Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1932)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Gij moet mij wel beminnen... Gij moet mij wel beminnen, en daar is geen ontkomen, nu dat de nachtegaal voluit heeft ingezet den teederroekeloozen, den hemelstormend' aanslag die hoop en wanhoop tergt tot éen verbeten bond: alle onvervulde zielen die hier gedaante namen in den beloken ban van éendagscreatuur, ontsteken en ontlaaien in kleurgebroken vlammen van bloeibekoelden gloed en bloeddoorschenen nerf: in zelfvergeten opgang ter mededoogenlooze onverantwoorde keur en naar het speelsch geweld van 't onontkoombaar dreigend en dralend zomeronweêr dat allen bloei verdelgt en spaart de bloote vrucht: of de ingreep van Gods vingren, door derenis gedreven, uit zooveel veegs en schoons éen ongekreukte bloem genadig mocht behouden en onverderflijk bedden in het getijdenboek van zijn gedachtenis... Gij moet mij wel beminnen, en daar is geen ontkomen. Vorige Volgende