| |
Remember My Forgotten Man
April 1940. Het eerste, bloedige bedrijf van de Finse tragedie
is ten einde en men maakt zich gereed voor het tweede, misschien minder
bloedige, maar als alle tekenen niet bedriegen, zeker niet minder tragische.
Ditmaal heeft men niet, zoals na het eerste München, de Nederlandse vlaggen zien
wapperen, alsof er iets leuks aan de hand was; er waren nog wel enige
onverbeterlijken, die het woord ‘vrede’ in de mond namen, maar zij deden het
niet meer met de animo van het jaar 1938, het jaar der beschaming. Het feit, dat
er geen doden meer vallen (iets, waarover iedereen zich uiteraard verheugt), | |
| |
bestempelen wij tegenwoordig niet meer met de term ‘vrede’.
Vrede is een toestand van harmonie, de ‘vredes’ van München en Moskou zijn
oorlogspreliminairen.
Er is één man, die in deze tragedie de rol speelt van de verrader en agent
provocateur, het speciale slachtoffer van de tomaten en rotte eieren uit de
engelenbak der publieke opinie bij zulke voorstellingen; het is de heer
Kuusinen, die kwam, zag en verdween. Wij willen een ogenblik bij hem stilstaan,
niet met haat, nauwelijks met verachting; zoals men een curiositeit bekijkt (men
kan zich deze weelde nog veroorloven, als men uit de veilige verte toeschouwer
is geweest, hoewel partijdig toeschouwer). Of de heer Kuusinen, de leider der
Finse ‘volksregering’, een paljas is geweest dan wel een ploert, kunnen wij op
deze afstand niet met zekerheid uitmaken; misschien trouwens was hij een
ploertige paljas of een clowneske ploert, maar het kan ook zijn, dat hij zo
dringend ‘geschoven’ werd, dat hij een bijzondere heros had moeten zijn, als hij
de rol had willen weigeren, die hem werd toebedeeld door machtiger grootheden.
Na de vrede van Moskou kwamen er drie berichten over hem binnen; volgens het
eerste zou hij reeds geëxecuteerd zijn, volgens het tweede zou hij toch nog zijn
staatje krijgen op de Karelische landengte en volgens een derde zou hij worden
tewerkgesteld bij een provinciaal Russisch blaadje. Het laatste zou ongetwijfeld
symbolisch het beste bij zijn persoon passen, maar men moet er rekening mee
houden, dat deze heer Kuusinen over een half jaar toch nog opduikt als
proletarisch onderkoning van het alsdan ‘vrijwillig’ gesowjetiseerde Finland.
Voorlopig is hij echter ‘vergeten’. De foto, waarop hij was afgebeeld, een
tractaat ondertekenende, met Stalin als goedmoedig paedagoog op de achtergrond,
is tot nader order dus ook ‘vergeten’. Het gemak, waarmee zijn superieuren hem
konden ‘vergeten’, bewijst hoeveel hun theorie hun zelf nog waard is.
