Brieven
(1830)–John Bowring– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
Leyden, 22 October.Reeds meldde ik u iets van de uitnemende zorg, die men in Holland draagt voor het volksonderwijs. Het zal u niet onaangenaam zijn, hieromtrent eenige bijzonderheden te vernemen. Wanneer zal ons Gouvernement eens zorgen, dat alle klassen onderwezen worden? Hoe groot ook de kosten zijn mogen van zulk een algemeen onderwijs - men kan er toch de heilzame gevolgen voor de goede zeden in Holland van gaan zien. Wij zouden veel kunnen uitwinnen van hetgeen ons nu de gevangenissen kosten; meer nog van hetgeen ons de slechtheid in het algemeen kost, zoo wij wat naauwkeuriger toezagen op onze scholen, en meer onze zinnen slepen, hoe de misdaden kunnen voorkomen worden, dan hoe men ze streng hebbe te straffen. De hoogste trap der opvoeding is het Academisch onderwijs. De Hoogeschool van Leyden, die reeds eeuwen lang door hare voortreffelijke mannen heeft uitgeblonken, bekleedt nog den eersten rang. Zij heeft ongeveer 500 Studenten; die van Utrecht omstreeks 450, | |
[pagina 256]
| |
terwijl Groningen in het noorden van Nederland 250 telt. Men heeft op de Hoogescholen, ter bestrijding der behoeften, alles daaronder begrepen, niet meer dan duizend gulden, 84 L. jaarlijks noodig; doch beloopen de uitgaven bij de meesten wel vijftien honderd gulden, of 126 L. In Holland, zoo als overal, zijn de jonge lieden geneigd, om van het noodzakelijke tot het overtollige over te slaan. Daar de Regtsgeleerdheid een zeer eervol beroep oplevert, wordt deze wetenschap in het algemeen door de meest gegoede Studenten gekozen: de min gegoeden leggen zich meer op de Godgeleerdheid toe, ten einde een van de veelvuldige, door het Gouvernement bezoldigde Predikantsplaatsen te bekleeden. De leerstoel, waarom zich te Leyden de meeste leerlingen scharen, is die der Letteren, bekleed door Professor Peerlkamp, bij wien zich 120 Studenten als toehoorders hebben ingeschreven. Niemand wordt tot de Academische lessen toegelaten, tenzij hij genoegzame vorderingen hebbe gemaakt in het Latijn, in welke taal de meeste Hoogleeraren hunne voorlezingen houden. Siegenbeek, die voor een' der groote hervormers van de Nederduitsche taal wordt gehouden, is Professor in de Hollandsche taal en letterkunde. Van der Palm, buiten kijf de beste Hollandsche proza-schrijver, is Professor in de Godgeleerdheid (Oostersche talen), en Hamaker, wel bekend als Oosterling, bekleedt den leerstoel der Oostersche talen. Ieder Professor krijgt van landswege een jaarlijksche bezoldiging van 2800 gulden, of 234 L., en van ieder Student ontvangt hij dertig gulden, of 2 L. 10 s. voor elken cursus. De emolumenten mag men | |
[pagina 257]
| |
berekenen op eene som van ongeveer vijftien honderd gulden, of 126 L. in het jaar; en buitendien ontvangt hij nog belooningen voor het bevorderen tot Academische graden, die zijne jaarlijksche inkomsten nog met 1000 gulden zullen vermeerderen. In het algemeen is er dus voor de Hoogleeraren zeer goed gezorgd, daar zij dikwijls een inkomen hebben van vijf tot zeven duizend gulden, zegge 400 - 600 L. in het jaar. De Vlaamsche Universiteiten zijn Gent, Leuven en Luik. Op de Universiteiten volgen in rang de Athenaeums, hoedanige er drie zijn in Holland. Dat van Amsterdam heeft ongeveer 80 Studenten, dat van Franeker 60, en dat van Deventer 30. De gang van het onderwijs is hier even dezelfde als op de Academiën; maar de Athenaeums hebben de magt niet, om graden te verleenen: ook zijn er de bezoldigingen der Professoren en leermeesters geringer dan op de Academiën. In Vlaanderen noemt men deze scholen LyceumsGa naar voetnoot(*). De derde klasse der kweekscholen zijn de Latijnsche scholen, die over geheel het land bestaan, en waar de kosten van onderwijs 25 gulden, of 2 L. in het jaar bedragen. Dezen noemde men voorheen Colleges. In de grootere steden staan zij onder het bestuur van eenen Rector, wien eene landsbezoldiging van | |
