Brieven
(1830)–John Bowring– Auteursrechtvrij
[pagina 168]
| |||||||
Leeuwarden, 11 October.Het Weeshuis hier ter stede is eene voortreffelijke inrigting, en de tevredenheid van deszelfs bewoners de beste getuigenis voor het uitmuntend bestuur der Directeuren. - Drie derzelve, de Baron Burmania Rengers, de Heer, Bouricius en de Stads Secretaris Ypey, vergezelden mij, gaven mij inlichting tot in de kleinste bijzonderheden, en legden den geheelen staat der inrigting voor mij open. - Het is nog niet lang geleden, dat men welligt minder gaarne zulk eene volledige opening zoude hebben gegeven; maar het verschafte mij geen geringe vreugde te zien, dat de algemeene belangstelling meer werd opgewekt, en dat men de openbare meening begon te beschouwen, als de beste belooning voor de Bestuurders op eenen zoo loffelijken arbeid, tot voorkoming van het kwade, en tot het daarstellen van zoo veel goeds. Het Weeshuis kostte, nog niet lang geleden, jaarlijks veel gelds aan de stad; maar voor weinige jaren vermaakte zeker Heer aan hetzelve zijn aanzienlijk vermogen, en bragt daardoor dit Gesticht tot eenen staat van geldelijke onafhankelijkheid. En deze Heer was éénmaal zelf een weeskind, werd hier opgevoed | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
en onderwezen, en, toegerust met de bekwaamheden, welke hij hier had verzameld, verliet hij Èuropa en trok naar Oost-Indië. - Daar klom hij, van trap tot trap, in rijkdom en aanzien; werd lid van de Hooge Regering, en rekende het zich ten duren pligt, om de door hem verworvene schatten dáár te plaatsen, waar ze aan anderen gelijke voorregten konden aanbrengen, als hij zelf eenmaal in het weeshuis had genoten. - Welk eene belangrijke aanmoediging levert dit geval! - Een behoeftig, ouderloos kind ontvangt voedsel, kleeding en onderwijs in een weeshuis; - en dat onderwijs legt bij hem den eersten grondslag tot het verwerven van rijkdom en aanzien. - Hij sterft - maar de schatten, door wijsheid verzameld, brengt hij dáár, waar hij de eerste stralen van wijsheid opving, en honderden en duizenden der levenden zullen de gedachtenis van het weeskind in dankbaar aandenken houden. Eene som van honderd tachtig duizend gulden is reeds bij Bestuurders van het Weeshuis ontvangen, en ik vernam, dat men nog veel meer te wachten heeft. Deze instelling is zoo belangrijk, en wordt zoo wél bestuurd, dat ik niet reken mijnen tijd kwalijk te besteden, door u met hare geschiedenis en inrigting een weinig nader bekend te maken. Men noemt het gesticht: Het Nieuwe Stads Weeshuis, en hetzelve werd opgerigt in 1675, door vrijwillige bijdragen der ingezetenen, met het doel, om weczen op te nemen van Protestantsche ouders, van zeven tot twintig jaar. De jaarlijksche behoeften werden uit eene daartoe bestemde stedelijke belasting gevonden. - | |||||||
[pagina 170]
| |||||||
Die toelage werd opgeheven in 1748, en deze opheffing had een' nasleep van bittere ellende, tot dat eene edelmoedige weduwe (Huber) eene toereikende som aan het gesticht vermaakte, en daardoor deszelfs ondergang voorkwam. - Een andere Fries, Eelco van Haarsma, uit eene der oudste patricische familiën, begiftigde hetzelve aanmerkelijk in 1792. Maar tot den tegenwoordigen hoogen trap van welvaart werd het gebragt door de zeer aanzienlijke vermaking van J.M. Baljé, van wien ik reeds gesproken heb. Hij stierf in 1823, en maakte zijn vaderlijk huis, (zoo noemde hij het Weeshuis te Leeuwarden), na aftrek der legaten, tot zijnen eenigen erfgenaam. De weldadige bepalingen, door hem bij testament gemaakt, zullen waarschijnlijk volkomen doel treffen, indien opvolgende bestuurders met evenveel wijsheid en zorgvuldigheid hunne pligten vervullen, als de tegenwoordige. - De fondsen aan het Weeshuis toebehoorende, zijn allen op het Grootboek der Publieke schuld ingeschreven; en het gesticht is nu geheel onafhankelijk, en geniet noch van bijzondere personen, noch uit stads kas eenigen geldelijken onderstand. Elk Weeskind te Leeuwarden, geboren uit protestantsche ouders, en boven de zes jaar oud zijnde, kan in het Weeshuis, op een bevelschrift der Regering, worden opgenomen. Zoo lang de kinderen nog geen zes jaar bereikt hebben, worden zij, van stadswege, aan minnen of andere geschikte vrouwen, die tot het Weeshuis in geene betrekking staan, ter verzorging gegeven. Daarvoor wordt gewoonlijk een gulden 's weeks betaald. | |||||||
[pagina 171]
| |||||||
