Verzen
(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
[pagina 103]
| |
O mijn zon, rijs,
Eer maan in 't ijs
Van den hemel haar gulden wak breek':
Haar licht aan de kim al flonkerschreit;
Geluiden rimplen de donkerheid
Als vallende bloesems de nachtbeek....
Hebt gij gewacht
De koele pracht,
Die de maan giet uit ijzen fiolen?
Om te komen door manesneeuw ongehoord
Langs der schaduwperken donkre boord,
Die bloeien vol nachtviolen?
De teêre nacht
Op hooge wacht
Blaast bellen van lichte stilt';
Zij zwellen en stijgen, een glazen schrik,
Als baldakijnen maandoortrild,
En breken in een snik....
| |
[pagina 104]
| |
O lief beloofd,
Troost mijn moe hoofd,
Dat mijn ziel mag slapen in laten nacht:
Waar al de sterren zijn
Kunt gij niet verre zijn,
O kom, ik wacht.
|
|