| |
| |
| |
Groningen, October 1828.
Het Instituut voor Doofstommen hier ter Stede heeft met regt de bewondering verworven van allen, die deze uitmuntende inrigting voor het onderwijs, tevens met hare huishoudelijke zamenstelling, en de daaruit voortgevloeide heilzame vruchten tot verbetering en gelukkigmaking heeft aanschouwd. Ik heb vele soortgelijke inrigtingen in Europa gezien, die hoogelijk geroemd worden; maar de Groninger overtreft ze in menig opzigt. In Parijs is er meer voor het uiterlijke gezorgd; in Berlijn is de inrigting meer zamengesteld; in Londen en in Liverpool besteedt men meer kosten; doch er zijn sommige punten, vooral het leeren spreken, waarin men hier veel verder, dan ergens elders gevorderd is. - Het is bekend, dat dit Instituut opgerigt is door Guyot, wiens verlies, (hij stierf onlangs, toen deze Stad zoo vele slagtoffers der heerschende ziekte ten grave zag dalen) beter dan men zou hebben durven verwachten, door zijnen uitmuntenden zoon is vervuld geworden. Guyot leide zich een' grondslag in het bestuderen van de theorie der geluiden en der taal, als verwant met de gehoor- en spraak-organen, en verzamelde met
| |
| |
groote vlijt al, wat over dit onderwerp is geschreven. Het eerste van dien aard, een stuk van hooge waarde, kwam een paar eeuwen geleden in Spanje uit; het werd gevolgd door twee of drie verhandelingen in Engeland gedrukt, tot dat dit onderwerp allengs meer de aandacht trok, en zoo voor als na die weldadige vereenigingen ontstonden, aan welke de toevlugtsoorden voor de doofstommen hunnen oorsprong ver schuldigd zijn. Het is den onderzoeklievenden bekend, op welke wijze men deze ongelukkigen onderwijst: de groote zwarigheid bestaat daarin, om de organen van het gezigt en van het gevoel te doen strekken tot plaatsvervangers van de ontbrekende gehoororganen en van het spraakvermogen. Het gevoel is voor veel hoogere volmaking vatbaar dan het gezigt, over welk laatste zintuig de ziel weinig meer gezags uitoefent, dan gelegen is in het naar willekeur openen en sluiten der oogleden; maar het gevoel kan tot de verwonderlijkste fijnheid geoefend worden; en zoo is het mogelijk, den kweekeling iederen klank te leeren nabootsen, wanneer hij slechts zijnen vinger plaatst aan den strot van den spreker, en zijne eigene spraakwerktuigen zoo doet werken, dat hij bij zich zelven diezelfde veranderingen te weeg brengt, die hij bij den anderen waarnam. Het is voortreffelijk schoon, het verband tusschen woorden en zaken ook daar nog te zien plaats vinden, waar de geluiden, die de woorden voorstellen, niet eens worden bemerkt door den spreker. De wijze, waarop Guyot zijn onderwijs voorbereidt, is hoogst eenvoudig. Eerst teekent hij een voorwerp; dan schrijft hij er den
| |
| |
naam bij, dien het draagt; langzamerhand verwijdert hij het voorwerp meer en meer van den naam, en vermindert het onmiddellijk verband tusschen deze beiden; en eindelijk blijft het woord alleen staan, met geen ander beeld dan dat, hetgeen de teekening in de ziel van den leerling achterliet. - Hoewel het zintuig des gezigts, ontbloot van de hulp van kunstwerktuigen, voor geen zeer groote ontwikkeling vatbaar is, als vermogen, om iets gewaar te worden, zoo is het evenwel van eene verwonderenswaardige kracht ter mededeeling van denkbeelden. Nooit zag ik zulk eene verwonderlijke proef van welsprekendheid, (indien men zeggen mag, dat zwijgen krachtiger in uitdrukking kan zijn dan woorden) als de beschrijving, die eene der vrouwelijke kweekelingen gaf van het opstijgen van eenen luchtbol. Het was, als of een hooger geest haar aandreef. Hetgeen zij voortbragt, klom boven alle taal; zij zweefde van de eene verhevene gedachte tot de andere, die hare verbeeldingskracht met rijke dichterlijke beelden schenen te voeden. Aan de uitwerking van schoone gebaren, en van een fraai welbesneden gelaat, paarde zij een oog, dat alles uitdrukte, wat er in hare ziel omging, verwondering, nieuwsgierigheid, genoegen, twijfel, vrees, zegepraal, in één woord, alle aandoeningen van smart en vermaak in alle hare tallooze wijzigingen. - Van dit middel, om alleen door gebaren gedachten mede te deelen, bediende zich ook - wel met minder verhevenheid, maar verslaanbaarder nog voor het gros der aanwezigen - een jongeling, om eenen aandoenlijken lijkzang van van Alphen, op den dood van eenen
| |
| |
