Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] Latere verzen 1950-1965 [pagina 185] [p. 185] Ondergang I De rode haan kraait, en het hart brandt uit en krimpt ineen tussen verkoolde muren. Een torenklok slaat redeloze uren, die traag verdampen, zonder stemgeluid. Kokhalzende begint een grijze affuit zijn wezenloze manen af te vuren. Een hond bepist de laatste tempelmuren: het woord verstomde, want de geest vloog uit. De stomme wanhoop cirkelt door 't heelal. De sterren schreien. In de hel is 't bal. [pagina 186] [p. 186] II O, wilde wanhoop! Radeloos van gedachten, woeden de mannen in hun binnenkamers en tasten blindelings naar bijl en hamers en vangen aan hun kinderen te slachten. Vrouwen werpen de lijken uit de ramen en grijpen fel de manlijke geslachten en dwingen 't lid tot een verwoed verkrachten en voelen 't zaad zich in de schede schamen. En, kreunend aan elkander vastgeklampt, sterft een geslacht, wellustig en vergramd. [pagina 187] [p. 187] III De laatste hoer, naakt in haar nachtverblijf, streelt voor de spiegel met verwezen handen het weeldrig dons van haar verzonken schande en schendt amechtig haar vereenzaamd lijf. De laatste hoer ontvlucht haar nachtverblijf en ziet de wereld, die zichzelf ontmande; zwerft en bewatert wezenloos de landen, de laatste functie van een doelloos lijf, dat werd veroordeeld tot onvruchtbaarheid: het zaad verdroogde en geen vrucht gedijt. [pagina 188] [p. 188] IV De aarde krimpt. De zee verkrampt tot ijs. De vis versteent in roerloze rivieren. De weiden sterven. De verstarde dieren verpulveren. De aarde is dood en grijs en wentelt voort. Een zinneloze reis. Een speelbal in het spel van Zijn bestieren, ziet God haar ledig door de ruimte gieren en glimlacht dof. De aarde is eigenwijs en draait verdwaasd haar redeloos bestaan. De aarde is dood. 't Verstand is naar de maan. Vorige Volgende