Wij willen de heer (kameraad) Kuusinen juist daarom één
ogenblik niet vergeten. Want hij was in deze tragedie toch een
symbolische figuur; hij was de representant van de ‘klassenstrijd’ en tegelijk
openlijk de verrader en agent provocateur. Er was in dit geval zelfs niet de
schijn van een ‘proletarische | |
| |
revolutie’, die zijn optreden als
paljas had kunnen rechtvaardigen; het dogma van de klassenstrijd ging voor deze
gelegenheid eenvoudig niet op. Daarom juist is de vergeten man van dit drama
symbolisch; had de Russische agressie een staat met duidelijker
klasse-tegenstellingen gegolden (b.v. Polen), men zou deze symboliek niet zo
zuiver hebben kunnen vastleggen. De heer Kuusinen moest optreden als het symbool
van een door ‘witgardisten’ getyranniseerde massa... die er niet was: ziedaar
zijn figuur, in dubbele zin. Niemand met redelijk inzicht zal er aan twijfelen,
dat er in Finland maatschappelijke misstanden waren, zoals zij overal bestaan,
of dat er personen met ‘witgardistische’ opvattingen en allures rondliepen; maar
tot schade van de heer Kuusinen was er geen bodem, die het dogma van de
klassenstrijd, dat vulgair-marxistische geloofsartikel, voor de galerij kon
bevestigen. Deze klassenstrijd bleek hier, als zovele vulgair-marxistische
dogma's die vroeger theorieën waren, een botte vereenvoudiging van een veel
gecompliceerder realiteit; het leerstuk werd zodoende voorwendsel tot een
Albigenzenkruistocht, dienend om te vuur en te zwaard de ketters uit te roeien,
die het waagden de kerkelijke autoriteit tegen te spreken. De Albigenzen heten
hier - in de mond der rechtzinnige ketterjagers - witgardisten; de klassenstrijd
is hier identiek met de strijd voor het ware geloof - het ware geloof van de
ketterjagers alweer; en men kan de heer Kuusinen zien als een simpele gelovige,
voor wie het dus hoogste plicht was om zijn land te verraden, aangezien de kerk
van hoger orde is dan een ‘afvallig’ stuk toevallige geboortegrond, maar ook als
de betaalde spion van de inquisitie der Heilige Dialectiek. Men zou in het
zieltje van de heer Kuusinen moeten kunnen spionneren om te weten, welk van de
beide praedicaten hem met het meeste recht toekomt; in de practijk komt het
trouwens dikwijls op hetzelfde neer, of men simpel gelovige dan wel spion is,
aangezien de simpelheid de zonderlingste kloven overbrugt. Men kan ook
spionneren en verraden ad majorem Dei gloriam.
In de negentiende eeuw, het tijdvak van de snelle industrialisering, de trotse
bourgeoisie en het ‘verelendete’ proletariaat, moet de theorie van de
klassenstrijd de magnetische kracht | |
| |
gehad hebben van een waarheid.
Overal, waar twee groepen met bewustzijn van hun groepsverschil tegenover elkaar
staan, ontstaan door het historische moment gerechtvaardigde theorieën, die in
een diepgevoelde behoefte voorzien... en dus met diepe overtuiging worden
gepropageerd en aangehangen als de waarheid tout court.
Vandaar de dikwijls vrij naïeve en simplistische pogingen van de marxistische
historiographie om de gehele geschiedenis te vangen in de klassentegenstelling
van uitbuiters en uitgebuiten; de klassenstrijd had genoeg waarheidsgehalte om
deze simplificatie aanvaardbaar te maken voor zeer velen, en zo kwam het, dat
deze theorie haar gelovigen vond, zoals zij, omgekeerd, haar botte vijanden
kreeg. Reactionnairen, halve blinden, mensen met een bankrekening, die deze
bankrekening in een ideologie omzetten, hebben het waarheidsgehalte van de
klassenstrijd-theorie altijd ontkend; nog heden ten dage, nog in het jaar van
Kuusinen, heeft de klassenstrijd realiteit genoeg om deze tegensprekers te
logenstraffen. Het is nog steeds maar al te waar, dat een rijke (maar ook een
renteniertje en een ‘veiliggestelde’ gemeentewerkman!) geen begrip heeft van wat
armoede, van wat een proletarische situatie is, van wat het betekenen moet maar
één leven te hebben en het bij voorbaat gericht te zien door de afwezigheid van
geld, door de herediteit der ellende. ‘Draagt elkanders lasten’ zegt de rijke,
en hij wordt philanthroop, of niet, al naar het hem aanstaat; er zijn
aandoenlijke bijeenkomsten, waarin gebiecht wordt zonder onderscheid van rang en
stand, er is een voortdurend streven naar fraaie rookgordijnen, die de
tegenstellingen (de klassetegenstellingen als men wil) moeten verbergen, alsof
deze tegenstellingen van secundair belang waren, eventueel niet bestonden. Dit
is de speciale kitsch-emanatie van het bezit: niet alleen van een ‘bezittende
klasse’ echter, maar van ieder bezit, dat de bezitter overwoekert en hem doet
geloven aan een recht op zijn bezit.
