit einem grünen heslein stecken wol reyben. Op het einde, wanneer de procedure afgelopen is, moet het paard volledig omgedraaid worden. Van links naar rechts of omgekeerd? Het wordt weer niet vermeld. Uit andere middeleeuwse paardenzegens is echter bekend dat men een paard met de loop van de zon mee, d.i. van oost naar west moet draaienGa naar voetnoot26, zodat men mag aannemen dat dit ook hier het geval is. Het doel van dit omdraaien is vermoedelijk de uitgedreven ziekte te desoriënteren zodat ze de weg om opnieuw in het lijf van het paard te dringen bijster wordt. Deze magische handeling is een bijzonder merkwaardig voorbeeld van het wegwerken van een ziekte. Een unieke tekst en dit niet alleen voor ons taalgebied. De bedoeling was wel met een hazelroede te slaan of te strijken, een uit de Oudheid overgenomen handeling die reeds bij Hierocleus en Pelagonius voorkomtGa naar voetnoot27. Daar volgde het strijken of slaan na de eigenlijke behandeling. Hetzelfde gebeurt bij Albertus Magnus. In de overlevering die naar meester Heinrich von Lauingen voert, werd deze handeling magisch ingekleedGa naar voetnoot28: nim ain haslin schösslin ... und heb an mit dem ainer tail des holczlis vor an der nasen und strich ... uncz uber den ellebogen us ... und tu das dristund... Ook in andere paardenboeken worden parallellen aangetroffen. ‘Meer dan des waters’. In het volksgeloof heeft water als louterend element grote kracht tegen alle toverziekten. Ook bij dieren wordt de heilkracht van het water gebruikt. Opdat een renpaard niet behekst wordt, besprenkelt men het met wijwater. Men wast er de opgelopen bijtwonden mee. Water dat onder het spreken van een zegen wordt geput beschermt | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
‘domum contra morbos pecorisque suosque’. Er bestaan ook bezweringen van het waterGa naar voetnoot29: ... wa du, wasser, hin rinest oder flussest, das du wund weder geschwin noch geschern noch kain aitter niemer geber vnd das du wasser, den wunden den sigest als gut als das vil heilig blut... Een motief dat bij zegens tegen bevangenheid geregeld voorkomt, is een deel van het levensbericht van Jezus, nl. zijn dood aan het kruis en wat eraan voorafging: de gevangenneming, het binden aan de schandpaal en het sterven. Zoals Jezus uiteindelijk deze beproevingen te boven kwam, zo zal ook het paard zijn bevangenheid overwinnen. [160] Item een segeninghe voer een peerdt dat vervangen is. Wat begint als een rechtstreekse aanspreking van het dier verglijdt syntactisch op het einde tot ‘moet den peerdt ... affgaen’. Interessant is dat hier een vrij volledige opsomming wordt gegeven van de verscheidene, mogelijke oorzaken van het ‘vervangen’ zijn. [161] Een peerdt dat verfangen es. Opvallend in de bovenstaande zegen is het lichamelijk contact met het dier door de voet op één van de voorpoten te plaatsen en door het fluisteren van de zegen in het oor van het zieke paard. Ook het driemaal rond het paard gaan - in welke richting wordt niet bepaald - is opvallend. | |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
De volgende zegen heeft naast gelijkenis met de twee voorgaande ook een paar eigen kenmerken: [162] Peerdt dat vervangen es. De zegen zelf wordt hier aangevuld met vijf onzevaders en weesgegroeten ter ere van de vijf wonden van Jezus, en ook met een medisch voorschrift. Op de ‘leijst’ van het dier wordt een pleister gelegd van olie, eieren, hars en tarwemeel. We besluiten dit deel met een zonderlinge, korte tekst: [163] Segeninge alst tpeerdt vervangen is. Deze korte tekst die in de titel expliciet als zegen bestempeld wordt, is van een type dat ik nergens anders heb aangetroffen. Aan welke ‘dranck’ hier gerefereerd wordt, is niet duidelijk en dit is eveneens het geval voor de woorden ‘doen hij alle sijn noot verwant’. Moeten we denken aan de wijding van de wijn op het Laatste Avondmaal? Mogelijk is ook dat de woorden dienen gesproken te worden bij het toedienen van een medicinale drank. Hiervan is echter in de tekst geen spoor (meer?) te bekennen ... Het is en blijft een mysterieuze tekst, een unicum, ook wat de aangehaalde Präzedenzfall betreft. | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
5. BloedstelpenHet ligt voor de hand dat de zegens voor paarden die bloeden, grote gelijkenis vertonen met die welke voor mensen gebruikt wordenGa naar voetnoot30. Dit verklaart ook wel waarom de eerstgenoemde zo weinig talrijk zijn. Slechts twee komen voor in een collectie veterinaire remedies en verdienen hier vermeld te worden. [164] Bloet te bespreecken. Het ‘aanstoten’ met de voet is het meest opvallende gegeven in deze zegen. Het schrijven daarentegen van consommatum est is ook uit andere zegens voor mensen, vooral - maar niet alleen - om bloed te stelpen, heel bekendGa naar voetnoot31. In dezelfde verzameling veterinaire recepten volgt nog een tweede zegen: [165] Een ander. Ook dit is een welbekende zegen die blijkbaar zowel voor paarden als voor mensen gebruikt werdGa naar voetnoot32. | |||||||||
6. Gewillig en tam makenZeldzaam zijn de zegens en bezweringen die niet bedoeld zijn om een paard te genezen of van een ongemak te verlossen. In een kleine 14de-eeuwse collectie van Duitse middeltjes die stalknechten en paardenhandelaars gebruikten om hun paarden er beter te doen voorkomen dan ze zijn (b.v. om een kwaadaardig paard tijdelijk kalm en gewillig te maken, cf. hierboven), om een hinkend paard tijdelijk gewoon te doen lopen, of om het sneller te doen lopen dan zijn mogelijkheden) staan ook twee tekstjes die hier in het bijzonder vermelding verdienen. | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
In deze Roßaventüre-tekstenGa naar voetnoot33 komt er één voor met als opschrift: ‘Item das sich ein pferit läss beschlahen und im notstall still stond’ (nr. 14) of één tegen drempelvrees bij het betreden van een schip: ‘Item wenn ein ross nit in ein schiff wil gän’ (nr. 29). Men vergelijke daarmee: [166] Voor een peerdt dat niet inn den costall gaen en wil, oft inn een scheepe. Uit de Duitse teksten blijkt dat costall corrupt is voor notstal, hoefstal of travaljeGa naar voetnoot34. Het fluisteren van woorden in de oren van een dier is uit andere teksten welbekendGa naar voetnoot35. Nauw verwant is een gedrukte tekst waar echter i.pl.v. de hoefstal het bestijgen van het dier ter sprake komtGa naar voetnoot36: [167] wanneer dat ghy siet een paert dat hem niet en wilt laten bescrijen noch in een schip gaen. In deze laatste vorm komt een dgl. formule ook in Duitse handschriften voor. B.v. ‘so wahrhaftig als eines Pfaffen Magd des Teuffels Pferd ist, so lass mich dich beschreiten’Ga naar voetnoot37. Het is een verwijzing naar een algemeen verspreid middeleeuws geloof. Men was ervan overtuigd dat een prestresse (de naam die men gaf aan de bijzit van een priester) als straf voor haar aanstootgevend gedrag na haar dood in een zwarte merrie veranderde, die dan door de duivel als rijdier gebruikt werd. Het verhaal komt o.m. in een Latijnse anekdotenverzameling voor onder de titel De Sacerdotis Fornicaria. Maquerel, de duivel, ‘sedens super jumentum’, gezeten op een merrie, moet op een nacht bij een hoefsmid aankloppen omdat zijn paard een nagel in de hoef heeft. De merrie blijkt de moeder van de smid te zijn: ‘Ego sum mater tua; quae, quia fueram sacerdotis fornicaria, facto sum daemonis vectura’. Heel terecht werd ze na haar dood | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
