zielend zijn, wanneer het, zoals in de Havelaar, in dienst wordt gesteld vàn die actie.
Maar het bereikte is in veel gevallen de caricatuur van de intentie. Men kan niet
nalaten te glimlachen, als men de plaat van J. Holswilder bekijkt, de echte
Multatuli-plaat voor mijn gevoel, de ideaal-plaat voor de anarchisten, de
vrijdenkers en de vrije vrouwen, die aan kwamen dragen met kransen en linten
voor hun held en martelaar, die het gezond verstand met ontroerende spreuken
wilden etiketteren, zoals die ‘spreuk’, die als onderschrift heeft gediend en
ontleend werd aan Vosmaers Een Zaaier:
‘Multatuli's werk mist allerlei soort van officieelen, uitwendigen, blinkenden
bijval. Maar het maakt de ziel uit van velerlei kringen: de jongelingschap is
vervuld van het grootsche, dichterlijke, verbeelding wekkende, frissche,
krachtige, moedige, edele van zijn kunst en zijn gedachte; ontwikkelde jonge
vrouwen eeren zijn talent en karakter; menige handdruk wordt hem in stilte
gegeven; bij duizenden worden, in telkens vermeerderde oplagen, zijn werken
verkocht, verspreid, genoten. En de “zaaier” zou vruchteloos werk doen?’
Het zal Vosmaer blijven eren, dat hij één der eersten is geweest, die Multatuli
hebben erkend; meer erkend echter in zijn formaat dan in zijn
werkelijke betekenis. Want hoe stuntelig transponeren deze regels onmiddellijk
Vosmaers sympathieke bedoelingen in de toonaard van het ‘grootsche,
dichterlijke, verbeeldingwekkende, frissche, krachtige, moedige en edele’! hoe
kreupel zijn deze brave epitheta, die ons als geknipt schijnen voor de
reuzenkrans met begrafenislinten! Wordt men, bij die ‘ontwikkelde jonge
vrouwen’, niet direct herinnerd aan het loslippige, quasi-begrijpende
vrije-vrouwgebabbel van Marie Anderson, wier boekje Uit Multatuli's
Leven, in verlichte keukenmeidenstijl geschreven, voor mijn gevoel de
kostelijkste aanvulling is bij de lofzangen der vrijdenkers? Want in deze
atmosfeer van vrijdenkers en ‘ontwikkelde jonge vrouwen’, al dan niet door de
grote zaaier met een kwart, halve of hele ‘lichaamsgemeenschap’ begunstigd, is
een valse reputatie van Multatuli geboren, die het begrijpelijk maakt, dat Swart
Abrahamsz er bij wijze van reactie de