Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] LXII Uit langen zomerdag van zonne blind Beurt de aard haar groen en korenblond gelaat Naar 't innig licht dat al de heemlen bindt In schaduwloos verheerelijkten staat. In 't ademloos geblaêrt roert de avondwind. En in de oneindigheid die opengaat Voor oogen van verhelderd voelen, vindt De blijde wil den weg ter heldre daad... O zoo te loopen door dit zalig land, Een man die dood zich leeft in 't overmoedig Geluk van schoonheid die niet minder wordt, Sinds, Liefde, uw schoonheids laaie dagebrand Ligt over aarde en hemel uitgestort Als water in een landschap overvloedig. Vorige Volgende