omdat men er zich
niet uit redeneren kàn (behalve door het puur-opportunistische van het
neutraliteitsstandpunt toe te geven), is deze taak voor de juristen een zeer
aangename taak. De neutrale positie is er; ergo moet zij ook
gerechtvaardigd zijn, anders zou zij er niet zijn; en wanneer de heer Churchill
(het zij grif erkend: op rijkelijk tactloze wijze) zegt, waar het in dezen toch
op neerkomt, dan zien wij alom die edele, ethische verontwaardiging de baan op
gaan, waarvan vooral onze liberale bladen het stijlrecept zo goed kennen.
Intussen blijkt het ressentiment van de heer Goebbels veel beter op de hoogte te
zijn van de internationale anarchie; hij decreteert eenvoudig, dat neutrale
staten ook in hun publieke opinie neutraal moeten zijn; hij constateert, met
andere woorden, dat de neutrale positie van een land in werkelijkheid in het
geheel niet bestaat, tenzij aan de ‘onthouding van oorlogvoeren’ ook wordt
toegevoegd de ‘onthouding van denken en formuleren’. Dan, inderdaad, zou men van
volkomen gerechtvaardigde en plichtsbetrachtende neutraliteit kunnen gewagen,
wanneer de publieke opinie in het neutrale land zo volkomen ‘lauw’ was geworden,
dat het geen sterveling meer zou interesseren, wie deze oorlog won; de volkomen
onverschilligheid, de volkomen zelfgenoegzaamheid is het ideaal van de
consequente neutraliteitsprediker; en de heer Goebbels denkt er terecht
stilzwijgend bij, dat een tot dergelijke volmaakte neutraliteit opgevoed volkje
van gedweeë fellah's met gratie rijp zal worden om horigheidsdiensten te
verrichten aan het herenras (waartoe Z. Exc., zoals men weet, behoort). Tegen de
consequenties van de heer Goebbels kan men dus alleen inbrengen, dat wij
weliswaar om reden van pure opportuniteit ‘oorlogsonthouders’ zijn, maar dat wij
ons daarom toch alle recht voorbehouden om in vrijheid vast te stellen, wat wij
‘justum’ en wat wij ‘iniquum’ achten.
Beide houdingen (het niet-oorlog-voeren en het niet denken of formuleren)
luisteren nu toevallig naar dezelfde naam ‘neutraliteit’; zij
hebben echter in wezen niets met elkaar uitstaande. Voor de zoveelste maal
constateren wij weer, dat één woord (begrip) twee
verschillende ‘realiteiten’ dekt, dat, anders gezegd, de taal dienst moet doen
om een fictieve situatie