Tegenover dergelijke manoeuvres moet men vaststellen, dat de klassenstrijd
volstrekt geen hersenschim was en nu ook niet is. Waar ‘blokvorming’ van ellende
ontstaat en waar de ellende zich bewust wordt als ellende (dus als
rechteloosheid, waar recht een ‘menswaardig bestaan’ eist), daar worden de | |
| |
tegenstellingen tussen de volksgroepen reëler dan de bindingen
tussen die groepen, daar wordt de klassenstrijd dus realiteit op kosten van
‘vaderland’, ‘godsdienst’ etc., die naar evenredigheid tot phrasen degenereren.
In een dergelijk stadium krijgt de klassenstrijd echter ook het illusoire
karakter van een ‘eeuwige waarheid’, een overal en altijd in de historie te
verifiëren dogma; de ‘klasse’, een even relatief begrip als andere
veralgemenende begrippen, begint nu het metaphysisch voorkomen te krijgen van
een ‘bovenzinnelijk’ phaenomeen, de ‘strijd’ neemt in de ogen der nieuwe
gelovigen de vorm aan van een afrekening tussen Wit en Zwart, die al eeuwen aan
den gang is, zo mogelijk sedert Adam en Eva (zij het dan onder een bedrieglijke
oppervlakte van verwarrende symbolen, waarachter thans de naakte wetmatigheid
der dialectiek zichtbaar is geworden). Op die manier ontstaat reeds dóór de
reële tegenstellingen en hun bewustwording de nieuwe metaphysica, die niet
minder metaphysica moet heten, omdat zij nu door omstandigheden
‘anti-metaphysisch georiënteerd’ is; en zoals iedere metaphysica, die zich
afgesloten heeft door systeemvorming, op den duur tegenover de
realiteit komt te staan, waaraan zij eerst ontsproot, zo gaat het ook met de
metaphysica van de klassenstrijd: waar geen metaphysische ‘klassen’ en dus ook
geen metaphysische strijd te suggereren zijn, dwingt zij tot
erkenning van ‘klassen’ en ‘strijd’, en ontziet zij zich niet onder
leugenachtige en hypocriete voorwendsels onafzienbare zeeën van ellende te
scheppen, waarbij vergeleken de maatschappelijke ellende slechts een discreet
plasje is.
Van een zeer beslissend punt in deze ontwikkeling (het punt, waar de nieuwe
metaphysica zich schaamteloos in de kaart laat kijken als niets anders dan een
van de realiteit vervreemd systeem, dat zich dus ook tegen de
realiteit moet handhaven en zich desnoods met bruut geweld van weerbarstige
Albigenzen zal weten te ontdoen), is de vergeten heer Kuusinen het jammerlijk
symbool. Simpel gelovige of agent provocateur: die onderscheiding doet er niet
zoveel meer toe. Wij kennen dezelfde typen van aangezicht tot aangezicht ook in
Nederland: de domme, eerlijke, bigotte communisten, die zich | |
| |
door
geen zwenkingen van de Dialectische Heilstaat in hun geloofje van C. &
A. laten schokken; de voorzichtig manoeuvrerende jezuïeten, de cellenbouwers met
hun aangenaam jargon, dat voor alle eventualiteiten bruikbaar is; de
gesalarieerde knechten, die eenvoudig napraten wat hun door hun paus wordt
voorgepraat, het geen hun niet de geringste moeite kost, omdat zij nooit iets
bezaten dat op een persoonlijke overtuiging leek. Al deze nuances kan men in het
symbool van de vergeten man Kuusinen verdisconteerd achten. Zo heel erg vergeten
zal hij dus niet zijn; ook al is hij geëxecuteerd, dan nog zal hij duizendvoudig
aanwezig zijn, zodra de metaphysica, die zijn bestaan rechtvaardigt, hem weer
opblaast tot een apostel van de marxistische Weg, de marxistische Waarheid en
het marxistische Leven.
|
|