Brieven
(1830)–John Bowring– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
Brieven. | |
[pagina 59]
| |
Brieven.
| |
[pagina 60]
| |
morsige wegen en bijpaden - tusschen den Dominé, den Grietman en de landlieden, van welke laatsten gij nog iets naders zult hooren. Den Dominé had ik in onderscheidene oorden van Friesland hooren beschrijven, als een der oude instandhouders der Friesche taal, in welke hij reeds eenige stukken van Shakespeare had overgezet. Hij was van de komst van het gezelschap verwittigd, en, zoo als ik naderhand vernam, was het huis van den Grietman, (de groote man in het district, zoo als ook zijn naam aanduidt) als ware het, in requisitie genomen, om de tafel van eenige versnaperingen te voorzien. Het was mijn doel niet, mij hier zeer lang op te houden, maar de Dominé drong er, met eene gulle en beleefde eenvoudigheid, aanhoudend op aan, dat ik eenige dagen vertoeven moest; zoo dat de begeerte, om de lieden van het land te zien, (met die in de steden had ik reeds kennis gemaakt) gevoegd bij zijne onopgesmukte, maar voorkomend hartelijke uitnoodiging, niet langer te wederstaan waren. Zoo bevind ik mij dan hier, en luister dagelijks naar eene vertaling van Shakespeare in eene taal, zeer veel overeenkomst hebbende met die, welke in Engeland gesproken werd, vele honderden van jaren voor dat Shakespeare schreef. Ik leef, gelijk het gezin van mijnen gastheer leeft; wandel met dezen onder de landlieden rond, en wij kouten over de omkeeringen in taal of geschiedenis, sporen overeenkomsten na, en helderen afwijkingen op. In één woord, ik leid, op deze eenzame plaats, een genoegelijk leven, en betreed eenen grond, hoogstwaarschijnlijk door geen enkelen | |
[pagina 61]
| |
voetstap van één éénigen mijner landgenooten gedrukt Het huis staat midden in den tuin, waar de dalia's (die in deze streken vaak ter hoogte van acht of negen voeten opschieten,) prachtig bloeijen, te gelijk met vele andere bloemen, als ware het, om ons te vertellen, dat de winter nog niet op handen is, hoe wel hevige stormwinden het tegendeel schijnen aan te duiden. De vloer is ingelegd met groen gebakken steenen, en de gesteldheid van het huis, van binnen, verschilt niet veel van de beste boerenwoningen in Engeland, hoewel zindelijker en met minder meubelen voorzien. Ik vroeg naar de waarde van zulk een huis, dat, even als dit, voor een huisgezin met vijf of zes kinderen toereikend ware, en vernam, dat het eene huurwaarde zou hebben van ongeveer 12 pond Sterl. in het jaar. Daar alle Hollanders (ofschoon in het algemeen geen Fries wil toestaan, dat men hem eenen Hollander noeme, dewijl het voor eene hooge burgerdeugd gerekend wordt, de onderscheiding van een' stijven, ronden Fries op te houden) daar alle Hollanders meesters zijn in de kunst van huishouden, deed ik nu en dan aan mijne gastvrouw, aan welke mijne belangstelling in dezen genoegen verschafte, eenige vragen over de huishoudkunde. Zoo vroeg ik haar, onder anderen, hoeveel de kosten van eenen middagmaaltijd bedragen? En ik kreeg tot antwoord: ‘Het vleesch kost 2½ St. tot 3 St. per ℔, als men het uit het dorp krijgt, en 25 perct. meer, als het dorp, gelijk vaak het geval is, geen' voorraad oplevert. De kaas kost 2½ St., de boter | |
[pagina 62]
| |
omstreeks 7 St. per ℔.’ - Wij staan hier des morgens te zeven ure op, en nemen dan een eenvoudig ontbijt tot tien, bestaande in met boter gesmeerde sneedjes tarwe- en roggebrood, met een dun stukje kaas er tusschen. Dan komen er pijpen, waar mede altijd iedere maaltijd in Friesland wordt begonnen en geëindigd, en die bij alle gelegenheden, onverschillig op welk uur van den dag men een bezoek aflegt, worden binnen gebragt. Het middagmaal bestaat in een' overvloed van groenten, allen met melk en boter toebereid, en een of twee soorten van vleesch, waarvan men sneden afsnijdt, die rondgediend worden. Zoo ras men bediend is, snijdt men zijn deel in kleine stukjes, legt dan het mes geheel ter zijde, en eet alleen met de zilveren vork, die men in de regterhand houdt. Voor dat de maaltijd begint, is het gewone zeggen: ‘laat ons een goed woord spreken;’ en dan wordt er een gebed gedaan, hetzij overluid, hetzij in stilte, naar eisch der omstandigheden. - Na den maaltijd voert mijn gastheer mij naar zijn boekvertrek, waar hij zich verlustigt in onze oude dichters, verheugd van daarin bij iederen stap verwantschap met zijne moedertaal te ontdekken. In zijne overzetting van den Julius Caesar (van Shakespeare) heeft hij den geheelen versmaat van het oorspronkelijke bewaard; en dit stuk zal zeker de belangrijkste proeve worden van deze landtaal, na de verzameling der oude Friesche wetten uit de 13e eeuw, en de werken van Gijsbert Japicx, tijdgenoot van Milton, en het voorwerp van de vergoding zijner landgenooten. Onlangs was er een feest gehouden te Bols- | |
[pagina 63]
| |
ward, des Dichters geboorteplaats, hetwelk door alle geletterden in de landstreek werd bijgewoond, waar gezangen werden gezongen en eene Redevoering gehouden: een feest, geheel aangelegd tot zijne vereering en zijnen roem, en tevens tot eer en roem zijner Friesche landgenooten. Inderdaad is deze Gijsbert (want Japicx beteekent niets anders, dan den zoon van Jakob. De Friesche boeren bezigden geene geslachtsnamen, tot op den tijd van Napoleon, die hen allen gebood, om ze aan te nemen, en zij kozen er dan ook meestal zeer nederige) geen Dichter van weinig aanbelang, gelijk ik u gaarne zou bewijzen, door een nog beter uittreksel, dan het volgende, korte dichtstukje aan een' vriend, op een' bundel van deszelfs minnedichten.Ga naar voetnoot(*) O! the tide of young Love's blisses,
Where sweet kisses waken kisses!
Where the streams of transport fly
From the lip and from the eye;
Lips - whence nectar-rills are rushing,
Panting heart, and warm cheeks blushing -
Longing, lulling, lingering, linking,
Love from Love's own fountains drinking.
Fountains wildly agitated -
How enraptured - how elated,
| |
[pagina 64]
| |
While thy glance falls beaming o'er a
Sweet and love - sick Leonora.
Lip to lip is chained, and chartered
Soul with soul is blent and bartered!
Mingle, mingle, happy spirits!
These are joys which love inherits;
Shed the tear of transport - mingle
Heart and soul - can Love be single?
Here Love's honey-sweets are flowing;
Here Love's bard her charms is shoving.
Come and dip in Love's deep sea,
Midst its griefs what joys there be
Come ye flirting false one hither,
Here are flowers that will not wither;
Come, sweet maids! with glory lighted;
Venus' lambkins - come - invited
To the bower, where ye shall braid
Greenest laurels for his head.
Maar Gijsbert Japiox en zijn minnezang hebben mij weggesleept. Spoedig zult gij meer te weten komen van Dominés, Grietmans en Boeren. |
|