een merrie, voegt de anonieme scribent eraan toe, ze had immers als een merrie geleefd: ‘Merito enim fuit daemonis jumentum, quod ad modum vixit jumentorum.’Ga naar voetnoot38. Er is ook een Franse ‘fabliau’ over hetzelfde thema, waar van de merrie van Maquerel gezegd wordt dat ze ‘est plus noire c'arrement’, zwarter dan inkt, en de duivel bekent: ‘Nos amon mieus a chauvauchier / Prestresses ... por fere leur asez de honte’Ga naar voetnoot39, bijzitten van pastoors berijden bevalt ons zeer om ze op die manier oneer aan te doen. | |||||||||
7. GezwelEen gezwel dat men moet opensnijden om de etter naar buiten te laten vloeien, is het voorwerp van een magische procedure die - voor zover mij bekend - enig is in haar soort. Wat de oorzaak van het gezwel is wordt niet vermeld. Er zijn drie stadia in de helende ingreep:
| |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
[168] Voor een peerdt, dat een geschwell heeft, dat men open moet schnyden om te helenn. | |||||||||
8. Hoefijzer verlorenEen hoefijzer beschermt de hoornlaag van de hoef en belet dat die al te vlug afslijtGa naar voetnoot42. Wanneer een paard om de ene of de andere reden een ijzer verliest, is het zaak het dier zo vlug mogelijk naar een smid te brengen en intussen hopen dat de niet langer beschermde hoef toch nog redelijk gaaf is gebleven. Daartoe helpt de volgende procedure: [169] Voor een peerdt dat een yser afvalt int velt, om dattet den hoef niet en verderve. | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
eenen kerf schnydt, sall men 3 mael spreken: ‘des wolde Gott Vader, Gott Soon, ende Gott heyliger Geest’, ende dartoe 3 mael: ‘inn udos, inn ados, inn rogetos’, ende alsdan sal den hoef gantz blyven listGa naar voetnoot3 so lange dat men voor den notstallGa naar voetnoot4 kompt. Het maken van drie inkervingen in de ijzerloze hoef symboliseert misschien de H. Drievuldigheid. De woorden die - zoals gewoonlijk - driemaal moeten herhaald worden, zijn zonder betekenis. Opvallend is ook het voorbijgaande karakter van het effect: slechts tot aan de meest nabije smidse. Wil men de tijdelijke remedie verlengen dan kan dat maar weer alleen tot aan de volgende smidse. Er is nog een tweede zegen: [170] Als een peerdt een yser heeft geworppenn. | |||||||||
9. ‘Maert’ of ‘mort’Men mag aannemen dat ‘maert’, de naam die de ziekte draagt in de hiernavolgende zegen, een dialectische variant is van ‘mort’ of ‘moert’. Met ‘mort’ wordt niet altijd dezelfde kwaal aangeduid. Men onderscheidde verscheidene soorten ‘mort’, o.m. de levende, lopende en de slapendeGa naar voetnoot43. Het valt niet mee om in elk concreet geval precies te bepalen welke kwaal men voor zich heeft. In alle geval, recepten om dat toch wel geheimzinnige ‘mort’ te genezen, ontbreken nietGa naar voetnoot44. Zeker is wel dat het zogoed als altijd om een besmettelijke en dodelijke kwaal gaat, en (of) een ziekte waarvan de oorzaak onbekend was, wat | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
meteen kwade invloed van buitenaf deed vermoeden! In een uitvoerige bijdrage heeft Gerhard Eis, de pionier van de studie van de Duitse artesliteratuur, erop gewezen dat in de oudste vindplaatsen met ‘mort’ een raadselachtige, door toverkracht veroorzaakte ziekte aangeduid werdGa naar voetnoot45. Deze betekenis was wellicht reeds ‘urgermanisch’ voorhanden en is ook in het Oudengels als ‘morth’ bewaard. Zo is ‘morth-weorc’ daar ‘an act which causes death by witchcraft or poison’Ga naar voetnoot46 door een ‘morth-wyrthe’, een dood-bidder (Mhd. Mortbeter). De ‘mort’ werd zelf ook als een demon beschouwd, wat blijkt uit de vloek ‘de mort sla di’Ga naar voetnoot47: de ‘mort’ slaat een paard of steekt het neerGa naar voetnoot48. Meestal wordt ‘mort’ gebruikt als naam van de droes, Dt. Rotz of Nasen-Rotz, Lat. ma(l)leus, een besmettelijke ziekte van de luchtwegen. De symptomen omvatten troebel slijm dat uit de neusgaten loopt, hoesten, gezwollen keelgangspieren met harde verdikkingenGa naar voetnoot49. Naast recepten allerlei zijn uit Duitsland ook enkele middeleeuwse zegens tegen ‘mort’ bekend die echter inhoudelijk met de hiernavolgende unieke Nederlandse geen verwantschap vertonen. De hoofdbetekenis van ‘mort’ is dus droes, maar de term heeft, vooral in latere tijd, ook andere soorten ziekten aangeduid, o.m. dermatitis van het kniegewricht, breuken en lumbago. Bij deze kwalen, vooral bij lumbago, werd de oorzaak als onduidelijk en raadselachtig beschouwd, zodat ook hier gemakkelijk kwaadaardige invloed van buitenaf kon worden vermoed. Bij lumbago kon een plotse verlamming optreden van het achterdeel van het paardenlijf met een nierontsteking die als gevolg had dat het dier plots, zonder direct aanwijsbare aanleiding, op de grond neerplofte. Dit spectaculaire gebeuren is een symptoom dat helemaal niet past bij een ziektebeeld van droes, een kwaal die meestal heel langzaam evolueert en waarbij het ermee besmette dier zeker niet plots neervalt. Wanneer dan ook in een zegen tegen ‘mort’ dit neervallen expliciet vermeld wordt, wanneer het heet dat ‘ein Ross das Mort niederschlecht’ of sprake is van ‘das mordt, so ain pferdt niderschlecht’Ga naar voetnoot50, dan moet men aannemen dat er aan lumbago gerefereerd wordt. De enige Nederlandse zegen luidt als volgt: | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
[171] WederGa naar voetnoot1 den maert der peerde. Het ‘runnen’ in het oor van het paard en het driemaal om het dier gaan, zijn ook uit een andere zegen bekend (zie [161] hierboven). Ook hier wijst de vermelding van ‘des vallens’ erop dat met ‘maert’ of ‘mort’ naast droes ook lumbago en zelfs nog een paar andere, niet verder gepreciseerde maar zeker ook als mysterieus ervaren kwalen hier samen ‘belezen’ worden. | |||||||||
10. ‘Onrecht beenwas’Hoornachtige aanwassen op de benen van een paard komen veel voor en zijn van verschillende aard en oorsprong. Zo ontmoetten we reeds de ‘leijst’ (zie [162] hierboven), een eeltachtige aanwas op het achterbeen. Verder zijn er ‘mouw’, een ernstige uitzetting van het kniegewrichtGa naar voetnoot51, ‘spat’, een beenwoekering op het spronggewrichtGa naar voetnoot52, de ‘steengal’, het gevolg van een bloeduitstorting in de hoeflederhuidGa naar voetnoot53, enz. In de zegen wordt niet gepreciseerd over welke soort ‘beenwas’ het gaat. Wellicht is hij tegen alle soorten goed. [172] Peerdt dat onrechtGa naar voetnoot1 beenwas heeft. | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
11. SchuifelbeenMet deze benaming wordt het voorheen van een paard aangeduid dat krom is gegroeid. Een andere benaming is overbeen, een term die reeds in het Middelnederlands van de veertiende eeuw opduiktGa naar voetnoot54. Het is een benige verdikking op de pijp, meestal aan het voorbeen. Soms is het niet meer dan een schoonheidsfout, maar wanneer de schuifel het kniegewricht verhindert goed te bewegen, is het een ernstig gebrek dat de waarde van een paard sterk vermindert. Alhoewel verscheidene recepten tegen deze kwaal voorkomenGa naar voetnoot55, is uit de behandelde tijdsspanne slechts één zegen tegen deze nochtans veel voorkomende plaag bekend: [173] Tpeerdt dat een schueffelbeen heeft. Waarom de vrijdag de voorkeur geniet is niet duidelijk. Wel zeker is dat met het overbrengen van het speeksel van het been naar de boom, het overdragen van de ziekte bedoeld wordt. | |||||||||
