Verzen
(1898)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
O God, een lach en een vreugd voor al de dagen
Om niet te staan éen éenig misdeelde
Midden in den rijkdom en de zoete weelde
Van dit Vreugdeleven, door uw menschkindren gedragen.
Wel was het roodste bloem van mijn Begeeren
Op te dragen tot U hartekelk ongeschonden,
Een vreugdedronk voor Uwen hoogen Monde,
Die kussen zal mijn mond in laatst verteren.
Maar mijn roepen is geweest tot U zonder verbeiden,
Toen mijn ziel benauwd was van òn-ontbloeid leed:
Drink, drink den wijn, die trotst van lijden,
Kus, kus mijn lippen smartewreed.
Maar zielevreugd op vreugd zondt Gij door blanke boden:
Vreugde is hoog tot heuvlen van blijdschap gerezen,
Waar morgenzonne is een vroeg genoode, -
Late tuin van avondbloei hoog boven dal van nachtevreezen.
| |
[pagina 49]
| |
Al schoone dingen, die ik heb liefgehad,
Staat sterke muren om mijn zielestad,
Ligt dammen breed om mijn levenslanden,
Rijst om mij heen tot hooge vreugdewanden.
Blank koren zal spruiten uit donkere aarde,
Bloemen licht uit schaduwgaarde;
Uit nachtehoorn zal vloeien zonneschijn,
Uit druiven donker helle wijn....
Eén zijn
Begin en Einde,
Dood en Leven
Zijn dezelfde:
Die den jongen levensmost
Perst in teêre hartekelken,
Drinkt den ouden, langgegisten,
Levenszwaren hartewijn.
|
|