Brieven
(1830)–John Bowring– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
Zaandam, October.Een aangenamer togtje kan men zich bijkans niet voorstellen, dan over zee van Amsterdam over te steken naar deze allerbevalligste plaats - eene der behagelijkste van Noord-Holland; en te meer belangrijk, omdat hier de Russische Czaar Peter de Groote de scheepsbouwkunst beoefende, en een dier buitengewone voorbeelden gaf van zelfopoffering, die de nagedachtenis van dezen ondernemenden man grootelijks vereeren. Een zeer geleerd man, Jacobus Scheltema, heeft, toen hij ambtshalve zich in Zaandam gevestigd had, over het verblijf van den Czaar in Holland twee boekdeelen in het licht gegeven, die een zeer opmerkelijk blijk opleveren, wat geleerde vlijt kan uitwerken ter opheldering van een bepaald stuk der geschiedenis, die zoo vaak in duistere nevelen begraven ligt. Inderdaad, men kan zijne onderzoekingen tot geen nuttiger einde inrigten, dan ter opruiming van de vuile nesterijen, waarin valsche overleveringen, op volksijdelheid gebouwd, de gedachtenis van het verledene hebben gehuld. Ik verneem, dat dezelfde vlijtige geschiedschrijver het plan heeft opgevat, om eene geschiedenis te schrijven van de | |
[pagina 147]
| |
Zuiderzee. Welnu, indien men zoo veel uit verwijderde tijden voor bekend houdt, hoe komt het, dat er van eene zoo opmerkelijke gebeurtenis zoo weinig met zekerheid te zeggen valt, dat de tijd der overstrooming en van het ontstaan dier groote waterplas, zelfs op geen honderd en vijftig jaar na, bepaald kan worden? In de dertiende eeuw bestond de Zuiderzee nog niet: de steden en dorpen zijn bekend, die verspreid waren over de vlakten, die nu door de zoute golven overspoeld worden. In de vijftiende eeuw bestond de Zuiderzee; ofschoon door de overlevering bewaard gebleven is, dat men zelfs toen nog bij laag water te voet van Friesland naar Noord-Holland kon oversteken. Het is eene belangrijke vraag, wanneer eene gebeurtenis mag zijn voorgevallen, die honderden en duizenden moet getroffen hebben - duizenden zal hebben doen omkomen: en evenwel ik weet geene daadzaken, die deze zwarigheden oplossenGa naar voetnoot(*). Een Fransch Dichter (Thomas) zegt van Peter den Grooten, dat hij de kracht niet kende der werkende gedachte: ‘de l'active pensée ignorant la puissance.’ Dit schijnt mij eene zoo averegtsche beschrij- | |
[pagina 148]
| |
ving van Peters karakter, als eene het zijn kan. Het was juist, omdat hij de kracht der werkende gedachte kende en gevoelde, dat hij Rusland verliet, om in vreemde landen zijne kundigheden te vermeerderenGa naar voetnoot(*). Alles, wat in hem was, was kracht en leven; en bezwaarlijk zal men ergens een voorwerp vinden, dat eene zoo treffende beschouwing oplevert, als Peter, die zich geheel door eigene zielskracht zijnen weg baant, midden door alle hindernissen heen, die het domme geweld hem in den weg leide. In Zaandam bestaat er een dagverhaal, gemaakt door eenen Jan Cornelis Nomen, dat vele bijzonderheden bevat uit het leven van den Czaar, en vol zaken | |
[pagina 149]
| |
is, die de geschiedenis kunnen ophelderen. Twee malen bezocht Peter Holland, eens om op te nemen - eens om zelf werkzaam te zijn. Zijn eerste bezoek was eene voldoening aan zijne natuurlijke nieuwsgierigheid - zijn tweede een gevolg van zelfopoffering, die geen gelijken vindt in de geschiedenis van gekroonde hoofden. Catharina getuigde van Holland, dat het de bakermat was van Ruslands grootheid. En inderdaad, kennis is de bron van al wat waarlijk groot is; doch men heeft deze waarheid niet altijd in toepassing zien brengen door menschen, in zoo verheven eenen rang geplaatst, als die was, welken Peter bekleedde. De staatkundige betrekkingen tusschen Rusland en de Nederlanden dagteekenen van het begin der zeventiende eeuw; maar hunne handelbetrekkingen namen veel vroeger een' aanvangGa naar voetnoot(*). Men duidde de geboorte van Peter in Rusland tot groote uitkomsten, en er werd daarop een penning geslagen met het opschrift: spes magna futuri. Zelden gebeurt het, dat de schoone voorzeggingen, bij de wieg van eenen Prins gedaan, dermate bewaarheid worden: meer dan een enfant de miracle is slechts tot een zeer alledaagsch mensch opgegroeid. Het is opmerkelijk, dat Nicolaas Heinsius, Nederlandsch Gezant te Moskou, zich omtrent den jonggeboren Vorst in dezer voegen uitliet: ‘Mogte de jonggeborene te zijner tijd een goed herder worden van zijn | |
[pagina 150]
| |