[pagina 258]
| |
1500 tot 2000 gulden, zegge 125 tot 170 L. jaarlijks wordt toegelegd, benevens eenen Conrector, die 1000 tot 1200 gulden, 84 tot 100 L. trekt, en Praeceptoren, die van 500 tot 800 gulden, of 42 tot 70 L. genieten. Nu volgen de elementaire scholen, die in twee soorten verdeeld zijn: in de eerste betaalt men voor ieder kind twee cents per dag, (100 cents maakt 1 s. 8 d. sterling); in de laatste wordt het onderwijs geheel voor niet gegeven. Er is geen dorp in Holland, waar men niet eene lagere school vindt. Het lijdt geenen twijfel, dat Holland dien hoogen eerrang verloren heeft, die in vroegere dagen zijnen naam zoo luistervol in het rijk der letteren deed prijken. Het moet zich thans vergenoegen met een afschijnsel van dien glans. Maar het zou hoogst ondankbaar gehandeld zijn, indien wij, indien anderen, die de Hollanders nu in welstand vooruit zijn, vergaten, wat wij verschuldigd zijn aan hunne groote mannen, die zich zoo ver boven het gros der menschen verhieven, en zich tot voorbeelden stelden, die een' weldadigen invloed op geheel de wereld hebben gehad. Welke stroomen van wetenschap zijn niet aan deze Academie ontvloeid! Geleerde oordeelkunde vond in Holland hare bakermat. Met welk eene scherpzinnigheid en onvermoeide zorg bragten hier de kritische beoefenaren der klassieken hunne werken ter drukpers! Voor een volk, als het Nederlandsche is, gedurig ter prooi aan staatswisselingen, te sterk om zich geduldig te onderwerpen, te zwak om op den duur met goed gevolg weêrstand te | |
[pagina 259]
| |
bieden, is het eene roemrijke erfenis, mannen te hebben bezeten als Erasmus, Grotius, Scaliger, Lipsius, Heinsius, Boerhave, en eene menigte anderen, tot wier lof en vereering alle natiën zamenstemmen. De Nederlanders beklagen zich bitterlijk over de nadeelen, die de Franschen aan hun stelsel van opvoeding hebben toegebragt. Zij vernietigden de Universiteit van Leuven, en rigtten in hare plaats twee Academiën op te Brussel en te Luik. De tegenwoordige Koning, die zeer zeker zijne Katholijke onderdanen met eenig wantrouwen beschouwt, heeft vele pogingen in het werk gesteld, om te Leuven een Collegium Philosophicum te vestigen, waar hij de geheele Katholijke geestelijkheid wenschte te vormen. Deze laatste echter heeft dit plan zeer koel ontvangen; en voorzeker, de Vlaamsche Katholijken hebben eene halstarrigheid en stijfhoofdigheid aan den dag gelegd, die wel eenige bezorgdheid baren kan. Zij hebben eenparig geweigerd, lands bezoldigingen aan te nemen, tot dat de Koning een Concordaat met den Paus zou gesloten hebben, en deze zelfopoffering heeft hunnen invloed vrij wat versterkt. De Hollandsche Protestanten en de Vlaamsche Katholijken zien elkander aan met jaloerschheid en bekommering; en het Gouvernement heeft een moeijelijk spel tusschen beide partijen te spelen, schoon er juist geen particuliere haat onder loopt. Er bestaat geene heerschende partij: in het dagelijksch leven ontmoet men elkaâr gedurig, en bewijst elkanderen beleefdheden; men trouwt niet zelden onder elkaâr: dit alles slijpt | |
[pagina 260]
| |
de scherpe kanten der afscheiding vrij wat af, waarop men in Engeland vaak zoo gevoelig en onaangenaam stoot. |
|