Brieven
(1830)–John Bowring– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
Amsterdam, 1 November.Het Concordaat houdt hier ter stede en door geheel Holland nog steeds de algemeene aandacht op zich gevestigd, en is zelfs thans nog minder aangenaam aan het Nederlandsche volk dan in den beginne. De Staten hebben den Koning verklaard, dat zij vertrouwen, dat er niets in zal gevonden worden, onbestaanbaar met de grondwet; maar de herstelling der Bisschopsmijters, in een land, dat eens eenen bloedigen oorlog voerde, om dit voorwerp van ultramontaansche pracht te vergruizen, wekt algemeen het ongenoegen op. In allen gevalle, zeggen de Hollanders, moest men de Katholijke Bisschoppen alleen bezuiden de Schelde hunne zetels aanwijzen. De Paus ondertusschen (die een zeer ongemakkelijk oud heer schijnt te zijn), heeft zich niet ontzien, uiterst ongematigde bullen betreffende het Concordaat uit te vaardigen, nog voor dat het bekrachtigd was, en over deze handelwijs heeft men zich hoogelijk verontwaardigd. ‘De wolf,’ zegt men, ‘heeft al te vroeg zijne klaauwen laten kijken’. Het zal wel hierop uit komen, dat menige bezwarenissen der uitvoering | |
[pagina 262]
| |
van het Concordaat in den weg zullen worden gesteld; en de Protestantsche partij zal het wel zoo weten te schikken, dat het nog jaren buiten werking blijve. In het Protestantsche gedeelte van Duitschland en in Holland bestaat er eene algemeene vrees voor de Katholijken, - en de stelregel van Goethe: geene verdraagzaamheid jegens de onverdraagzaamheid, is het wachtwoord van eene partij, die hare oogen zonder afwenden gevestigd houdt op de verontrustende gangen, die de priesterheerschappij heeft ingeslagen, onder begunstiging van het Heilig Verbond. Hunne gevoelens zouden zij wel in Engeland willen overplanten; en iedere neêrlaag der Iersche Katholijken schijnt hun een triomf der vrijheid. De Iersche Katholijken hebben inderdaad te dikwijls hun pleit op godsdienstige gronden gebouwd, op het onschuldig karakter van hun geloof; zij hebben juist zoodanige stellingen uitgekozen, om zich op te beroepen, die geen welonderrigt Protestant hun kan toegeven. En het is maar al te waar, dat eenige van hunne Protestantsche zaakverdedigers wat te haastig zijn geweest in hun toe te stemmen, dat er werkelijk niets gevaarlijks in hun geloof gelegen is. Maar de toestand van Europa mag hunne vrienden wel verontrusten. De breede banier der Pauselijke magt gaat iedere duistere daad van het Despotismus vooruit; en de werktuigen, de altijd gereede werktuigen, om de regten der volkeren te onderdrukken, zijn, op het Continent, buiten kijf de geestelijken van de Roomsche Kerk. Het zal te bezien staan, hoe aan Koning Willem een plan gelukken zal, dat voor Philips II van Oos- | |
[pagina 263]
| |
tenrijk zoo verderfelijk uitviel. De laatste rekende zeker buiten den waard, als hij met den Paus handelde over de instelling van veertien nieuwe Bisdommen in Nederland. De poging van Koning Willem strekt zich niet verder uit dan tot drie. In de tijden van Philips evenwel waren er andere redenen tot ontevredenheid en andere middelen tot tegenstand: de Edelen konden zich niet vereenigen met eene nieuwigheid, strekkende ter vermindering van hunnen invloed; de Geestelijkheid was even weinig gezind, om rustig eene verandering aan te zien, die hunne magt in 't garen greep, en henzelven nog meer in de beurs; de armen verhieven er hunne stemmen tegen, als tegen eene verkeerde besteding van goederen, tot liefdadige einden bestemd; en het geheele volk gevoelde, dat het een nieuwe aanslag was tegen zijne vrijheden, een nieuw bezwaar voor zijne beurzen, eene schending van den grafelijken eed. De uitslag is bekend - opstand - een welgelukte en roemrijke opstand tegen de onderdrukkers; en de Unie van Utrecht, de kiem van het ongemeenste en magtigste Gemeenebest, dat in de geschiedbladeren schittert, - de Republiek der Vereenigde Provinciën. Er bestaat geen tijdvak belangrijker dan dit: de slingering des twijfels, de hevige worstelstrijd, toen men de gangbare munt stempelde met een door stormwinden geteisterd schip in het midden van schrikbarende golven, met dit zeer gepast omschrift: Incertum quo fata ferentGa naar voetnoot(*). Men kon- | |
[pagina 264]
| |
de er later eene andere op laten volgen, voorstellende eene zeehaven met een vuurbaken, en de woorden: Fata viam invenient.Ga naar voetnoot(*) - Men zou thans schaars in eenig land een voorbeeld vinden van zoo zeer tegen elkanderen inloopende beginselen, als die van de Brabanders en die der Hollanders. De eersten Katholijk - de laatsten Protestant; de eersten fabrijkanten - de laatsten kooplieden; de eersten Fransch - de laatsten Oranjegezind; wat het Zuiden behaagt, wil het Noorden niet; wat het Noorden ernstig wenscht, daartegen verzet zich het Zuiden op het hevigst. Één goed ontspruit hieruit, - en dit goed is discussie. De Noord-Nederlandsche Provinciën zijn zoo gehecht aan het huis van Oranje, dat er, zonder het toezigt der Brabanders, geen breidel zou zijn voor de Koninklijke magt; en de Vlamingen zijn zoo verzot op het Pauselijk juk, dat zonder de heilzame waakzaamheid der Hollanders, het Priester- despotisme ruim baan hebben zou: zoo houden hunne uitersten elkaâr in bedwang. Het is niet gemakkelijk, zich een zuiver denkbeeld te vormen van den staat der geldmiddelen in Holland. De Koning heeft een' Raad opgerigt, onder den naam van Amortisatie Syndicaat, die de belangen der schat- | |
[pagina 265]
| |
kist regelt. Ik hoorde onderscheidene kundige mannen verklaren, dat de maatregelen van deze Syndics zoo fijn in een gesponnen zijn, dat zij te vergeefs al hunne scherpzinnigheid hadden in het werk gesteld, om de geheimen der Nederlandsche finantiën op te lossen. In 1824 was de nationale schuld der Nederlanden 1,719,460,591 gulden (143,288,382 L.), waarvan twee derden zijn vernietigd, en het geheele bedrag is verminderd op ongeveer 50,000,000 L., waarvan de rente jaarlijks nagenoeg op 14 ½ millioen guldens, 1,200,000 L. uitkomt. De bronnen der inkomsten zijn voornamelijk de belasting der grondeigendommen, de personele belastingen, (waaronder behooren hoofdgeldenGa naar voetnoot(*), mobilair of huisbelasting, en patenten), Accijnsen, en Uit- en Ingaande regten. In 1820 besloot het Gouvernement in de vervulling der nationale behoeften, voor tien jaar te gelijk, te voorzien. - De Russische schuld is 500,000,000 guldens, voor wier eene helft Groot Brittanje aansprakelijk is, de andere helft is gevestigd, en de rente daarvan betaald door het Nederlandsch Gouvernement. In den laatsten omslag heb ik gezien, dat de Noordelijke Provinciën 38 millioen guldens (3,060,000 L.) en de Zuidelijke 24 millioen guldens, (2,000,000 L.) tot de Staatsinkomsten betalen. |
|