Het boek als nieuwe kunst
(1973)–E. Braches– Auteursrechtelijk beschermdB. InleidingBoekverciering vormt het gidsfossiel der Nieuwe Kunst. Geen van de andere vormen van toegepaste kunst in de jaren Negentig is over een zó wijde periode door zóveel verschillende en belangrijke kunstenaars zó frequent beoefend als juist de boekverciering. En ook nog: boekverciering komt over het algemeen tot stand in een betrekkelijk korte periode en is daarbij vrij exact dateerbaar aan de hand van de verschijningsdatum van het boek. De onderzoeker van Negentig beschikt in de boekverciering over een medium aan de hand waarvan hij de ontwikkeling van Negentig misschien niet tot in het kleinste detail, maar dan toch wel in een betrouwbare grafiek kan aflezen. Het is daarom dat het in deze studie betoogde niet alleen voor de boekverciering maar zeker ook voor de Nieuwe Kunst in het algemeen van belang is.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 16]
| |
Kort voor zijn dood houdt Roland Holst een hartstochtelijk pleidooi voor Negentig.Ga naar voetnoot39 Het is een gedesillusioneerd man die spreekt over een generatie waarvoor het tij nimmer gekomen is. Negentig is, zo zegt hij, doodtij geworden, zonder dat het ooit is omhooggestuwd in het elan van een stroming. In het verleden ligt de periode als een binnenzee: buiten het tij. Ik ben het met die uitspraak niet eens en meen dat de woorden van Roland Holst voortvloeien uit diens besef dat de taak die de Nieuwe Kunst zichzelf had toegedacht nimmer is vervuld. Het perspectief van nu, weer dertig jaar later, is ontdaan van de persoonlijke betrokkenheid. Vandaag kan men zeggen dat de Nieuwe Kunst zijn taak heeft verricht; dat die taak bijzonder belangrijk geweest is, maar dat hij anders was dan de Negentigers verwachtten. In de smeltkroes van Negentig is het Victoriaans metaal geworden tot de klokspijs van de twintigste-eeuwse vormgeving. Een stroming als De Stijl ware zonder de overwinning van Negentig, waardoor de weg is vrijgemaakt voor de abstracte vorm, wellicht onmogelijk. En is niet de naam van Lauweriks genoemd als inspirator van Charles Edouard Jeanneret, en daarvoor al als intieme vriend van Peter Behrens, leermeester van Le Corbusier?Ga naar voetnoot40 | |
[pagina 17]
| |
Ik kan mij, om in de geest van het onderwerp te blijven, geen treffender symbool denken voor wat er bij de Negentigers gaande is dan de voorstelling die Crane signaleert op de band van Darwins evolutieleer: een vlinder dansend boven de bloem van een plant waarop een rups en een cocon in relatie met een bloemknop.Ga naar voetnoot41 Negentig tracht zich langs ‘Natuurlijke’ weg vrij te maken van de materiële banden, de vormen van de negentiende eeuw. Iets heeft zich ingesponnen dat in blinde worsteling zoekt naar verlossing en eindelijke verheffing in het licht van een nieuwe, nog ongekende dag. Negentig leeft in het bewustzijn van het einde der dagen en ziet daaroverheen naar een nieuwe wereld. Men weet nog niet hoe het zal zijn in dat nieuwe getijde. Toch bereidt men het scheppende voor, opdat, wanneer de gouden eeuw aanbreekt, de nieuwe kunst zich stralend bevleugeld zal kunnen verheffen als toppunt van de nieuwe gemeenschap. Hoe de kunst van de zeer nabije tijd eruit zal zien weet men evenmin; maar dat hij gebaseerd zal zijn op gezonde grondslagen lijdt geen twijfel. Voor de Negentiger zijn de enige juiste grondslagen die waarnaar ook de natuur te werk gaat; wie die grondslagen de basis van zijn werk laat zijn, bouwt aan een toekomst die ieder moment geboren kan worden. Wars van ‘modegrillen’, met de rug gekeerd naar ‘uiter- | |
[pagina 18]
| |
lijke, oppervlakkige en tegennatuurlijke’ stijlen die zich ontwikkelen in Parijs, Nancy, Brussel, werken zij naar de grondslagen der Nieuwe Kunst die geen modegril zijn maar een onveranderlijk goed.Ga naar voetnoot42 Alleen een schepping die is opgebouwd naar de enige juiste beginselen kan immers uiteindelijk de zegen der werkelijke schoonheid ontvangen.Ga naar voetnoot43 | |
[pagina 19]
| |
De Nieuwe Kunst ontwikkelt zich in dit eschatologisch klimaat onder de stage wind van het geloof in evolutie. Op de adem van dat geloof bevaart Negentig twee stromen die hun ontstaan vroeger in de eeuw vinden, maar waarvan de oorsprong hier niet zal worden nagegaan.Ga naar voetnoot44 Deze twee beginselen zijn die van de gerichtheid op vergeestelijking van de materie en die van het geloof in de Natuur als moeder van de kunsten. Deze grondslagen zijn voor de Negentiger zó vanzelfsprekend, dat hij er nauwelijks over rept. De tendentie tot vergeestelijking van de materie is te begrijpen uit de overweging dat het lichaam beschouwd wordt als iets dat lager staat dan de geest. Op diezelfde grond moet de materie ten | |