Het Bestuur doet naauwkeurig onderzoek naar ieder voorwerp, hetwelk door de Regering ter opneming wordt aanbevolen, en heeft het regt, om de aanvrage, ter herziening, aan de stedelijke Regering terug te zenden: doch de eindelijke beslissing staat geheel aan de Regering. - Elk kind moet, voor en aleer het wordt opgenomen, door eenen Doctor en Chirurgijn worden onderzocht; en de inënting wordt nooit verzuimd, al had zij ook reeds te voren plaats gegrepen. Zwakke kinderen komen onder afzonderlijk toezigt, en slapen in een afzonderlijk vertrek. De gezonden slapen twee aan twee. Hun ontbijt bestaat in eene snede roggenbrood met boter, waarbij in den winter een kop koffij gevoegd wordt. Het middagmaal op zondag is gort, 's maandags vleeschsoep, 's dingsdags aardappelen en kool in vet gestoofd, 's woensdags andere groente, op dezelfde wijze toebereid (zijnde dit de gewone manier in Holland), 's donderdags groentesoep, 's vrijdags wortelen en aardappelen, 's zaturdags aardappelen met boter. Het avondmaal bestaat, het geheele jaar door, in karnemelksbrij. Elk ontvangt zijne portie, die overvloedig ruim is. De Weeskinderen worden allen onderwezen in lezen, schrijven, rekenen, vaderlandsche geschiedenis, aardrijkskunde, zingen, teekenen en in de beginselen van de natuurlijke geschiedenis. - Zoodra de jaren dit medebrengen, leeren zij een handwerk in de stad, en keeren elken avond in het gesticht terug. De meisjes helpen in de huishouding en aan de wasch, en worden opgeleid, om goede dienstboden te worden. Jongens en meisjes spreken elkander altijd aan met den naam van ‘broeder’ en ‘zuster,’ en | |||||||
[pagina 172]
| |||||||
de Meester en diens vrouw worden ‘Vader’ en ‘Moeder’ genoemd. Met hetgene de jongens verdienen wordt aldus gehandeld: hij, die een dubbeltje in de week verdient, mag het geheel behouden; die vier stuivers wint, moet de helft - en meer dan vier stuivers winnende, het derde gedeelte afstaan. Deze kleine sommen worden, ten voordeele der kinderen, in de spaarbank belegd. - Aan de meisjes wordt toegestaan, om des zaturdags tot haar eigen voordeel te werken; maar zij mogen alleen in zoodanige huizen arbeiden, waartoe de Bestuurders hebben vrijheid gegeven. De kleeding der jongens bestaat in twee korte buizen, twee paar donker blaauwe broeken met kanefas gevoerd, twee ligt blaauwe vesten, drie hemden, twee paar kousen en twee blaauwe halsdoeken. De meisjes hebben dezelfde hoeveelheid schoenen, kousen en hemden; overigens twee wollen jakken, twee halsdoeken, en die oorsieraden, welke de Friesche vrouwen gewoonlijk dragen. Het eerste jaar gebruiken zij hunne kleederen alleen des zondags; het volgende jaar in de overige dagen der week; zoodat zij altijd een best en een gewoon pak kleêren hebben: doch het linnen wordt jaarlijks vernieuwd. Twintig jaar oud zijnde, verlaten de weeskinderen het gesticht. Zij ontvangen dan twee stel kleederen en een' Bijbel, te zamen bedragende ƒ 60.- of 5 pond Sterl. De in de Spaarbank belegde gelden, die wel eens van ƒ 100 tot ƒ 200.- (8 tot 16 pond Sterl.) bedragen, worden hun dan ook ter hand gesteld; ten ware, zij zich door hun gedrag zulks onwaardig hadden | |||||||
[pagina 173]
| |||||||
gemaakt, hetwelk zelden gebeurt. - De meisjes zijn als dienstboden zeer gezocht. Twee der weesjongens worden, overeenkomstig het testament van den Heer Baljé, tot de studiën in de Godgeleerdheid opgeleid. Ook heeft diezelfde Heer Bestuurders gemagtigd, om ieder weeskind, dat zich bijzonder goed gedragen heeft, bij het verlaten der school van ƒ 20 tot ƒ 60 te vereeren; en zij, die na het weeshuis verlaten te hebben, twee achtereenvolgende jaren in denzelfden dienst blijven, ontvangen, uit kracht van nog eene andere testamentaire bepaling, eene belooning van veertig of zestig gulden. (3½ tot 5 pond. Sterl.) Het Bestuur wordt voor vijf jaar benoemd door de Stedelijke Regering, en bestaat uit vijf Heeren en vijf Mevrouwen. Men noemt hen: ‘Voogden en Voogdessen,’ en ieder derzelve heeft een deel van de gewone verrigtingen voor zijne rekening. De eerste is belast met de kleeding, de tweede met de begrooting, de derde met de plaatsing der jongens op handwerken, enz., de vierde met het toezigt op het onderwijs, en de vijfde is Secretaris en Archivist. - Alle veertien dagen komen zij te zamen, en een vijfde gedeelte van het kollegie treedt jaarlijks af; hoewel de tegenwoordige Bestuurders de zeldzame eere hebben genoten, van allen te zijn herkozen.
