Verzen(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Mijn bleeke denken. Mijn bleeke denken dwaalt tot u door diepe nachten Als moede schapen naar haar eindelijken stal; Zij maken wit den nacht met schemerblanke vachten, Weidend de duisternis van 't weligdonkre dal. Ik troost wel iedren dag met zon en zachte praten In eigen weide en kooi haar stomme droefenis, Maar in den avond breekt haar leedgerekte blaten Mijn deuren open naar de wijde duisternis. [pagina 82] [p. 82] En 'k zie haar angstig na, tot waar zij nader tijgen Ten Leed, nu tusschen ons een breeden, dooden stroom; Maar zie haar ongedeerd aan d' overoever stijgen En ver verwaden in den waazgen kimmedroom. En in den nanacht lig ik leed- en vreugdverlaten, En schuiflen de uren zacht als door ontvolkte stad, Tot met de morgenzon haar ongetrooste blaten Om toegang keert en schreit op 't dauwdoorweekte pad. Vorige Volgende