66. E. du Perron aan M. ter Braak
Gistoux, Donderdag. [4 Juni 1931]
aant.
Beste Menno, Ik ga morgen naar Brussel terug, daarom snel eenige kantteekeningen. Wat je zegt van het protest als laatste drijfveer is misschien juist, ofschoon: misschien komt er na de crisis toch wel weer iets ‘anders’. We zouden dat moeten afwachten. Ik hoop het.
In je tegenstellingen, stel ik twee wijzigingen voor: n.l. Gide - Claudel (Maritain is geen tegenhanger voor Gide!) en Multatuli - Potgieter (inpl. van den veel te zwakken, den onvolgroeiden en au fond toch zeer sympathieken Perk). Bovendien is, voor wat je bewijzen wilt, zoowel de keuze van Claudel als van Potgieter zuiverder. De rest uitstekend, vooral Adwaita - Leopold (waarom zeg je niet: Dèr Mouw? ik heb eig. het land aan dat theosophisch-klinkende pseudoniem).
Ten zooveelsten male: van Anthonie was niets anders te verwachten. Laat hem stikken zonder je verder boos te maken, zooals ik het deed. Het is immers tòch zoo'n edele, goede vent. Nijhoff stelt hem zelfs ver boven Slauerhoff!
Ingesloten je afstraffing terug, en een andere aardigheid die Marsman mij zond. Ik wist niet dat die heeren zóó vereend mij hadden ‘terecht gewezen’. Men zou daarop met één phrase moeten kunnen antwoorden. ‘De h. du Perron wijst de hh. Vlamingen van het soort Moens hièrop, dat àl hun terechtwijzingen in laatste instantie alleen terecht komen in zijn billegat’. Maar wààr plaats je zooiets?
Zend me het fraais terug voor het Groote Plakboek. Jammer dat ik de stukken uit Jong Dietschland en Hooger Leven niet heb. Ik vind hun Nederlandsch ook zoo aardig.
Ik schreef gisteren net aan Bouws dat ik liever buiten die V.B.-reformatie zou blijven. Wat heeft men eigenlijk aan mij? ik zeg het heusch in volle ernst. Ik zal vooreerst wel niets meer schrijven. Ik heb zoo'n au fond héérlijk gevoel dat de heele rotzooi me niets meer kan verdommen. [O, moge dit gevoel blijven duren!] De 5 of 6 menschen die me in Holland interesseeren zou ik willen lezen voor mijn persoonlijk genoegen, en verder