Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] In memoriam Hans Nagel I Wij hadden voor wat stierf geen medelij. Wij lachten om die dwaze, trage stoeten. Met niet veel eerbied traden wij ter zij, niet wetend wie wij nu weer moesten groeten. Wij keerden om en kwamen in de kroeg, waarheen zich alle levenden begaven. Waar ik, verstolen, toch de ober vroeg, toen ik, vanouds, mijn borrel binnensloeg: Weet jij wie er vandaag weer werd begraven? [pagina 177] [p. 177] II 't Is goed dat men niet van tevoren weet wie gij, o dood, vandaag komt af te halen. Wij, van ons soort, hebben het nimmer breed, en, als je weg moet, dien je te betalen... Of je de borrel wel of niet verdient; of je het bier drinkt of het laat verschalen, je hart zal altijd deze vraag herhalen: Die daar begraven werd, was dat een vriend? [pagina 178] [p. 178] III Wij schertsten samen dikwijls om u, dood, en stieten u de glazen toe: welaan, het bloed is rood en deze wijn is rood. Wij liepen levensgroot door dit bestaan en dachten maar: wij leven levenslang. Wij gooiden er nog eeuwen tegenaan en waren om de dooie dood niet bang, maar vragen nu: Hóe lang dúúrt levenslang waar gij zo zwijgend tussen ons blijft staan? Vorige Volgende