[pagina 20]
| |
achter staan bij de abstractie der kunst. Het is de taak van de kunstenaar de ruwe materie door zijn scheppend vermogen tot een hoger staat te verheffen. Hij bezielt de stof met zijn geest en deelt er zo schoonheid aan mee. De hoogste kunst is daar aanwezig waar het lichaam geheel in de geest is opgegaan. De hoge waardering voor de muziek bij Negentig wordt nu begrijpelijk. Ook de schilderkunst en de kunst van het woord staan in die tijd hoog genoteerd, omdat in beide kunsten de materie geheel opgaat in de idee. De bouwkunst, in de zin van het zonder meer samenstellen van materie, staat als ‘ingenieurswerk’ laag op de ranglijst van de waardering; maar dat wordt anders wanneer de bouwkundige geen ingenieur is maar architect. In dat laatste geval heeft hij het vermogen als een kunstenaar zijn bouwwerk, die logge massa materie, door zijn decoratieve werkzaamheid te verhogen, er de glimlach van schoonheid over aan te brengen en het door hem samengestelde te verheffen in de wereld van de geest. Decoratie brengt schoonheid aan, verheft tot schoonheid. Elders in deze studie is betoogd dat het deze overtuiging is geweest die de Negentigers van het eerste uur ertoe heeft gebracht de boekverciering te waarderen boven de typografie. De natuurnavolging vormt de tweede onderstroming die de vormgeving van Negentig bepaalt. Het beginsel is op zichzelf niet nieuw. Sinds de Londense Wereldtentoonstelling van 1851 zoekt de Europese kunst immers een eigen gezicht: ‘Wij hebben geen eigen stijl’ is de verontruste kreet die steeds weer herhaald wordt als reactie op de wildernis van neo-stijlen en bizarre uitwassen daarvan. Men keert zich naar de natuur als leermeester. Florale decoraties zijn daarvan het gevolg en de versieringen naar natuurvormen overwoekeren het negentiende-eeuwse gebruiksvoorwerp. Maar die navolging van de natuur gaat in Negentig veel verder dan de uiterlijke nabootsing. De natuur leert, is de leermeesteres der kunsten. De Negentiger gaat bij haar te rade wanneer hij weten wil hoe hij moet construeren, hoe hij zijn materialen moet toepassen, hoe hij ze moet bewerken, hoe hij ze moet laten spreken. Hij is zich er steeds van bewust dat, wil hij een levend, dat wil zeggen bezield, voorwerp voortbrengen, hij dan op | |
[pagina 21]
| |
straffe van uitsterven van zijn schepping zich zal moeten houden aan de wetten die de natuur geeft. Om niet tegennatuurlijk te scheppen, gaat de kunstenaar in de leer bij de middeleeuwers, die immers naar het voorbeeld van de levende natuur en haar wetten een schoonheid wisten voort te brengen die de hedendaagse mens nog steeds in zijn ban vermag te houden. Daarnaast wendt de kunstenaar zich echter ook tot de door de natuur ingegeven scheppingen van oude culturen en primitieve volken;Ga naar voetnoot45 zelfs poogt hij zijn kennis van de natuur te verdiepen door de bestudering van de moderne natuurwetenschappen, bij Darwin met name, die in zijn evolutieleer de geloofsovertuiging van de superioriteit van de geest over de geestloze materie uitgaat.Ga naar voetnoot46 In de negentiger jaren ontmoeten de stromingen elkaar: de | |
[pagina 22]
| |
overtuiging dat de hoogste abstractie het goddelijke het dichtste benadert, het nauwste ligt bij de absolute schoonheid, en de overtuiging dat alleen de natuur de beginselen aanwijst die kunnen leiden tot de schepping van een levend en bezield kunstwerk. Deze samenvloeiing leidt tot de zich in een tiental jaren voltrekkende evolutie der Nieuwe Kunst. Die ontwikkeling vangt aan met uiterlijke natuurnabootsing,Ga naar voetnoot47 aanvaardt daarna ook het beginsel van de innerlijke natuurnavolging door de acceptering van de bouwende principes die door de natuur worden aangeduid,Ga naar voetnoot48 en ontplooit zich tenslotte geheel onder de hoogste abstractie die in de natuur wordt onderkend: de alles vormgevende wiskunde.Ga naar voetnoot49 Het is niet verwonderlijk dat de Nieuwe Kunst door deze evolutie steeds scherper in conflict is gekomen met de ‘modieuze slingerlijnen’ van de ‘tegennatuurlijken’, de ‘materiaalverkrachters’ der Art Nouveau.Ga naar voetnoot50 | |
[pagina 23]
| |
Hóe gelijk R.N. Roland Holst heeft gehad toen hij, sprekende over de kunstenaars van Negentig, zei: ‘Maar gezien in den tijd van het ontstaan, en dien tijd begrijpend, bezit hun werk vaak een diepte van overtuiging, een rijkheid van inzicht en een dikwijls schuchtere maar sterke bezieling, die het overgrootste deel van de thans levenden nog niet wil of kan verstaan.’Ga naar voetnoot51 Hóe belangrijk de vingerwijzing van deze pionier der Nieuwe Kunst is geweest, hoop ik in deze studie over Het boek als Nieuwe Kunst met feiten te hebben aangetoond. |
|