712. E. du Perron aan M. ter Braak
Parijs, 30 Nov. [1934]
Beste Menno, Ik had daarnet Noth bij me, aan wien ik je stukken over de Duitsche emigrés en hemzelf gaf. Hij was er verrukt over, omdat ze precies weergeven wat hij er zelf van denkt. Hij vindt Klausje een vervelend iemand en heeft erg het land aan het geflikflooi, van al die ‘geniale’ uitgewekenen; hij is zelf trouwens werkelijk erg aardig, en in tegenstelling met Liepmann en Klausje - ik heb hem nu 2 × gezien - zonder twijfel een ‘honnête homme’. Ik heb hem over jou gesproken en hem je adres gegeven: de kwestie is dat hij hier moeilijk rondkomt en graag zijn boeken zou uitgeven, in vertaling of in het duitsch; maar hij voelt weinig voor Querido, vanwege het milieu dat daar nu den toon aangeeft. Zou je dus niet kunnen informeeren of Allert de Lange - of iemand anders - zijn werk niet zou willen nemen. Hij heeft een nieuwe roman klaar en het duitsche manuscript van zijn Tragédie de la Jeun. Allem.; is dit laatste niet een boek om in Holland te vertalen? Misschien kan je het bij Allert de Lange aanbevelen, of verder nagaan wat er te doen zou zijn. Noth zou je zelf schrijven; dit briefje dient dus vnl. om hem aan te kondigen en hem aan te bevelen tegelijk, dit laatste doe ik met alle plezier, want ik weet zeker dat hij je erg sympathiek zou zijn.
Bep zegt - dit tusschen haakjes - dat zij best de Tragedie wil vertalen, als het zoover komt. Maar het ziet er dan misschien wel naar uit of we Noth helpen om er zelf een sla-tje uit te slaan.