dat de toeschouwer een ‘vierde dimensie’ moet aannemen. De familie
Conway, een moeder met vier dochters en twee zoons, zoals er zoveel zijn, uit
een goedburgerlijk milieu (de vader is gestorven, en staat als een voortdurende
herinnering op de achtergrond)... de familie Conway dan treft men druk bezig met
het opvoeren van charades; allerleukst, maar ook een weinig infantiel spelletje.
Een riskante onderneming, die van de geraffineerde toneelschrijver Priestley!
Hij waagt het een heel eerste bedrijf te besteden aan een charade, aan luchtige
niemendalletjes van kleren en heen en weer lopende mensen: mama, de dochters en
zoons, een verlegen jongmens, een advocaat en een ander meisje, die op de partij
zijn en min of meer bij die amusante charade worden betrokken. Waar moet dat
heen! Na het eerste bedrijf denkt men, dat Priestley zijn ‘inhoud’ verloren
heeft en ‘gaga’ is geworden, op zijn Engels; men heeft er geen vermoeden van,
wat de geraffineerde auteur voor ons op het vuur heeft staan.
Dan, in de tweede acte, komt de ‘vierde dimensie’. Priestley daagt de tijd uit door plotseling twintig jaar vooruit
te springen. Is het een droom van het geëxalteerde schrijfstertje-inde-dop, Kay
Conway, dat hij aan het slot van de eerste acte in gepeins aan het venster
achterliet? Neen, het is geen droom, het is een ‘tegentijd’, die Priestley hier
oproept. De familie Conway is in toestand van ontbinding; de charade-poppetjes
zijn door het noodlot, dat ook toeval heet, tegen elkaar in verbitterde opstand,
de charade heeft zich gerealiseerd als tragedie. Van de familieband is niets
meer over, van alle familie-illusies evenmin; de moeder is in financiële
moeilijkheden, Kay Conway journaliste geworden, Hazel Conway opgesloten in een
huwelijk met het verlegen jongmens, dat een bruut blijkt te zijn, Carol Conway
dood, Madge Conway van een idealistische socialiste tot een verzuurde
schoolmamsel vergroeid; de ene zoon, Robin, is een scharrelaar in obscure
branches, de andere zoon, Alan, een onbetekenend klerkje geworden.
Dit tweede bedrijf is een anticipatie, geen ‘droom’; het is het Noodlot, zoals
dat aan de charade vastzit. Want in de derde acte staat Kay weer aan het raam,
de eerste acte wordt