Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe(1932)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Zeventiende strofe Dit is uit alle wereldsch bezit de simpele bruidschat dien ik u aanbreng: wat mijn verlangen- duizelende oogen in hunnen opgang tot uwen aanblik vonden verstrooid aan eeuwige schoonheid, redden aan onver- vreemdbaar goed. Weinige zuivre ge- regene parelen die voor den glans uwer oogen niet kwijnen: vroeg in den lichtenden morgen der kindsheid hief mijn onnoozelheid de eerste aan de stranden der spieglende levenszee; laat in den avond van eenzaam gisteren gleed de allerlaatste uit de huivrende weelden der sterren bebloesemde windlooze hemelen neêr in het zalig geduld van mijn schoot. [pagina 28] [p. 28] Nu dat ons heden, nu dat ons morgen ruischt als zijn eindelijk eindeloos amen, neem als uw deel uit mijn zalige handen het glinsterend snoer van ver- vulde beloften, de uurlijks geprevelde krans van verlangen, al mijner sterflijke dagen winst. Vorige Volgende