Verzamelde gedichten(1966)–Gerard den Brabander– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] II Wie zal mij ooit uit die verstarring wekken? Wie huivert niet die erlangshenen schrijdt? Wie zal zich niet het aangezicht bedekken voor alle gramschap die mijn trekken bijt? Wie hoort nog in het deerlijk stenen bekken van deze borst het kleine hart, dat schreit als dit karkas zich tot de slaap moet strekken met in zijn armen eeuwen eenzaamheid? Alleen een kleine vogel vliegt mij aan en luistert met omhoog geheven snavel en, wat geen stervelingen meer verstaan, dat leest hij klaar van deze stenen tafel. Dan duikt hij neer en fladdert af en aan en nestelt veilig in mijn stenen navel. Vorige Volgende