volk; opdat hij eens de Scytische barbaarschheid, waaronder de Noordsche, in pelzen gehulde, volken gebukt gaan, door wijze wetten verdrijve!’Ga naar voetnoot(*) Peter had een aantal Hollandsche scheepstimmerlieden naar Rusland gelokt, die hij rijkelijk betaalde; (het verdient opmerking, dat nog heden ten dage de meeste schepen in de Russische vloot Hollandsche namen voeren) en het eerste schip liep in 1691 van stapel. Toen Peter zijne reis naar het Zuiden ondernam, was hij niet meer een volstrekt onwetend barbaar; hij was reeds lang door Hollanders omringd geweest, en had begrepen, hoe veel er in hun land voor hem te leeren was. De geest van onderzoek was in hem wakker geworden. In 1693 verzelde hij eenen der voornaamste kooplieden van Moskou naar Archangel. Het is bekend, dat Peter, bij zekere gelegenheid, gewerkt heeft voor eene smederij te Istia, en er zijn loon voor vroeg, hetwelk hij besteedde tot aankoop van een paar schoenen, die hij gewoon was te toonen, als de welverdiende opbrengst van zijn eigen handenarbeid. Onder de regering van Peter had er in de gesteldheid en magt van Rusland eene verwonderlijke verandering plaats. Men bouwde het eene schip na het andere, en nam de eene stad na de andere in: als door eenen too- | |
[pagina 151]
| |
verslag werd alles geregeld en beschaafd. Voor den tijd van Peter durfde geen Rus het wagen, buitenlands te gaan: hij zette de deuren open - en een geheele stroom jonge lieden trok naar het Zuiden. Zijn eigen besluit, om te reizen, werd vertraagd door Sioklers zamenzwering; maar toen hij de zaken had geschikt, begaf hij zich, verzeld door de kundigste lieden van zijn rijk, en door eene menigte jonge edellieden, op weg, door Duitschland naar Holland. Reeds lang te voren had hij de Hollandsche taal geleerd. In de groote steden scheen hij weinig belang te stellen, en spoedde zich door Amsterdam om Zaandam te bereiken. Hier betrok hij eene ellendige woning, die nog in haren toenmaligen staat aanwezig is, en door de Prinses van Oranje met een steenen gebouw is omringd, om dezelve tegen de aanvallen des tijds te bewaren. Het is eene schamele hut, zoo als de gemeenste werkman ze bewonen zou, en bestaat in twee kleine kamers, ieder verlicht door een slecht gebouwd venster. Deze kamers zijn, sinds dien tijd, door duizenden bezocht geworden, en onder dezen door Alexander, die, als elk ander, zijnen naam in het Album schreef; maar dit blad is door den een' of anderen verzamelaar van handteekeningen gestolen. Ik vond er evenwel de handteekening van den Koning van Holland, van de Koningin en van andere Vorstelijke personen. - Peter had last gegeven, dat men zijnen waren stand zou geheim houden; hij had een schipperskleeding aangetrokken, en wendde voor, dat hij hier te lande een bestaan zocht. Men kan niet zeggen, dat zijn verhaal geloofd werd; althans men | |
[pagina 152]
| |
hield hem voor een' persoon van rang: en inderdaad, de zelfverheffing van een Alleenheerscher stak nu en dan niet weinig af bij den nederigen stand van een' scheepstimmerman. Hij bezocht de verwanten der personen, die hij in Rusland had gekend, en nam nu en dan gemeenzaam den maaltijd onder hen. Eens sprak hij de vrouw aan van een' scheepstimmerman, die in Rusland gevestigd was: zij vroeg hem naar zijn beroep: ‘ik ben een timmerman’ zei de Czaar. Maar de Czaar spilde overvloedig zijn geld onder de Zaandammers; en schoon zijn gevolg de kleeding van Zaandammer scheepstimmerlieden had aangenomen, lekte het geheim spoedig uit, doordien er een brief kwam van een' timmerman uit Rusland, die zijnen vrienden berigtte, dat de Czaar met zijn gansche hof naar Zaandam was vertrokken. Deze brief werd voorgelezen in tegenwoordigheid van den dorpsbarbier; en deze, vol van het nieuws, verklapte den zelfheerscher aan alle zijne klanten. Evenwel bleven er nog twijfelingen en geheimzinnigheden overig, tot er iemand uit Amsterdam kwam, die in Rusland geweest was, om de zaak te beslissen. Zoodra deze man Peter zag, riep hij uit: ‘Het is de Czaar, zoo waar als wij leven! ik ken hem wel.’ Peter evenwel poogde nog altijd zijn incognito te bewaren, en antwoordde, bij gelegenheid, dat men hem eene geschiktere woning aanbood: ‘dat zij zulke groote heeren niet waren, maar geringe menschen, en daarom was hunne woning groot genoeg.’ Ondertusschen werd steeds zijn verblijf door nieuwsgierigen belegerd, en hij daardoor in zijnen arbeid en oefeningen gestoord. Er | |
[pagina 153]
| |
bestaat nog een schilderij, waarop Peter wordt voorgesteld, werkende in zijn hemd met de bijl in de hand, omringd van zijne hovelingen, uitgedost met al den zwier en tooi dier dagen. Perer bezocht onzen Willem III te Utrecht, en trachtte in kennis te geraken met de meest beroemde Hollandsche Admiraals; ook vergat hij niet, de geleerden op te zoeken. Hij kwam in den Haag, gaf vele blijken van ongeduldigheid, ging van het eene naar het andere logement, stapte daar rond, en een' van zijne bedienden in een' diepen slaap vindende, wekte hij hem, en nam bezit van zijn warm leger. Peter de Groote had verhevene, doch zonderlinge begrippen: zijn geest was nog half onbeschaafd. In zijne briefwisseling met den Griekschen Patriarch toont hij, in zaken van godsdienstigen aard, den drempel des onderzoeks niet overschreden te hebben; maar, wanneer hij het waagde, zelf te denken, openbaarde hij zulks steeds door roemrijke daden. Hij voedde groote bewondering voor het Engelsche volk; doch koesterde eenen, mijns inziens ongegronden, tegenzin tegen George I. |
|