12. ‘Stricken’ of strijkenIn de Mnl. veterinaire literatuur is herhaaldelijk sprake van een ‘ghestreken peert’ en van de remedies daartegenGa naar voetnoot56. Uit deze teksten blijkt dat met strijken het wrijven tegen elkaar bedoeld wordt van de benen van het paard: ‘streichen, d.h. wenn das Pferd beim Laufen mit dem einem Fuss auf den anderen schlägt...’Ga naar voetnoot57. Daarbij ontstaat een wonde, gewoonlijk aan het kootgewricht, waarbij ook het haar weggeschaafd wordt. Er werd aanbevolen het paard negen dagen stil te laten staan en met oud reuzel de wonden in te smeren, het dier elke dag eens een uur lang in het water te | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
laten staan en daarna de korsten van de wonden te verwijderen en ze met bier en kalk te wassen. De gevolgen van het ‘strijken’ kon men genezen, maar de oorzaak werd daarmee niet weggenomen. Eén enkele zegen ertegen is bewaard: [174] Peerdt dat hemGa naar voetnoot1 strickt. Men vergelijke hiermee de volgende 15de-eeuwse Duitse zegenGa naar voetnoot58: Ainem pfert das strichen ze benemen, besunder ainem jungen pfert. So gang dry frytag nach ainandren fru vor der sunnen uffgang in den stal, die wil das pfert uff der sträwe stat, und leg im die rechten hand hinden uff den ars uff das schloss hinnen und sprich diesen segen: ‘Also Jhesus Cristus ward in sin rechten siten wund, darus ran núcz denn hailligs wasser und hailigs blut. Das sy dir rot ross, wiss, graw oder schwarcz fúr das stricken gut. In gottes namen. Amen’. | |||||||||
13. ‘Trat’ en vernagelingWanneer een paard door de smid beslagen werd, kon het gebeuren dat de nagel door de hoornlaag van de hoef tot in het vlees doordrong. Wanneer dit gebeurde en het paard op de hoef met de te diep zittende nagel niet kon staan, was het vernageldGa naar voetnoot59. Het gevaar bestond ook dat de wonde ging ontsteken. Hetzelfde deed zich voor wanneer een paard in een nagel getrapt had, maar dan sprak men van trat of trittGa naar voetnoot60. Beide oorzaken resulteerden in een gelijk ziektebeeld, zodat het voor de hand lag ‘trat’ en ‘vernageling’ hier samen te behandelen’. Om dit ongemak te herstellen en complicaties te vermijden, werd de nagel verwijderd. Vooraf of nadien werd de wonde belezen om infectie te voorkomen of weg te nemen. Soms werd de nagel gewoon weggegooid, al dan niet over het hoofd. Soms werd hij in iets anders geslagen, in een stuk hout of een boomGa naar voetnoot61, een muur of de grond. De bedoeling was natuurlijk hierdoor de ziekte ook mee te verplaatsen, weg van de hoef. | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
[175] Als u peerdt vernagelt es. Hier mag zeker ook vermeld worden wat in de kantlijn naast deze zegen te lezen staat en in de hiernavolgende tekst sterk op de voorgrond zal treden: Ad idem. Dit overdragen van de kwetsuur op een boom of een stuk hout vinden we ook in: [176] Als een peerdt vernagelt is. Door de nagel in een eik of een stuk eikenhout te slaan, precies zo diep als de nagel in het vlees stak, wil men beletten dat het vernagelen het paard ‘arch doenn’ zou, m.a.w. tot complicaties zoals verzwering of ettering zou leiden. Het gieten van terpentijn als ontsmettingsmiddel in de wonde zal daar ook toe bijdragen. Het inroepen van de hulp van Sint-Elooi, de paardenheilige bij uitstek, ligt voor de hand. Men vergelijke hiermee een bijna identieke achttiende-eeuwse Limburgse zegenGa naar voetnoot62: Ist dat u paert vernaeghelt is soo sal men den voet seeghenen aldus seghen: | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
Sterk verwant is ook: [177] Een ander. Het onzevader moet gebeden worden tot de woorden: ‘Uw wil' geschiede op aarde...’ (in terra), nadat de nagel verwijderd is. Een ander teksttype doet een beroep op het voorbeeld van Nicodemus. Toen Jezus van het kruis werd afgenomen om in het graf gelegd te worden, zou die de nagels uit de handen en de voeten verwijderd hebben: [178] Een ander. Nicodemus, een vooraanstaand Joods dokter, hielp Jozef van Arimathea bij de kruisafneming en de graflegging van het lichaam van JezusGa naar voetnoot63. Of hij het was die de nagels uittrok, heb ik nergens bevestigd gevonden. De gevreesde complicatie, de verzwering, wordt direct aangepakt in de volgende twee zegens van het zg. ‘zwellen-en-zweren’-type: [179] Voor een peerdt, das verspitztGa naar voetnoot1 int beschlaen is. De passage ‘so bevehl ich Godt den nagel’ is duidelijk corrupt. Men verwacht ‘so bevehl ich den nagel’. Ook als men zou lezen ‘ik, God’, is de moeilijkheid nog niet van de baan: de belezer spreekt wel in naam van God, zo blijkt reeds uit de beginwoorden van de formule, maar het is dus niet God zelf die het woord heeft. Natuurlijk leveren ook lezingen als ‘ik beveel aan God dat Hij de nagel’, enz. geen aanvaardbare betekenis op. Het meest logische is dus wel Godt als een onterecht ingeslopen woord te beschouwen en te lezen: ‘so bevehl ich den nagel...’. | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
Nog een ander: [180] Upzeghenynghe van peerden die vernaeghelt zyn.
In Godt den Vaeder, in [Godt den] Zone, in God de heylighen Gheest:
Ons Heere Godt was zoo ghewondt,
Dat was alle zoo ghesontGa naar voetnoot1
Die en wonde die en zwol noch en zwoer
Daer en slouch noch gheen ongheluck meer toe
Zoo moete dese wonde toe doenGa naar voetnoot2.
Dats waer in Gods naem Jhesus Christus. Amen.
Brug. 2
In een laatste zegen wordt gerefereerd aan de ‘plompen nagelen’, die Jezus aan het kruis vastmaakten. Die moeten de nagel in de hoef ‘boeten’: [181] Peerdt dat vernagelt es. Uit de formulering blijkt ook dat ‘vernagelt’ zijn en de ‘trat’ hebben, als dezelfde kwaal werden beschouwd. | |||||||||
14. ‘Versprongen’ paardenIn alle bescheidenheid moet ik bekennen dat ik niet weet wat precies bedoeld wordt met de aanduiding ‘versprongen’ paarden. Tevergeefs heb ik in de relevante secundaire literatuur en in middeleeuwse en zestiendeeeuwse traktaten naar deze benaming gezocht. Vermoedelijk heeft ze te maken met het spronggewricht van het paard, d.i. het hielgewricht of de hak, gelegen tussen de schenkel en de pijp, ongeveer in het midden van het achterbeen. Was het een ontwrichting of een kwetsuur van dit gewricht? Het mysterieuze van deze benaming en het gebrek aan parallelle zegens uit het buitenland is des te meer te betreuren, daar de fragmentair bewaarde Nederlandse tekst heel bijzonder van inhoud is: [182] Peerden die versprongen sijn. | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
Seggende alsdus: ‘in nomine + Patris + et Filij + Spiritus sancti. Amen.’ Ende telcken een pater ende ave. Gelukkig bezitten we een parallelle tekst uit de vroege achttiende eeuwGa naar voetnoot64, die toelaat de twee heiligen die elkaar ontmoeten te identificeren en ook de andere onbekende tekstgedeelten tot op zekere hoogte aan te vullen: Van paarden die versprongen zijn. Alhoewel ook deze uit Limburg afkomstige tekst niet vrij van corruptelen is, reveleert hij toch de namen van de heiligen: nl. de bekende paardenheilige Sint-Elooi of Sint-Loy en de in zegens zogoed als geheel onbekende Sint-HoracliusGa naar voetnoot65. Wanneer het paard zelf in een nagel getrapt of getreden is spreekt men van ‘trat’Ga naar voetnoot66. Ook hier vertoont het paard de neiging om al stilstaand, pijnlijke druk op de hoef weg te nemen door het been van de grond te lichten. Bij het stappen gaat het dier hinken, ook weer zoals bij het vernageld zijn. De volgende negen zegens ervoor zijn bekend: [183] Voor een trat den peerdenn. | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
