Brieven
(1830)–John Bowring– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
Leeuwarden, 20 October.De Koloniën van Weldadigheid, zoo als men ze hier noemt, waren vroeger, en zijn thans nog een onderwerp der gesprekken. 't Is eene vraag, die niet gemakkelijk valt te beantwoorden, of het den Staat vrij sta, geweld te gebruiken tegen lieden, die zich aan geene misdaad hebben schuldig gemaakt, en den behoeftige aan eene tucht te onderwerpen, blootelijk omdat hij ongelukkig is. In Friesland is er ergens onder het volk een oploop ontstaan, om de wegvoering van een wees naar de Koloniën te beletten: ik bezocht in het huis van arrest te Leeuwarden een twaalftal gevangenen, wier beschuldiging daarin bestond, dat zij zich verzet hadden tegen de agenten der openbare magt, die in last hadden, dit ouderlooze kind te voeren naar een oord, waar zij (de boeren) begrepen, dat het ongelukkig zijn zou. Onderwerping aan de wetten behoort ongetwijfeld met kracht gehandhaafd te worden; maar wie zal niet iets willen toegeven aan eene kwalijk berekende goedhartigheid? Ik bemerkte, dat er zich onder de gevangene vrouwen drie moeders bevonden, ieder met een' zuige- | |
[pagina 184]
| |
ling op den arm. Ik hoop, dat zij met zachtheid zullen behandeld wordenGa naar voetnoot(*). Men heeft mij gezegd, dat de Koning der Nederlanden dezen brieven de eer heeft aangedaan, van ze te doorloopen: mogt deze zijn Koninklijk oog ontmoeten, zoo leze hij de verzekering, dat de toestand dezer arme landlieden eene regtmatige aanspraak maakt op zijn mededoogen. Het is op zich zelf reeds een zware kastijding, binnen de muren eener gevangenis te worden opgesloten; en de bloeijende verf der gezondheid, die ik op de aangezigten der moeders en van een der kinderen ontdekte (het was een allerliefste kleine, dien het rammelen der sleutels van de gevangenis als zoet muzijk in de ooren klonk), zal spoedig verschieten. Het deerde mij, eenige dezer lieden in dezelfde vertrekken te zien opgesloten met menschen, die in boeijen geklonken, en van de zwaarste misdaden beschuldigd waren. Zulks behoorde geen plaats te hebben; en de verwonderenswaardige geest, die in Holland heerscht, waarborgt het mij, dat, om zoodanige verkeerdheden verbeterd te krijgen, het genoeg is, ze kenbaar te maken. Dit is een schreeuwend gebrek in de inrigting der Nederlandsche gevangenissen. Bij een voorval als dit, | |
[pagina 185]
| |
wordt een aantal nijvere landlieden opgesloten bij verharde boosdoeners, - en dat om eene misdaad, die zoo na grenst aan de palen der deugd, dat ze bijkans voor eene deugdzame daad kan worden aangezien. De beweegreden der handeling althans deed den daders eer aan. Het scheen hun toe, dat men omtrent eene arme wees kwalijk zoude handelen; - misschien waren zij des niet wel onderrigt - maar buiten tegenspraak begrepen zij, dat men het welzijn van een moederloos kind niet zou bevorderen; zoo kwamen zij er toe, om zich te verzetten tegen de wet, en daarop werden zij opgesloten bij het snoodst gebroed, en kunnen daardoor niet dan besmet en vernederd in de maatschappij te rug keeren. Het ware gezegend, zoo de wetgeving steeds de balans van goed en kwaad in handen hield; steeds bezorgd was, geen noodelooze smart op te leggen, en bovenal geen grooter kwaad en ellende te veroorzaken dan die, welke zij tracht te weren. Indien de Staat, ter beveiliging van de maatschappij, de handen slaat aan misdadigers, dan heeft de maatschappij het regt, van den Staat te verwachten, dat hij haar dezen, na volvoerde strafoefening, niet slechter, maar, is het mogelijk, beter en geschikter terug geve. Mij is geen beschaafd land bekend, waar men zoo weinig belang stelt in hetgeen er omgaat, als in Holland. Welke magt de Koning moge bezitten, nooit oefent hij ze uit tot persoonlijke hindernis van het algemeen, en dus ontstaan er nimmer klagten over politieke beleedigingen; maar daar er geen openlijke volksvergaderingen worden gehouden; daar er weinige onderwerpen voor- | |
[pagina 186]
| |
