149. M. ter Braak aan E. du Perron
Rotterdam, 23 April '32
aant.
Beste Eddy De laatste brief dus naar Gistoux; het wordt tijd, dat je terugkomt, want ik stook postzegels op! Kreeg je het fatale nummer van Filmliga, dat de strijd tegen de specialisten inluidt?
Zeer verlangend naar je stuk over Lawrence! Ik ben het met je eens, dat het voor moet gaan op Trotzki, hoewel het me toch spijt van dat artikel. Het is ongelooflijk moeilijk, zie ik wel, een tijdschrift met veel copij te vullen; moeilijker ongetwijfeld, dan een tijdschrift met weinig.
Als ik je nog een kleine ‘serreering’ in het stukje ter inleiding van Coster zou mogen aanraden, dan zou het zijn de tirade tegen Theun de Vries' Rembrandt. Bij overlezen trof het me, dat alleen daarin nog iets van kif zou gezocht kunnen worden. Je moet het argument natuurlijk behouden, maar het nog iets gemeener, hatelijker zeggen, zoodat de Vries niet zijn dunne V.C.S.B.-schoudertjes kan ophalen, mompelend: ‘kif’. - Je sonnetten heb ik nog niet gekregen, zullen wel doorkomen.
De novelle heb ik nog in petto gehouden. Ik werkte ijverig aan dr. Dumay, ben van plan de novelle te schrijven, als er een punt komt, waarop ik een oogenblik vastzit. Dumay schiet aardig op, is al 115 pag. typs; de vechtpartij is voorbij [...]. Met zijn avontuur loopt parallel het avontuur van de ‘intelligente vrouw’ en een cavallerie-luitenant, waar tusschen door nog weer het avontuurtje van een ‘poète pure’ zich slingert. Het geheel is ongetwijfeld veel minder mager dan Hampton Court. Een (geheel onverwacht in mij opgedoken) spuug-scène is tot nog toe volgens mij het beste fragment ‘Hoe een roman ontstaat’: daar over zou ik, als ik tachtig ben en alleen nog maar kan herkwijlen, wel eens iets anders willen zeggen dan Robbers destijds! De heer dr. W.A.P. Smit heeft nu al mijn Eckermann willen