Men vgl. hiermee een Duitse zegen tegen vervangenheidGa naar voetnoot67: Item wenn sich ain ross an raichet, so sol man in den fuss her für ziehen gegen den hopt und sol man die tumen uber ainandren legen cruczwis. Denn sol man sprechen ‘in te’ und denn die tumen wechslen... De tweede, die grote gelijkenis vertoont met nummer [189] hierna, luidt als volgt: [184] Als hem een peerdt getreden heeft. Ook in het Haagse handschrift komen enkele zegens voor: [185] Peerden die sich getreden hebben. Ook hier zal men (zoals in [183]) de duimen wel op de gekwetste voet leggen. Uitzonderlijk echter is de referentie aan de onrechtvaardige rechterGa naar voetnoot68. Veel meer voor de hand ligt de verwijzing naar Nicodemus die - zoals bekend - wel degelijk ooit met nagels in aanraking kwamGa naar voetnoot69: [186] [Item als een peerdt in eenen nagel getreden heeft]Ga naar voetnoot1 | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
De volgende zegen sluit nauw bij de voorgaande aan en vormt samen ermee bovendien een goede aanloop naar een paar zegens voor een verstuikt been die in de volgende afdeling ter sprake komen: [187] Peerdt die eenen nagel in sijnen voet treet. Maar eerst moeten nog vier andere zegens tegen ‘trat’ vermeld worden. Die hanteren een heel andere thematiek om hun doel te bereiken, steeds weer echter met als kern het zwellen- en-zweren-motief: [188] ZoGa naar voetnoot1 enen trat. De overeenkomst in klank tussen de ‘trat’ van het paard en Jezus die Golgotha met zijn kruis ‘op-trat’, komt ook in de volgende teksten min of meer duidelijk naar voren. [189] Noch voor den trat. Opvallend in deze (en in de onmiddellijk eraan voorafgaande) zegen is het lijfelijk contact tussen aflezer en dier: hier zet deze laatste zijn voet op de hoef van het paardGa naar voetnoot70. Elders worden de tot een kruisteken over elkaar gelegde duimen op de gewonde plaats gelegd, zoals we reeds hierboven | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
hebben gezien ([185]) en ook nog zo dadelijk zullen kunnen constateren. Soms wordt de mond op de wonde gedtukt ([179]) of wordt de hoef met beide handen vastgenomen ([183]). [190] Een peerdt dat sich getreden heeft. En tenslotte nog een direct bevel gericht tot de kwaal met weer de verwijzing, niet alleen naar Jezus die naar zijn kruis toe ‘trat’, maar ook naar het zwellen-en-zweren-motief: [191] Tpeerdt dat in eenen nagel getreden heeft. | |||||||||
15. Verstuikt beenEen van de oudste bezweringsformules uit het Germaanse taalgebied is de zg. tweede Merseburger Zauberspruch. Hij dateert uit de achtste eeuw en luidt als volgtGa naar voetnoot71: Phol ende Uodan vuorun zi holza.
du uuart demo balderes volon sin vuoz birenkit.
thû biguolen Sinthgunt, Sunna era suister,
thû biguolen Frija, Volla era suister:
thû biguolen Uodan, sô hê uuola conda,
sose bêrenki, sôse bluotrenki,
sose lidirenki:
ben zu bena, bluot zi bluoda,
lid zi geliden, sôse gelimida sin.
| |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
In de epische aanloop van deze formule (een jachtincident) ontmoeten vijf personages uit de Germaanse mythologie elkaar. Men neemt aan dat het een kunstig aangedikte, literaire versie is van een formule, waarvan ook een eenvoudige vorm met één of twee personages moet bestaan hebben. Het is deze laatste versie die in alle latere voorbeelden van deze Zauberspruch nagevolgd en verchristelijkt werdGa naar voetnoot72. Alhoewel deze zegen met de epische inleiding en het directe bevel (been in been, bloed in bloed, enz.) in gans Europa eeuwenlang verspreid was, was er tot op heden slechts één voorbeeld uit ons taalgebied bekend. Het dateert uit de vorige eeuw en werd toen in de omgeving van Brugge uit mondelinge overlevering opgetekend. Om ‘een dier dat zijn poot gebroken of verstuikt heeft’ te genezen, zei menGa naar voetnoot73: Jozef reed Egyptewaard,
en reed den ezels been
in tween;
Jozef kwam af en genas het algau:
lei mark in mark
en been in been
en vlees in vlees
Jozef lei daarop een blad
en 't bleef daar in de zelfste stad.
Het ene, christelijke personage Jozef is op weg naar Egypte, gezeten op een ezel. Het dier breekt een poot en Jozef stijgt af en geneest het met het bevel: mark (d.i. merg) in mark en been in been, enz.. Alleen de epische inleiding is vereenvoudigd en verchristelijkt, het bevel zelf is na zoveel eeuwen nog zogoed als identisch gebleven. Toch zijn uit ons taalgebied nog een paar andere, middeleeuwse versies bewaard: [192] Onsen leven Heer opten esel dat Hy seetGa naar voetnoot1,
Over ysselstenGa naar voetnoot2 dat Hy reet,
Die eezel stotetGa naar voetnoot3 syn voet an eenen steen,
Dat hy versprenckeldeGa naar voetnoot4 synen been.
Hy sprack: ‘Heer mayster, desen esel en mach niet
“Maer Pieter, hoort my een woert, [voert”,
Blijft stantfastich in dyn gheloef,
Ick wil setten bienGa naar voetnoot5 etc.’
Soe wil ick doen.
K., 260v
| |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
Hier treden niet één, maar twee personen op, Christus en de heilige Petrus. De overlevering is echter corrupt. In de eerste vier regels heeft men de indruk dat het de ezel is waarop Jezus rijdt, die zich stoot aan een steen. In feite blijkt uit de twee daaropvolgende regels dat men zich de situatie als volgt moet voorstellen: Jezus en St.-Pieter zijn beiden onderweg, elk gezeten op een ezel. De ezel van Petrus verstuikt zijn poot. Petrus richt zich tot Jezus en zegt: ‘Heer mayster, desen esel en maech niet voert’ (d.i. kan niet meer verder). Jezus maant Petrus aan naar hem te luisteren en standvastig te blijven in zijn geloof. Hij, Jezus, zal de poot wel genezen. Hoe dat zal gebeuren, wordt slechts bondig aangeven: ‘Ich wil setten bien etc.’. Dit etc. wijst trouwens op de bekendheid van de formule bij het door de belezer geïntendeerde publiek, een formule die we door vergelijking met de Merseburger-versie en de negentiende-eeuwse Brugse gemakkelijk kunnen aanvullen tot: ‘Ick wil setten bien in bien, vlees in vlees, ader in ader,...’ of iets in deze trant. De laatste regel ‘Soe wil ick doen’ voert nog even een derde personage ten tonele: de belezer die zich sterk maakt hetzelfde te doen als Jezus deed, wanneer hij bij een dier (vooral een paard?) geroepen wordt dat een verstuikt been heeft. Het blijkt dat in de loop der eeuwen bij de Merseburger Zauberspruch meestal één of twee personages optradenGa naar voetnoot74. Is er maar één persoon, dan is dat gewoonlijk Christus; zijn het er twee, dan is het dikwijls Jezus en PetrusGa naar voetnoot75, zoals in de Mnl. en ook b.v. in de volgende versie uit de zeventiende eeuwGa naar voetnoot76: Unser Herr Jesus Christus und St. Peter
gingen oder ritten über Brattebro.
St. Peters Pferd bekam eine Verrenking.
Unser Herr stieg vom Pferde
zu segnen St. Peters Pferd gegen Verrenkung:
‘Blut zu Blut,
Glied zu Glied’.
So wurde St. Peters Pferd geheilt.
Er bestaat nog een tweede versie waarin slechts één personage optreedt: niet Jezus (met of zondet Petrus), maar zijn moeder Maria. Van een ontmoeting is hier dus natuurlijk geen sprake. Toch is duidelijk dat er een tweede personage oorspronkelijk bij hoorde: zonder twijfel Jezus die de poot van het ‘eeselken’ van Maria op de hierboven besproken Merseburger-manier weer gezond maakt: | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
[193] Peerdt dat sijn voet verstuijckt heeft.
Onsse lieve vrau tooch over lant,
Und ffoerdt orGa naar voetnoot1 eeselken an or handt,
Dat eeselken stoot sich wederGa naar voetnoot2 eenen steen,
Dat idGa naar voetnoot3 verstuijckte sijn been:
Been ganck weder tho been,
Bloet ganck weder tho bloet,
Gij aderen, gaet wederom an u stadtGa naar voetnoot4,
Daer ghij voren gelegen hadt.