handen zijn voor politieke gesprekken; daar er slechts eenige weinige vrij onverschillige nieuwspapieren bestaan, en het volk bij uitstek kalm en rustig is, zoo is het niet gemakkelijk te vernemen, hoedanig de publieke opinie is over eenig bepaald onderwerp, Een wijs Gouvernement en een wijs Koning zullen zich verheugen, de meening van het volk te vernemen. Nu, hoe kwalijk- of wel-gegrond die meening zijn moge, ik was overal in de gelegenheid om op te merken, dat het volk zeer weinig belang stelt in de Kolonie van Fredriksoord en hare aanhoorigheden. Een plan, dat op het papier voortreffelijk scheen, heeft in de uitvoering de algemeene goedkeuring niet kunnen verwerven. Het is iets anders, fraaije schilderingen te ontwerpen, hetzij in woorden hetzij in prent, iets anders, het in de wijze van uitvoering eens te worden met hen, ten wier nutte die schilderingen ontworpen zijn. Aangaande den Generaal van den Bosch, den oprigter der Koloniën, hoorde ik maar ééne stem, ieder prees zijne loffelijke bedoelingen en zucht om nuttig te zijn; - maar het komt mij voor, dat hij meer werks heeft dan hij behoorlijk verrigten kan, - en nu is hij bestemd tot Gouverneur in de Oost-Indiën. Oorspronkelijk stonden deze Koloniën onder het beheer van de Maatschappij van Weldadigheid, maar in vervolg van tijd geraakten zij in het bezit van het Gouvernement; en de openbare meening omtrent dezelve bewijst, dat het beter ware geweest, ze te laten in handen van hen, die er het eerst de proef mede namen. Het Gouvernement bemoeit zich hier met veel te veel zaken. Deszelfs alomtegenwoor- | |
[pagina 187]
| |
digheid verhindert niet zelden te deerlijk den stillen vooruitgang der maatschappelijke inrigtingen. 's Konings bedoelingen schijnen wel altijd welgemeend, maar zijne ziel wordt te veel opgehouden door bemoeijing met kleinigheden; en deze verdeeling der aandacht moet natuurlijker wijs dat alles omvattend overzigt verhinderen, waartoe zijne verhevene standplaats hem anders zoude in de gelegenheid stellen. De Koloniën zijn in drie klassen verdeeld. Volgens een Rapport der Commissie over de maand Mei, bevatten zij in de Noordelijke Provinciën 7,304 zielen. Zij zijn gevestigd in de Provinciën Drenthe, Overijssel en Friesland. In de vrije Koloniën zijn er 2,164 inwoners. Hier bestaat eene persoorlijke vrijheid; het getal der woningen is 322, bij elk van welke 3½ morgen lands behooren. Alle de bedelaars uit het geheele land worden naar de Koloniën gezonden; hun getal is 890, behalve 98 personen, wegens misdaden veroordeeld, in de Kolonie van Ommerschans, en 912 in die van Veenhuizen. Dezen zijn inderdaad gevangenen, en onder strenge bewaring. Alle weezen, die geene mid delen van bestaan hebben, noch vrienden kunnen vinden, die zich voor hun onderhoud aansprakelijk willen stellen; en die, welke zich in Godshuizen bevinden, wier middelen ontoereikende zijn, om in hunne eigene behoeften te voorzien, zijn, bij een Koninklijk Besluit, ter beschikking gesteld van de Koloniën. Het tegenwoordig getal der vaderlooze kinderen is aldaar 1721; men houdt ze hier tot den ouderdom van 16 tot 18 jaar, wanneer men ze de wijde wereld inzendt, en | |
[pagina 188]
| |
dit, zeer dikwijls, zonder dat zij middelen bezitten, om in hunne behoeften te voorzien. De weezen bevinden zich alleen te Veenhuizen, waar bovendien 545 oude, van den dienst ontslagen soldaten en 306 landbouwers wonen. Men is gewoon, de kinderen onder die bewoners te verdeelen, die zelf weinige of geheel geene kinderen hebben, en rekent er vier op ieder huisgezin. De overige inwoners behooren tot het Bestuur der Kolonie, Opzigters der werken en diergelijke. - In de Zuidelijke Koloniën in de Provincie Antwerpen, waren er op den 1 Januarij jongstleden 133 woningen, bevattende 541 vrije kolonisten. In de bedelaars Kolonie bevonden zich 816 personen, in vijf onderscheidene gebouwen gehuisvest. Deze laatste inrigting schijnt de bedelarij te hebben geweerd, door daaraan eene zeer gevreesde straf te hechten. Het is hier wederom de vraag over goed of kwaad, en de beslissing is niet gemakkelijk. De kosten voor de stad of gemeente, die eenen kolonist opzendt, bedragen 70 gulden in het jaar; doch de wet, dat weezen, vallende in de bovengenoemde termen, en bedelaars moeten worden opgezonden, is stellig gebiedend. |
|