pût soulever le masque et entrevoir, sous le masque,
le vrai visage.’
Dat voelt men ook voortdurend onder het luisteren naar de snelle, scherpe en
‘gemaakte’ dialoog van De Ernst van Ernst; het is de
voorgrond, waarmee men zich amuseert zonder er later iets van te kunnen
navertellen, het is een hardnekkige toewijding aan een volmaakte ‘mensonge’;
maar de psycholoog Wilde, die zich achter dit masker verbergt, is niettemin voor
de ‘lecteur averti’ voortdurend zichtbaar. Wilde heeft zelf gezegd, dat hij al
zijn genie in zijn leven had gelegd en in zijn werken slechts zijn talent; men
kan dan zeggen, dat De Ernst van Ernst louter talent is van
iemand, die toch niet kan verbergen, dat hij genie heeft. Al zijn personages
zijn toneel-personages, spreken een kunstmatige Wilde-taal, zijn marionetten uit
een snobistisch geziene wereld; maar zij zijn ook tegen de draad in, zij zijn zo
consequent snobistisch doorgevoerd, dat men de niet-snobistische Wilde er duidelijk uit proeft.
Spel: dat dit spel zich na veertig jaar nog volkomen handhaaft
wanneer het als spel gespeeld wordt, bewijst deze
opvoering onder regie van Johan de Meester. Evenals in Lessen in
Laster heeft De Meester ook hier het spel-element zeer duidelijk
onderstreept, geheel in de geest van Wilde, naar het mij voorkomt. Daardoor
wordt bereikt, dat het typisch-negentiende-eeuwse aan dit werk in plaats van een
nadeel een groot voordeel wordt; men ziet die eeuw als eeuw, als getrucqueerde
sfeer, en juist daarom kan men het geheel weer volkomen aanvaarden... als spel,
en dus als de ernst van Ernst. Ik heb alleen in de tweede acte even een lichte
inzinking menen te bespeuren, maar verder was het ‘rhythme’ van deze
voorstelling voortreffelijk, en voortdurend boeiend. Niet in de laatste plaats
ook door de volkomen harmonie van décor, costumes en spel, die minstens even
goed op elkaar waren afgestemd als in Lessen in Laster; voor
dit genre toneel bewijst het regietalent van De Meester zich als geknipt.