Inden naem des Vaders + und des Soons +
Und des heijlich Gheest + Amen.
Gr. 3, 126v
Het tweede personage in de achtergrond blijft ongenoemd, maar hij is het die in feite de vv. 5-8 uitspreekt. Nog verder van de oorspronkelijke ontmoeting verwijderd zijn natuurlijk de hierboven besproken zegens voor ‘trat’, waar alleen nog de vermelding van de opeenvolgende reeks vlees-bloed-been-merg (met enige mogelijke variatie) nog duidelijk het oorspronkelijk verband met de tweede Merseburger Zauberspruch verraden. Maar nog een geheel ander type zegen tegen verstuiking vraagt nu onze aandacht. | |||||||||
16. Verstuiking: Sint-Agrias met hazelroedeEen andere, bijzonder intrigerende zegen tegen verstuiking werd door Johannes de Wasia, pastoor van Sint-Walburga te Brugge († 1402) genoteerd in één van de handschriften die hem toebehoorden. Deze uit Koekelare afkomstige geestelijke moet een alleszins merkwaardig man geweest zijn met bijzondere belangstelling voor de occulte wetenschappen van zijn tijd. In dit handschrift komt de volgende korte tekst voor die zo bijzonder is dat we er een aparte ‘Abschnitt’ aan wijden. [194] Sint Agrias zat in ziin hoghen zitten; een haselen rodeGa naar voetnoot1 hi in ziin hant nam, ende ghebenediidseGa naar voetnoot2 om ziin paert dat virspoertGa naar voetnoot3 was, in Goets name Amen | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
Deze zegen werd reeds op het einde van de vorige eeuw gedruktGa naar voetnoot77, maar verder dan ze als ‘zonderling’ te bestempelen is men tot op heden niet geraakt. Het is inderdaad een heel merkwaardige zegen die bovendien in het Nederlands taalgebied uniek is. Sint-Agrias is een heilige die men tevergeefs zou zoeken. Het woord Agrias vertegenwoordigt het eindpunt van een evolutie en een ingrijpend verbasteringsproces dat als volgt kan geschetst worden. De oorspronkelijke naam was architeclinus, wat de gastheer of de ceremoniemeester op een feest betekentGa naar voetnoot78. Het was een soortnaam die vooral bekend was in verband met het huwelijksfeest te Canaän, waar Jezus op uitnodiging van de bruidegom of architeclinus aanwezig was en er water in wijn veranderde. Toen men de betekenis van het woord niet langer begreep werd het als een eigennaam beschouwd en geleidelijk verbasterd. Zo leest men in een Mnl. gedichtGa naar voetnoot79: Dat God ter brulocht van Archeteclijn
Bi uwen bede ... van watere wilde maken wijn
en in een Frans spotsermoenGa naar voetnoot80: Prenons exemple a Jesuchrist,
Du premier miracle qu'il fist.
Ce fut qu'il mua l'eaue en vin
Aux nopces de Architriclin.
Ook Christus werd met deze bruidegom verward en ook hij wordt Architeclinus genoemd. De gastheer zat aan de feesttafel op ‘ziin hogen zitten’, in een zetel die groter of hoger was dan de andere wegens zijn functie als gastheerGa naar voetnoot81. Een fresco uit de tweede eeuw, gevonden op het kerkhof van Calliste aan de Via appia te Rome, stelt Christus voor die met een toverstaf Lazarus uit de doden opwektGa naar voetnoot82. Verscheidene andere voorstellingen uit de vijfde eeuw beelden Christus eveneens af met een toverstaf in de hand. Nog later werd Architeclinus beschouwd als de naam van een heilige en daarom als Sint aangeduid. Het woord geraakte geleidelijk meer en meer verhaspeld en is in de zegen die ons hier bezighoudt onherkenbaar tot Agrias gedeterioreerd en verschrompeld. | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
Maar ondertussen is echter toch duidelijk geworden dat de ‘haselen rode’ die Sint-Agrias in de hand houdt, dezelfde functie heeft als de toverstaf op de fresco's. In collecties met veterinaire remedies komt een hazelaren stok wel meer als heilmiddel voor (zie hieronder). De hazelaar bezit apotropaëische eigenschappen, verdrijft slangen, helpt bij het ontdekken van onderaardse bronnen en schatten en leidt tot de ontmaskering van dievenGa naar voetnoot83. Voor een paard ‘dat dempich is’ wordt aanbevolen het ‘met een haselen stock onder synen buyck’ te strijkenGa naar voetnoot84. Om een ‘elenbogen’, een elleboog of verharding aan een beengewricht te verhelpen, gaat men in een Duits 15de-eeuws receptenboek als volgt te werkGa naar voetnoot85: Nim das pfert an ainem sunnentag fru, ee die sunn uffgange und rit zu ainer haselstunden und nim ain haslin schosslin von dem jarGa naar voetnoot1 in foll hand und schnid denn ob der hand und under der hand ab und spalt das selb holczlin enczway. Und heb an mit dem ainen tail des holczlis vor an der nasen und strich im das uber das hopt und uber den ruggen hin, uncz uber den elnbogen us... De hazelaren stok wordt als toverstaf gebruikt. Die speelde in de magie (vooral de zwarte) een grote rol. Zo leest men in het eeuwenoude en invloedrijke Zesde en Zevende Boek Mozes, een traktaat om geesten te bezweren, dat deze staf, in het Duits ‘Wünschelrute’ genoemd, op de vooravond van de dag waarop de geest wordt opgeroepen, als volgt moet afgesneden wordenGa naar voetnoot86: ... gehe in den Wald und hole dir ein Stäbchen oder eine Gerte von einem wilden Haselnussstrauch, der noch nie Früchte getragen hat. Diese Gerte muss an ihrem Anfange oder Ende eine Gabel bilden, und eine Länge von genau 19″ Zoll haben. Men vergelijke ook de jonge, gespleten of gaffelvormige hazelaarstok die in een Brugs achttiende-eeuws document bij het bezweren van de duivel wordt gebruikt, een bijzonder zeldzaam voorbeeld trouwens van het gebruik van de wichelroede in onze strekenGa naar voetnoot87. Deze toverstaf speelt sinds de Oudheid een belangrijke rol. We komen er verder nog op terug. Enkele parallelle zegens uit middeleeuwse Franse en Engelse handschriften helpen om ons een idee te vormen van hoe de Mnl. Agrias-zegen er oorspronkelijk moet uitgezien hebben. | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
Een Middelengels traktaat (15de E) over paardenkweek en -ziektes, besluit met de volgende Franse regelsGa naar voetnoot88: Seynt Archideclin en son haut seGa naar voetnoot1 Uit Middelengelse handschriften zijn nog verscheidene andere zegens bekend waarin van ‘architeclyn’ en van een hazelroede sprake is. Het doel echter waarvoor die gebruikt worden is niet steeds hetzelfde. Het dichtst bij onze Mnl. tekst staat de volgendeGa naar voetnoot89: Item for a hors yat is wranthGa naar voetnoot1. Een andere, Franse versie, nu tegen de ‘fiuire’, d.i. vijver, een soort wormziekte die met koorts (cf. Lat. feber) gepaard ging, dateert uit dezelfde tijdGa naar voetnoot90: Pur le fiuire. De doelgroep blijkt nu personen en niet paarden te zijn, maar dit zal wel het gevolg zijn van een latete uitbreiding van het toepassingsgebied. | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
