Verzen
(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 87]
| |
[pagina 88]
| |
Wij zaten saam in schemer van vreezen
Wachtend de heilbeloofde zon,....
Toen is een vreemde maan gerezen
Diep uit den kuil van den horizon;
Maar ach, haar teêre-lichthand kon
De breede nachtwond niet genezen.
De maan in lange herfstnachtwake
Heeft geweven de spreien en gazen voorhangen,
Waarin nu gaat sterven ons wond Verlangen
Doodziek en klein in wijde laken.
Laat ons niet denken
Aan een nieuwen morgen,
Laat ons al ons zwakke zorgen
Aan den kranke schenken.
Zet ze in het gele goud
Van aandacht om zijn hoofd te branden,
Warm nog eens in uw handen
Zijn voetjes koud.
| |
[pagina 89]
| |
Zet lavend zwijgen en een enkel lief woord
Aan zijn peluw als medicijn,
Kus van zijn lippen het laatst akkoord,
Kus van zijn oogen den laatsten schijn....
Dan laat hem en daal tot mij
In mijn aardsche waak, waar ik zit en schrei,
Door lagen nacht omloofd,
Wijl boven ons hoofd
In hooge verande
Der glazene nacht
De maan met sneeuwen handen
Zal wiegen zacht
Verlangen in jongen dood....
En laat tot het morgenrood,
Zoolang nog daalt langs stiltes treden
Met wankende schreden
Zijn klagend âmen,
Ons handen samen.
|
|