Sonnetten(1920)–P.C. Boutens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] LXI Twee dingen zijn er die ik niet bevat En bid dat ik ze nooit ten einde wete, Die, eeuwig mijn, mij nooit méer zijn bezéten Dan de'eersten dag dat ik er deel aan had: Verlangen groeit, een altijd grooter schat, Uit lust waartoe geen sprankel werd vergeten, En nieuwe oneindigheden ongemeten Duizlen voor elke schrede die ik mat: Twee helle vaten met genâ gevuld, Die heimlijk in elkander overvloeien Den schijn van zon en maan die heemlen guldt, En Gods diep licht waarin zijn zielen bloeien Naar Liefde, 't eind van alles en 't begin: Gods schoone wereld en Uw ziel daarin. Vorige Volgende