Een belangrijke tekst, een ‘charm’ voor wat alleen vaag als heil (bote), weer van personen, wordt aangeduid, is de volgendeGa naar voetnoot91: A charme to bryng a yerde to gethere. Een opvallend kenmerk van sommige van deze zegens, hoewel niet van de Mnl. versie, is dat er sprake is van de - blijkbaar zoals een wichelroede gespleten - toverstaf die als gevolg van de zegenformule zich weer verenigt. Dit is bovendien het zichtbare teken dat het formulier effect heeft. In het laatste van de geciteerde voorbeelden moet men de formule enkele keren blijven herhalen tot dit gebeurt. Om de vraag te beantwoorden waaraan dit zich-opnieuw-verenigen refereert, is een korte uitweiding noodzakelijk over de toverstaf uit de OudheidGa naar voetnoot92 en de MiddeleeuwenGa naar voetnoot93. Men neemt aan dat, oorspronkelijk ten minste, de koninklijke scepter en de toverroede één en dezelfde waren. Het is de oudste en eerbiedwaardigste uitvinding van de mens die erop gericht is de krachten van de natuur aan zijn wil te onderwerpen. Tenslotte draagt ook nog heden ten dage de maarschalk, de kerkbaljuw (en vroeger ook de baljuw) een staf en vele hedendaagse goochelaars beschouwen hun baguette als de directe afstammeling van de mystieke staven waarmee de magi van Egypte, Perzië en Griekenland hun voorspellingen dedenGa naar voetnoot94. De caduceus van Mercurius en de staf die Aaron volgens de bijbel bij zich had, was een traditioneel symbool van macht dat ook de magiërs van de Egyptische farao's gebruikten. Uit het voorgaande is voldoende duidelijk dat de toverstaf die de Architeclin of Sint Agrias in de Mnl. zegen in de hand houdt, sinds de Oudheid met de uitoefening van magische kracht werd geassocieerd. In het herverenigen van de als een gaffel gespleten staf wordt m.i. gerefereerd aan een episode uit het Oude Testament, nl. de uittocht van de Joden uit Egypte. Toen de Egyptenaren de Joden in de Rode Zee wilden drijven, hief Mozes zijn staf op en, zo luidt het bekende verhaal, de wateren scheidden zich, hoopten zich op tot bergen, zodat de Joden droogvoets de zee konden oversteken. Toen ze aan de overkant aangekomen waren zagen ze dat hun Egyptische achtervolgers zich ook al in de droge corridor | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
van de Rode Zee hadden gewaagd. Weer stak Mozes zijn toverstaf over de zee uit en de wateren verenigden zich opnieuw zodat de farao en zijn leger verdronken in de aaneensluitende zee. Het is dit voorval dat m.i. als Präzedenzfall in de zegen gebruikt werd. Juist zoals door het gebruik van de staf de gescheiden wateren zich weer verenigden, zo moet door Gods tussenkomst de genezing, d.i. het herstellen van de toestand van vóór de ziekte, eveneens plaatsvinden. | |||||||||
17. WondenAlhoewel men zou verwachten dat de zegens voor wonden in paarden - waar precies die gesitueerd zijn wordt nergens vermeld - tenminste een zekere gelijkenis zouden vertonen met die tegen wonden bij mensen, is dit helemaal niet het geval. Ook voor teksten om bloed te stelpen, moet dit worden gesignaleerdGa naar voetnoot95, zij het hier dan toch met een paar uitzonderingen die enige, zij het dikwijls vage verwantschap vertonen. Longinus komt in drie van de vijf hiernavolgende teksten voor als epische aanloop: de wonde die hij in het lichaam van Jezus aanbracht ‘swal noch en swoer’ en dit mag daarom ook bij de wonde van dit paard niet gebeuren. Op te merken valt ook dat in de teksten nergens het woord ‘paard’ voorkomt, zodat men zou kunnen menen dat de zegens voor mensen bestemd zijn. Ze komen echter voor in een verzameling remedies voor paarden, zodat ze wel degelijk van veterinaire aard zijnGa naar voetnoot96. [195] [Tegen wonden.] Of nog: [196] Tsegen die wonden. | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
Dit suldij .iij. mael so spreecken ende daernaer lesen 5 pater noster und ave Maria. Het derde en laatste voorbeeld van dit teksttype sluit beter aan bij [194] dan bij de kortere, hierboven staande zegen waar de speer bot of stomp is; dit detail, dat de verwonding nog pijnlijker maakt dan ze al is, komt alleen hier voor: [197] Wonden te seggenen. De volgende twee zegens zijn geheel verschillend. Opvallend is hier dat - eveneens in tegenstelling met de drie voorgaande - steeds expliciet gezegd wordt dat de teksten wel degelijk voor paarden bestemd zijn. [198] Tsegen een gewondt peerdt. De plant met de wel verdacht zonderlinge naam ‘pater noster kark’ heb ik nergens anders vermeld gevonden. Enige klankgelijkenis vertoont het woord ‘pasternaec’, d.i. pastinaak (Pastinaca sativa L.)Ga naar voetnoot97, maar het gebruik ervan voor wonden is mij niet bekend. | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
De bedoeling is de eigen geneeskracht van het kruid te combineren met een rechtstreeks bevel aan de wonde. Door de tichelsteen wordt het contact met de huid verzekerd. Wanneer de ‘dracht’ of etter uit de wonde in het kruid is overgegaan, wordt de ziekte (etter en koorts) met kruid en steen in de aarde begraven. Om de etter en koorts te kunnen overdragen op kruid en steen en dan later naar de aardeGa naar voetnoot98, moet de wonde opengesneden worden zodat de etter met de plant in direct contact kan komen. Een sterk gelijkende zegen, eveneens met een steen en een plant, is de volgende: [199] Een wonde den peerdtGa naar voetnoot1 tho heijlen. Ook het kruid rodijs blijft een raadsel. Ook hier kan men alleen gissen: misschien is radijs bedoeld, d.i. mierikswortel, in oude kruidboeken ook ‘peperwort’ of ‘meerradich’ genoemd (Raphanus sativus L.)Ga naar voetnoot99. Het werd inderdaad, samen met honig gepulverd, gebruikt om wonden te genezenGa naar voetnoot100, maar dit is zeker geen bewijs dat hier inderdaad van mierikswortel sprake zou zijn. Met ‘boven thof’ is misschien bedoeld: boven de deur van het hof, d.i. de toegangspoort van de hoeve, maar helemaal bevredigend lijkt mij deze hypothese dan toch ook weer niet. | |||||||||
18. Wormen en ‘vijvers’Dat de worm als ziekteoorzaak karakteristiek is voor de Germaanse bezweringen lijkt wel boven twijfel verheven te zijn. Het is er immers één van de vier belangrijkste oorzaken. Of de Germaanse, inheemse incantamenta zich daardoor onderscheiden van de uit de Oudheid overgenomen, van de kerk of van de medische school van Salerno afkomstige bezweringenGa naar voetnoot101, is veel minder duidelijk. | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
Immers, reeds de Babyloniërs schreven tandcariës toe aan een worm. In feite werden stekende, knagende, borende pijnen aan de ene of de andere soort worm toegedicht. In de Middeleeuwen onderscheidde men o.m. vingerworm of fijt, hart-, huid-, vlees-, been-, merg- en haarwormenGa naar voetnoot102. Daar wormen voor zoveel verschillende aandoeningen als oorzaak werden aangewezen, is het dikwijls onmogelijk met zekerheid te achterhalen welke precieze kwaal bedoeld wordt in zegens ‘tegen de worm’. In vele gevallen lijkt er toch tenminste enig echt of vermeend verband te bestaan met de zg. malleus of maleus, de droes, één van de gevaarlijkste want besmettelijke paardenziekten die sinds eeuwen bekend en gevreesd is. Men onderscheidde niet minder dan zeven verschillende soorten, b.v. de vochtige, de droge, de tussenhuidse, enz. In alle geval wordt hierbij steeds de huid en de neus aangetast. De vorm van droes die door zijn gemakkelijk te observeren symptomen het best bekend was en die men als beginfase van de kwaal aanzag, werd met termen als vermes, wormfarsin (vergelijk het Engelse farcy), en ver(in) (van het Frans ver, worm) aangeduid. Deze huidworm begint met knopen in de huid die zich vermeerderen tot snoeren (farcin corde). Later kunnen deze openbreken en gaan etteren en verzweren, waarbij een nat vocht of etter naar buiten vloeit (malleus humidus et farciminosus)Ga naar voetnoot103. De droes kan ook het bovenste deel van de luchtwegen aantasten en daardoor een klinische vorm aannemen die men als rhinitis maleosa, Dt. Nasenrotz, kwade droes of snot noemtGa naar voetnoot104, maar die men in de Middeleeuwen ook vermes volitivus, Fr. farcin vollent, pyrcel of persel en ook wel maert of mort noemdeGa naar voetnoot105. Tot ver in de moderne tijden bleef de droes een benaming voor verschillende paardenziekten die als gemeenschappelijk kenmerk ontsteking van de slijmvliezen hebben. De observatie, waardoor men onderhuidse snoeren van wormen meende te zien, gecombineerd met de oeroude idee van de worm als belangrijk ziektenverwekker, heeft ervoor gezorgd dat naast droes ook andere paardenziekten aan allerlei soorten wormen werden toegeschreven. Ook hier was de verwarring groot. Hoe groot in aantal en hoe verscheiden van aard, kleur en gespecialiseerd werkterrein de wormen waren, blijkt uit de volgende algemene zegen tegen wormen allerhande. Het is een directe, met grote verbetenheid volgehouden bedreiging van alle denkbare soorten, een unieke opsomming met een door herhaling van steeds weer dezelfde zinsconstructie als bijzonder | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