jongen vriend, voor te stellen. Zoo al de wooraen van iederen regel niet door de gebaren en blikken van dezen sprakeloozen dramatist aanschouwelijk gemaakt wierden iedere gedachte was ten minste volkomen gemakkelijk te vatten. - In den loop van het onderwijs, dat op zijn langst zes jaar duurt, leeren de jonge lieden, die allen, naar het mij voorkwam, tusschen de veertien en twintig jaar zijn, het schrijven, rekenen, lezen, de beginsels van eenige wetenschappen, en in het algemeen zooveel, als voor een ieder hunner genoegzaam is, om door arbeidzaamheid in zijn levensonderhoud behoorlijk te voorzien, en de genoegens van letteren en wetenschappen, voor zoo ver ze niet al te diep gaan, te smaken. Wanneer men hun het schrijven leert, worden eerst hunne denkbeelden gerangschikt in de eenvoudige volgorde van onderwerp, bijkomende hoedanigheid, handeling, tijd, plaats en zoo vervolgens, en daarna leert men hun de klankvormingen, waardoor alle deze zaken in de taal des lands worden uitgedrukt. Toen ik in eene der kamers trad, wenkte de leermeester eenen jongen, die bezig was op een lei te schrijven, en schreef: ‘Deze heer is ons heel uit Engeland komen bezoeken, en zou wel gaarne eens willen zien, wat wij al zoo van Londen weten.’ Iedere lei, die niet in handen was, vond daarop dadelijk een' schrijver; en de onderscheidene denkbeelden, die zich deze kweekelingen van onze hoofdstad vormden, waren zeer vermakelijk te vernemen. De Tunnel onder den Teems was ook hier, gelijk overal op het vaste land een voorwerp van groote belangstelling: eenstemmig hielden zij het daar- | |
| |
voor, dat met het wel of kwalijk slagen van dit werk de eer van het Gouvernement en van het geheele land gemoeid was. Sommigen beschreven de fabrijken en de scheepvaart van Londen; anderen verhieven de wetenschappelijke uitvindingen en aardrijkskundige ontdekkingen der Engelschen. Een, die een schrander casuist scheen te
wezen, schreef: ‘Londen is de grootste stad in Engeland, omdat de Koning er woont,’ en voegde er een compliment aan Zijne Majesteit bij, door onder zijne naamteekening te schrijven: ‘De goede Koning George de Vierde.’ Een ander verhaalde mij van ons zwaar bier en onze stoombooten: allen schenen zij wonder wel in hun' schik met het bezoek van den Engelschen vreemdeling. - Allen, ik ben er zeker van, zijn vergenoegd in hunnen toestand; en geen enkele droomt, als hij het oog slaat op het gelukkig tooneel, dat voor hem ligt, van de twee aanzienlijke bronnen van genot, die voor hem gesloten zijn. Voor elk gemis van genot, ontvangt toch ieder mensch eene vergoeding; en van alle natuurlijke genietingen krijgt een ieder gelijkelijk zijn aandeel. Ook zij hebben genoegens, die wij niet kennen; of die, welke zij met ons gemeen hebben, smaken zij langduriger en inniger: en zoo wordt hun de schaal opgewogen tegen de schaal der vermaken, die ons ten deele vallen, en die zij moeten missen. - Er waren er ook onder de leerlingen, die het najaars-saizoen beschreven: het was een tafereel zonder klanken of geregelden afloop: - zij beschreven het rijpen van het graan, het vallen van de bladeren, het korten der dagen, den oogst en de inzameling der boomvruchten. Maar dit had in mijn
| |
| |
oog het voorkomen van een geleerd lesje: er was zoo veel gelijkheid in de uitdrukkingen, en het had natuurlijk veel minder aantrekkelijks voor mij, dan de ongedwongene voorstelling hunner gewaarwordingen.
Ik geloof, dat het getal der kweekelingen ongeveer honderd en zestig beloopt. Men heeft het noodzakelijk gevonden, den ouderdom te bepalen, waarop zij worden toegelaten, en dien, waarop hunne opvoeding voor voleindigd gehouden wordt. De Heer Guyot verhaalde mij, dat het Instituut voor alle Doofstommen uit de Noordelijke Provincien, bevoegd om opgenomen te worden, gelijkelijk openstaat.
Ik ging de kweekelingen bij hunnen maaltijd bezoeken: toen kwam or een met zijn zakboekje naar mij toe, waarin hij geschreven had: ‘Zeg ons, hoe vele doofstommen er in Londen zijn.’ Ik schreef: ‘ik heb gehoord, dat er acht honderd zijn.’ Dit antwoord werd aan de geheele school medegedeeld, en verwekte eene algemeene verbazing; doch ik bespeurde geene teekenen van medelijden of smartgevoel.
De slaapvertrekken zijn luchtig, en geheel het huishoudelijke verwonderlijk wel ingerigt: er was geen een op de ziekenkamer: de keuken (doch dit vindt men schier overal in Holland) blinkt u toe van zindelijkheid. Voor de gebouwen is een ruime opene plaats, waar de jeugd in hare vrije uren zich vermaakt. Mij dacht, de gezellige banden waren hier sterker tusschen de kweekelingen, dan ik dit tot nog toe in zoodanige inrigtingen gezien had: de een scheen den anderen meer onontbeerlijk. Een geest van welwillendheid woont
| |
| |
bij allen, en beloont hen, die hem aankweeken, door eene veel grootere mate van genoegen, dan men gewoonlijk in de groote zamenleving vindt, waar een ieder zich verheugen mag in het vrije gebruik van de twee voorname middelen tot levensgenot, die hier ontbreken. |
|