Blijft een voordeelig slot van pond. Sterl. 200 voor onvoorziene uitgaven. | |||||||
[pagina 174]
| |||||||
Het getal der jongens is thans 57, en der meisjes 45; doch het gesticht kan er 120 bevatten. Ten nutte van hen, die in mijn geboorteland met het beheer van dergelijke inrigtingen zijn belast, laat ik hier den staat der uitgaven voor 120 kinderen volgen. Voeding 350 pond. Sterl.; Kleeding 260 pond. Sterl.; het Bewasschen 20 pond. Sterl.; vuur en Licht 80 pond. Sterl.; Medicijnen en Begraveniskosten 26 pond. Sterl.; Huisraad en Keukengereedschap 33 pond. Sterl.; Onderhoud van Gebouwen 30 pond. Sterl.; buitengewone kosten van Onderwijs voor de Studerenden 25 pond. Sterl.; Belooningen 84 pond. Sterl.; Uitkeering aan het Instituut voor Blinden te Amsterdam, waarvoor men de beschikking heeft over twee plaatsen 84 pond. Sterl.; Jaarlijksche feesten, welke volgens testamentaire bepalingen moeten gehouden worden, 25 pond. Sterl.; Belastingen 3 pond. Sterl.; voor het Onderhoud van Graven 2 pond. Sterl.Ga naar voetnoot(*). Buitengewone uitgaven 45 pond. Sterl. - De vaste jaarlijksche traktementen zijn de volgende: de Geneesheer 6 pond. Sterl.; de Chirurgijn 6 pond Sterl.; de Katechiseermeester 7 pond. Sterl.; de Vader van het huis 40 pond. Sterl.; de Moeder 17 pond. Sterl.; de Waschvrouw 17 pond. Sterl.; de Kleermaker 18 pond. Sterl.; de Portier 6 pond. Sterl.; de Barbier 1 pond. Sterl., 10 Schell. - De voeding bedraagt jaarlijks per hoofd 2 pond. Sterl, 16 Schell. en 5 D. De Kleeding | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
2 pond. Sterl. 3 Schell. en 6 D. - Het kleine verschil tusschen de slotsom, welke deze opgaven opleveren, en die, welke boven is vermeld, ontstaat uit eene kleine buitengewone uitgave aan de beambten van het Huis. Ten aanzien van het zedelijk gedrag der kinderen mag veel goeds gezegd worden. Hoe wel jongens en meisjes hier zamenwonen, en de huwelijken onder elkander nog al eens voorvallen, hebben er zeer zeldzaam ongeregeldheden plaats. - Zij schijnen overigens zeer aan elkander verknocht te zijn; en ik vernam, dat eens eenige weesjongens duchtige oorvegen aan eenig volk buiten 's huis hadden toegedeeld, omdat het een weesmeisje had beleedigd: ‘Zult gij onze zuster beleedigen? Daar moet gij afblijven, of gij krijgt met ons te doen.’ - En zoo oefenden zij met eigene handen het regt van wedervergelding. Er heerschen weinige ongesteldheden in het huis: op dezen oogenblik zijn er maar twee zieken, waarvan de eene hopeloos. De Koning heeft beslist, dat alle Weeshuizen, welke zich uit eigene fondsen, en zonder toelage van den Staat of van de stedelijke kas, niet kunnen redden, zullen worden opgeheven; en dat alle weeskinderen, welke geen regt hebben, om in diergelijke weeshuizen geplaatst te worden, naar de Koloniën van Weldadigheid zullen worden verzonden. - Gelukkige weeskinderen van Leeuwarden! |
|