dreigend en fascinerend aangevoelde sfeer. Deze wordt nog verhoogd door het sterk geritmeerd proza. Indien men niet zeker was met welk soort worm een paard geplaagd was - en dat is gezien de verwarrende veelsoortigheid niet verwonderlijk - bood de volgende universele zegen een grote kans de schuldige niet te missen. Ook voor mensen kon hij worden gebruikt. [200] Voor den worm. | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
nummermehr rydet, noch en etet, noch nümmermehr en jeuckest, noch nummermehr en latest, noch en quellest, noch en schwerestGa naar voetnoot17, noch nummermehr en blodest, noch nümmermehr ermesGa naar voetnoot18 noch krenckest, noch nümmer op en werpest, noch op blasest, noch enGa naar voetnoot19 vorestGa naar voetnoot20 noch rydest, ende aen den naest komende derden dach doot leggest, ende met Gods hulpe sich deser seeren tot synder rechter steeden sitten ende heelen laessest, als die uytGa naar voetnoot21 geweest syn, inn die eere onsers heeren Jesu Christi. Amenn. Drie zegens puren hun kracht uit de ervaringen die de heilige man Job met wormen gehad heeft, toen hij op de mesthoop lag. In de eerste roept Job ‘den heijligen Christe’ ter hulp in zijn nood. Die belooft hem te helpen: [201] [Een ander tsegen wormen]. De inhoud van deze zegen herinnert sterk aan de teksten tegen wormen bij mensenGa naar voetnoot106 en het is daarom ook duidelijk dat deze zegens niet alleen voor paarden konden gebruikt worden. De andere luidt als volgt: [202] Als een peerdt den worm heeft, een segeninge. | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
die eene sindt witt, ende die andere blaw, die derde schwart, die vierde root’. ‘NowGa naar voetnoot3 standt op Job, de wormen sint vann Godt vergangenGa naar voetnoot4 alle doot’. Het ontmoetingsmotief (tussen Christus en Sint-Job) wordt gevolgd door een ceremonie met een noveen telkens vóór zonsopgang. De drie eerste dagen dient men ook een mis te laten lezen voor deze heiligen waarbij telkens een kaars wordt geofferd en een aalmoes gestort. Deze kerkelijke connectie doet vermoeden dat deze zegen wel eens van de dorpspastoor afkomstig zou kunnen zijn. In de derde valt dit ceremonieel weg. Job wordt er als ik-persoon aan het woord gelaten. De belezer fluistert in zijn naam het paard een bevel toe, waarna hij driemaal al biddend rond het paard gaat: [203] Tegens eenen gemeinenGa naar voetnoot1 worm inn des peerdts buyck, een segeninge. Het lijkt waarschijnlijk dat ook de hiernavolgende tekst betrekking heeft op wormen in de buik. Dat kan men afleiden uit het kruid dat hierbij een rol speelt. Deze plant, ‘doef ratel’ genoemd, is wellicht te identificeren als aardgal (Lat. febri fugia) of koortskruid (Erythraea centaurium Pers.)Ga naar voetnoot107. Volgens het beroemde kruidboek van Rembert Dodoens (1644) werd deze plant zeer geprezen ‘om alle dun, plat ende oock rondt ghewormte van den buyck om te brenghen ende uyt te drijven’Ga naar voetnoot108. | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
[204] Voor een peerdt dat den worm heeft. Het koortskruid moet op de feestdag van Sint-Margareta van Antiochië (20 juli) vóór zonsopgang geplukt worden. Hierbij slaat men een kruis en zegt dat dit in de naam van de H. Drievuldigheid gebeurt. Sint-Margriet is één van de veertien noodhelpers. Ze werd vooral vereerd door zwangere vrouwen om een goede bevalling af te smeken. Of er enig verband is met het uitdrijven van de wormen uit het paardenlijf lijkt niet onmogelijk. De Latijnse woorden in de tekst wijzen er ook hier op dat de belezer een gestudeerd man was, misschien een geestelijke. Onverstaanbare woorden op een stukje papier of perkament worden aan de hals of onder de buik van het paard gehangen. Als de plaats waar dit bevestigen gebeurt relevant is voor de soort worm, dan is de eerstgenoemde tekst wel voor de worm die als knopen op de rug verschijnt en de andere voor de buikworm. In de teksten zelf echter wordt dit niet expliciet vermeld. [205] Dit nabeschreven sal men op een schmal pampierken schriven, ende is seer goet ende geprobeert voor den worm der peerden. | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
Of nog: [206] Een ander. En ook, nu samen met de ons zo vertrouwde heilige man Job die in onverstaanbaar Latijn (?) wordt ‘gemaand’: [207] Segeninghe tsegen den worm. Soms worden daartoe ook zinvolle teksten gebruikt: [208] Voor een peerdt, dat den worm heeft. Wat het precieze doel is van het woord Johannes langs vier zijden met een kruis omgeven, is niet duidelijk. De verwijzing naar de consecratie in de H. Mis kan erop wijzen dat de zegen door een geestelijke wordt uitgesproken of in alle geval door iemand die op dezelfde dag de H. Mis heeft bijgewoond. Bij sommige zegens wordt expliciet vermeld dat ze niet alleen voor dieren kunnen gebruikt worden. Dit is in de volgende twee het geval. [209] Tsegen den worm der menschen oft peerden. | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
Geest, eenen pater nosterGa naar voetnoot2, dat Godt und sijne heijlige moeder dijesse mensche oft peerde boete. Spreect eijn pater noster und daernae scrijvet een cruce voer tvoerhooft des menschen oft tpeerdts + und spreect: Vóór zonsopgang is een tijdsaanduiding die we ook reeds hierboven ([148]) hebben ontmoet. De zon komt ook in de volgende zegen ter sprake, zij het dan in een bijbelse context: [210] Tsegen den worm van menschen oft peerden. Het aanraken van het oor van het dier (en ook van de mens?) is weer een ander voorbeeld van lijfelijk contact tussen belezer en patiëntGa naar voetnoot109. De laatste alinea wijst erop dat men bij het belezen de naam van de patiënt moet noemen. Het Oudtestament-motief van Josuë, de opvolger van Mozes, die bij één van zijn veldslagen de zon deed stilstaan (Jos. 10,12), komt in de door ons behandelde periode alleen in deze tekst voor: een unieke verwijzing! Het zal ondertussen wel duidelijk geworden zijn dat de veterinaire zegens een bijzonder rijke en uitzonderlijk boeiende groep vormen. De volgende teksten komen deze indruk nog versterken. [211] Een peerdt dat die wormen etGa naar voetnoot1 etGa naar voetnoot2 aenbijdtGa naar voetnoot3. | |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
Ick beydeGa naar voetnoot8 dieGa naar voetnoot9, worm, in den naem des Vaders + des Soens + des heijligen Geest + dat dij alsoe lijeff sij duessenGa naar voetnoot10 perden fleyss und beyn und bloet tho eten, als den dueffelGa naar voetnoot11 wass doe Christus geboren wordde. De tekst van deze zegen is hier en daar ongewoon moeilijk verstaanbaar. Mogelijkerwijs is dit het gevolg van een oorspronkelijk Duitse tekst die door een Duits onkundige slechts gedeeltelijk werd begrepen en daardoor soms incorrect overgeschreven of opgetekend. De nu volgende zegen gebruikt een pad, en is in dit opzicht een unicum: [212] Peerden die den worm hebben. De pad is sinds de Oudheid een schepsel dat allerlei afkeer- en schrikreacties heeft opgeroepenGa naar voetnoot110. Bij gelegenheid werd het dier toch ook voor goede doeleinden aangewend. Zo werd in bepaalde streken van Europa een pad in de stal aan een snoer gehangen of op de staldeur genageld om het vee voor kwade lieden en ziekten te behoedenGa naar voetnoot111. Sterk verspreid was het geloof dat ze ziekten van mens en vee in zich kon opnemen: ‘Vielfach wird sie lebend auf die kranke Körperstelle gebunden und dort gelassen bis sie stirbt’Ga naar voetnoot112. In onze zegen hangt de pad aan de hals van het paard tot ze sterft. En ... zoals de pad sterft, zo zullen dat - met haar - ook de wormen doen. | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
