Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1932)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Achttiende strofe Niet langer zal ik hier een vreemdling zijn, maar eindlijk woning maken in dit land waar Gods beloofde schoonheid opging als een ster en daalde in vuren regen; en mijn mond at van der aarde vruchten die, gedrenkt in verschen vlammendauw, mij lijf en ziel laafden en sterkten zonder onderscheid. Nu zal ik wonen hier waar dag en nacht voortaan schatplichtig zijn aan ons geluk, en ieder uur zijn goud' en zilvren ooft volrijp en levend inbrengt; en ons hart zal eindlijk rusten van verlangens tocht - Zoo zon ik in den jongen overmoed van uw bezit, maar aan het zand der kim zeî de avondzee der stille oneindigheid haar boodschap klaar en onherroepelijk: ‘de tijd heeft uit, en de eeuwigheid begint...’ Vorige Volgende