Verzen(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] Onder de elpene welving. Onder de elpene welving van den wolkendag, Waardoor geen zon zal breken vóor het avondrood, En die wegdonkren zal tot vroegen nachtedood In tranenlooze strakheid achter 't sluierrag, - Schrei niet uw menschesmart, bloei niet in woorden uit Het roode leed, dat zwelt in zwarten hartegrond; Laat bloesmen uit den bleeken beker van uw mond De blanke stilte als een witverreind geluid. [pagina 91] [p. 91] Dit is een dag der goden. Ziet ge hen niet staan Met stille voeten in den wolkendiepen dauw? Als ranke zuilen van weekmarmren lijvebouw Gaan ze op langs hemelwanden uit der kimmen baan. Al lust en lijden, door de gouden zon gedijd In de aardedalen, wolkt tot hen een stâge damp, De geur der open harten, die in lijdenskramp Rood bloeien of hoog staan in witte zaligheid. Maar niets verstoort den vreê van 't onnaakbaar gelaat Of in sneeuwkoele borst den even harteslag Of floerst den spiegel van hun oog, dat nacht en dag Ziet onbewogen wislen in hun eeuwge maat. Zoo draag ook gij in wit kleed van verheerlijkt lijf Uw bloedend hart als in gesloten avondkelk, En drink den vollen beker koele dagemelk, Wij zelf twee goden blank in blankgetent verblijf. [pagina 92] [p. 92] Straks als de broze dag, die nu witopgericht Praalt over de aard, zal zijn in onze erinnering Als een die zonder tranen door het leven ging, Dat na haar sterven bleek éen lange lijdensplicht, - Als dan de volheid van haar ingehouden leed Zal ruischen in metalen bekkens van den nacht, Zeg dan ook gij uw smart en 'k zal door lange wacht Betten met luistren koel uw lippen heet. Vorige Volgende