[213] Een andere [segeninghe]. Alle viervoetige dieren, vooral maar blijkbaar niet alleen paarden, die de onderbenen stijf gestrekt houden zoals bij FutterräheGa naar voetnoot113, zullen rechtstaan en vol eetlust (een teken van herwonnen gezondheid) naar de krib gaan. Wat allemaal precies in de oren moet gesproken of gefluisterd worden, is niet zo duidelijk: drie onzevaders en weesgegroeten, twee onverstaanbare woorden, gevolgd door twee namen van God en ... de psalm ‘soo voirscreven es’. In het handschrift gaat echter geen psalm(aanduiding) vooraf. Woorden geschreven op een stukje papier en gestoken in een inkeping die men op het voorhoofd van het paard heeft gemaakt, worden gebruikt in de volgende zegen. Sint-Job, samen met Nicodemus, Sint-Elooi en Sint-Jan krijgen er een rol toebedeeld: [214] Een recept voor den worm ende is gecomen vann een schmit te Tyell, die daer veel peerden mede geneest. Dit is de enige paardenzegen waarvan de oorsprong wordt aangegeven. Hij is afkomstig van een smid uit het Gelderse stadje Tiel. Merkwaardig is | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
ook dat hier het inbrengen van een minuskuul stukje papier in het hoofd van het paard in verband wordt gebracht met het verrotten ervan. De niet uitgesproken gedachte is natuurlijk ook hier dat de kwaal zal verdwijnen net zoals het papiertje door verrotting zal ophouden te bestaan. Nicodemus en Sint-Jan, waarmee hier duidelijk de apostel en niet Johannes de Doper bedoeld wordt, komen we bij paardenzegens wel meer tegen. Toch is het vaak Jozef van Arimathea die Nicodemus helpt, zoals we reeds hierboven zagen en verder nog zullen bevestigd zien. Een bedevaart naar Sint-Job en een muntstuk dat naar dit bedevaartsoord moet gebracht worden, maken de volgende zegen wel heel ongewoon: [215] Voor een peerdt dat den worm heeft. In de Nederlanden zijn er een tiental plaatsen waar ooit de heilige man Job, de man op de mesthoop, vereerd werdGa naar voetnoot114. Het is natuurlijk onmogelijk te weten aan welk bedevaartsoord de belezer heeft gedacht. Wezemaal b.v. is een beroemde Sint-Jobbedevaartplaats in Brabant die een zeer grote uitstraling gehad heeftGa naar voetnoot115. Sint-Job en het schenken van een penning komen samen ook voor in een zeer uitvoerige en eigenaardige Middelengelse charm tegen de farcif of farcy, de droes bij paardenGa naar voetnoot116. Vooraf maakt de belezer een kruis uit een fijn stukje wortel van rode dokke en van de rode netel; daarna vervaardigt hij een tweede van twee staafjes brood en een derde met twee fijne reepjes leder. Daarna legt hij deze drie kruisen op elkaar zodat ze een enkel kruis vormen en bindt ze met een draad aan elkaar. Met dit kruis in de hand leest hij een lange zegen waarin Sint-Job ter sprake komt. | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
Daarna neemt hij het kruis en opent het vel van het dier op de schonken met een plat ijzeren mes zodat men er het kruis kan insteken. Men naait de wonde dan toe, opdat het er niet uitvalt. Dit moet men doen bij zonsondergang. Draai dan het paard oostwaarts en aanvaard een penning van de eigenaar van het paard en vraag hem u te willen verzoeken in naam van ‘Seint Charitee’ de genezing te volbrengen, indien het God almachtig welgevallig is. Dan zegt men: Lord, Sir + Ihesu Criste + as verely as thou arte Fader, and Sonne and Holy Goste, and as I have ioyned these .iij. crosses into on, and as verrely as thou art verray Fader, and verray Sone and verray Holy Goste, and as verrayly as thou ioyneddest thy precious body to the holy crosse for the salvacion of thy peple, and as verrayly as I have ioyned thys crosse to hys flesshe in the honour of the, also verrely, yf yt be thy wille, yif salvacion to thys beste of the farcyne. Dit moge geschieden mede door het gebed van Sint-Job: Seint Job hadde ix wormes that moche greved hym. And ix tymes he prayde to Ihesu Crist that he schulde amenuse hem. And at the firste prayer he lessed hem by a worme, at the secunde by .ij., at pbe iij by three, and at the iiij by four, at the v by feve, at the sext by vj, at the vij by vij, and at the viij by viij, and at the ix by ix, and mo were dier not that greved hym, ne nought ne doo this beste, Lord Sir + Ihesu Crist + in de honour of Seint Job. Nu neemt men het paard en zorgt ervoor dat het het hoofd naar het oosten heeft gekeerd. Zegen het dier midden op zijn voorhoofd met de penning die van de eigenaar afkomstig is. Herhaal dat op zijn borst, zijn beide flanken en op de lengte van de rug. Dit deel van het ritueel wordt besloten met een onzevader ter ere van God en van Sint-Job. Deze belezing moet gebeuren bij zonsondergang, maar moet 's anderendaags bij zonsopgang herhaald worden. Dit gebeurt driemaal daags en drie dagen lang, in totaal dus negen keren. De penning zal men geven aan de eerste melaatse die men ontmoet en dit ter ere van God en van Sint-Job. In de plaats van op een stukje papier kunnen krachtige woorden ook op een platgeslagen stukje vlees worden geschreven en dan onderhuids in het voorhoofd ingebracht: [216] Een ander, probatum. | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
peerde, ende hecht dat gat toe met eenen vademGa naar voetnoot3 dattet darinn blyft. Ende spreckt onser Heere Godt 5 dage lanck alle dage 15 pater noster ende ave Maria tot loff ende tot eer. Deze zegen is speciaal bedoeld voor de worm die tussen vel en vlees te zien is, zoals blijkt uit het recept dat in het handschrift er onmiddellijk aan voorafgaat. Een soort wormkwaal wordt met termen als vyve(s), vyve(r), fyvel, viveris, vijvers, en dgl. aangeduidGa naar voetnoot117. In een zestiende-eeuws receptenboek voor paarden wordt de volgende verklaring voor de kwaal gegevenGa naar voetnoot118: De vyver, dat zyn wormen, daerom als de peirden drinken, zoo bejagen ze die [= die wormen] in een loopende water tegen den stroom, als den wind staet gelyk den stroom loopt, en merkt dan of zy ondiep drinken, dat is by den grond; dat [= de ziekte] zult gy ook gewaer worden aldus. Het peird zal zeer zweeten, ja al stond het stil, en komen zy te liggen, zoo zyn zy zeer in gevaer van te sterven. Zommige lieden konnen de vyver doen vergaen met lezen... Dat ‘zommige lieden’ den ‘vyver’ met ‘lezen’ genazen, blijkt inderdaad uit de volgende vier teksten. De eerste luidt als volgtGa naar voetnoot119: [217] Als ghy een peerdt de Vyve ofte worm af wilt lesen, zoo moet [men] dat haerGa naar voetnoot1 [vant] vornoemde peerde weten. | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
Op het einde volgt, na het vierde ‘fyat’ nog ‘van de galle inden mont’, maar dit is wel het opschrift van het recept dat in de legger die de scribent kopiëerde, op deze wormzegen volgde. De scribent had deze vijf woorden reeds overgeschreven vooraleer hij zich dat realiseerde en vergat ze te doorstrepen of uit te wissen. Een tweede zegen, waarin zoals in de voorgaande de haarkleur d.i. de naam van het paard moet genoemd worden, is: [218] Voor een peerdt dat den fyvell heeft. Uit de voorgaande opsomming blijkt de grote verscheidenheid van de veterinaire zegens. Dit is des te merkwaardiger daar het aantal handschriften waarin ze aangetroffen worden zeer beperkt is. Ook in het Haagse handschrift hebben we er twee aangetroffen: [219] Tsegen den vijver. En tenslotte nog: [220] Tsegen de vijver. |
|