Sonnetten
(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekendP.C. Boutens, Sonnetten. P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam 1920 (2de druk)
DBNL-TEI 1
Wijze van coderen: standaard
-
gebruikt exemplaar
eigen exemplaar dbnl
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de 2de druk van Sonnetten van P.C. Boutens uit 1920. De eerste druk dateert uit 1907.
redactionele ingrepen
p. 3: de kop ‘Motto’ is tussen vierkante haken toegevoegd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. 2, 4, 6) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina 1]
SONNETTEN
[pagina 3]
P.C. BOUTENS
SONNETTEN
UITGEGEVEN TE AMSTERDAM BIJ P.N. VAN KAMPEN & ZOON IN HET JAAR NEGENTIENHONDERD-EN-TWINTIG
[pagina 71]
BEGINREGELS DER SONNETTEN
I | Wandelt in wolken liefst en witte neevlen, |
II | Hemel, eindloos blauw lokkend zieleweiland, - |
III | Met klare nevelen bezeilt de nacht |
IV | De hooge Zon heeft heden schoon bevonden |
V | Uw gaan en komen is als gang van goden |
VI | Want ik ben arm, mijn ledige oogen vullen |
VII | Wegen van schoonheid komen in U samen. |
VIII | Kom, ik ben enkel lust en lieflijkheid, |
IX | Uw jonge melodieënvolle vingeren |
X | Mijn eigen oogen zijn niet meer van mij, |
XI | Zie niet op mij, maar schouw in mij U-zelven, |
XII | Die bij den avondval als aan taveerne |
XIII | Zij komen tot mij onder valsche vlag |
XIV | Gij zijt het midden maar van dit gedicht: |
XV | Waartoe zal Liefde, lief, die eeuwig is, |
XVI | Gij hebt mij lief, Gij hebt mij lief, Gij hebt mij lief! - |
XVII | Al mijn onrijpe vruchtverloren uren |
XVIII | Nu bloeien al ziels zomersche getijden |
XIX | Lachen naar U is beter veel dan plukken |
XX | Na schaamte die ik at met iedereen, |
XXI | O ziel in zwijgen als een bloem in zon, |
[pagina 72]
XXII | Door U bemin ik werelds oudre dagen, |
XXIII | Dit is de groote zee, de schepen-vele, |
XXIV | Geluk heeft ook zijn stormen: onder blauw |
XXV | Geen vonk roodt meer in witte-wolkenasch. |
XXVI | Het stolpend maanlicht huift den winternacht |
XXVII | Zoo hebt Ge Uw wensch, zoo zijn wij dan geweest |
XXVIII | Alleen in wolkenavond stil-voor-regen |
XXIX | Ook aan U-zelf zal ik U niet verraden, |
XXX | Komt allen gij, die hongerig en koud |
XXXI | En zooals een die hoort uit vreemde kelen, |
XXXII | Als die gevangen Koning voor wiens oogen |
XXXIII | ... O niet om mij, maar om den donkren man |
XXXIV | ... O niet om mij, maar om den maneblijden |
XXXV | Als Gij mij ooit om rekenschap wilt manen |
XXXVI | Ik ben Slaaps slaaf: hij is mijn eenig heer. |
XXXVII | Die nooit dan in den droom elkaêr ontmoetten, |
XXXVIII | Als een die hoorde in meest ontroostbaar uur |
XXXIX | Dood, dien 'k zonder vreesverlangen vermoed |
XL | Ik hoor der menschen zonen en hun bruiden |
XLI | Der dagevloeden keerend mededoogen |
XLII | Vannacht slaap ik weêr bij mijn moeder thuis, |
XLIII | Daar bleekt de morgen door 't gegolfd gordijn, |
XLIV | De wijde havens die mijn blijde spaden |
[pagina 73]
XLV | Niet langer groet ziel als haar onbenijde |
XLVI | Ik kan niet breken met den zoeten dwang |
XLVII | Niet koelen kan ik aan de reêgeschonken |
XLVIII | In de enge holte van zijn donkre kast |
XLIX | De schoone schijnen waar ik nu meê leef, |
L | In drooggevallen kil weinige pinken |
LI | Geen zal U weten als ik heb geweten, |
LII | In de'eigen oogenblik dat Liefde zeî: |
LIII | O wel wil God in andren zich doen minnen. |
LIV | Uit wilde onrust van al te geven slaven |
LV | Zijt gij daar weêr, mijn oogerijk Geloof?... |
LVI | Is dit de zee, dit klare nieuwe water |
LVII | Saam met den avond kom ik te Uwer stede, |
LVIII | Vader wiens strenge stem gebood of bad, |
LIX | Minnen is beter dan bemind te worden, |
LX | Lachende wateren van menschenoogen |
LXI | Twee dingen zijn er die ik niet bevat |
LXII | Uit langen zomerdag van zonne blind |
LXIII | Geluk en diepste Smart is eindloos, kan |
LXIV | Waar tijd en eeuwigheid elkaêr beroeren, |
[pagina 74]
VAN DEZE UITGAVE WERDEN VIJFTIEN EXEMPLAREN GEDRUKT OP GESCHEPT HOLLANDSCH PAPIER.